Internationale Neerlandistiek. Jaargang 2012
(2012)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 91]
| |||||
1992
| |||||
[pagina 92]
| |||||
ze zichzelf niet als de mindere van een ander. Als je maatschappelijk al goed zit, heb je geen standaardtaal nodig om je naar boven te werken zoals dat vroeger het geval was. Bovendien ziet Stroop een verband met de informalisering van de maatschappij, dat wil zeggen normen vervagen, regels worden minder rigide. Dit alles leidt ertoe dat een standaardtaal ‘which in no way betrays the speaker's origin or status, is further out of reach than ever’ (Stroop 1992, p. 174). Echter, in Poldernederlands komt Stroop terug op dit verdwijnscenario: Als het Nederlands van iedereen gelijkwaardig is, zo luidde mijn redenering zes jaar geleden, waarom zou iemand zich dan de taal van een ander aanmeten? Iedereen gelijk, dus ieders taal gelijk. Maar daar zat ik fout. Want ik had een bijzondere categorie Nederlanders over het hoofd gezien. Bij hen is een variëteit van het Nederlands ontstaan, die wel overgenomen wordt en zelfs door steeds grotere groepen sprekers: het Poldernederlands (1998, p. 70). In deze visie wórdt Poldernederlands dus Standaardnederlands, of althans het vervangt de uitspraaknorm van het ABN. Over andere normen heeft Stroop het hier niet. Het gaat dus niet meer om het einde van de standaardtaal, maar om de vervanging van een bepaalde uitspraaknorm. Is dat volgens Stroop nu het einde van de standaardtaal? In een recente ‘Update’ (Stroop 2010, pp. 219-223) acht hij het weliswaar ‘waarschijnlijk dat ook [andere] voorbeelden van “fout” Nederlands [...] [bijvoorbeeld hun als onderwerpsvorm, RV] ooit ABN-vormen zullen worden of [...] vormen van het Poldernederlands’, maar verder is het niet zo duidelijk. Wel distantieert hij zich van een ander einde van de standaardtaal: dat van Van der Horst (2008), want ‘mijn einde van de standaardtaal betrof alleen het gesproken ABN, terwijl [Van der Horst] meent dat ook het geschreven Standaardnederlands op zijn einde loopt’. Nu is dit niet de plaats om het spraakmakende boek van Van der Horst met Stroops ideeën te vergelijken. Ik volsta met de vaststelling dat Van der Horst eigenlijk iets heel anders beargumenteert, namelijk dat de noodzaak van het hele fenomeen standaardtaal langzamerhand verdwijnt. Stroops visie van standaardtaal als variatieloos blijkt problematisch. Volgens Van der Wal (2010, p. 19) wordt ‘het huidige democratische ABN door 80% van de Nederlandse bevolking [gesproken]. [...] Het democratische ABN betekende evident een verruiming van de norm en een toename van diversiteit.’ Bovendien houdt Stroop er niet altijd genoeg rekening mee dat taalveranderingen zich niet van de ene op de andere dag voordoen. Er zijn natuurlijk nog genoeg mensen die geen Poldernederlands spreken en/of hun niet als onderwerpsvorm gebruiken. En ondanks zijn vele kritiek op het onderwijs is Standaardnederlands natuurlijk tóch de schoolnorm. Bovendien is het ook de norm bij het onderwijs Nederlands als vreemde en tweede taal. Lezers van IN weten dat beter dan wie dan ook. Het Nederlands dat ik nu doceer is niet wezenlijk anders dan dertig jaar geleden toen ik begon. Wel ben ik genuanceerder in mijn normtoepassing, maar dan als gevolg | |||||
[pagina 93]
| |||||
van mijn ervaring. Bovendien grijp ik het feit dat bijvoorbeeld het vergelijkend voegwoord als bij een comparatief evenveel gebruikt wordt als dan aan om te praten over stijlverschillen (‘maar in de formele schrijftaal niet’), over verschillen tussen Vlaams- en Nederlands-Nederlands, en over andere aspecten van taalcultuur. Verder is de maatschappelijke discussie over goed of fout taalgebruik natuurlijk bijzonder boeiend voor buitenlandse studenten Nederlands. Er zijn altijd parallellen met hun eigen taal. En bij de bestudering van die discussie in een college sociolinguïstiek is Stroop niet weg te denken. ‘I think it is interesting to be controversial’, schrijft hij (Stroop 1992, p. 171). Eén van Jan Stroops grootste verdiensten is dat hij taal en taalkunde voor een breder publiek toegankelijk maakt, soms door bewust controversieel te zijn. Stroop, Jan, Towards the end of the standard language in the Netherlands. J.A. van Leuvensteijn & J.B. Berns (red.), Dialect and standard language in the English, Dutch, German and Norwegian language areas. Amsterdam, 1992, 162-177. Roel Vismans, Sheffield
|
|