Meijers zoeklicht valt eveneens op de dichteressen die in de jaren vijftig van de vorige eeuw in de schaduw van de Vijftigers - allemaal mannen - op hun eigen manier revolutionaire poëzie schreven. De criteria van vernieuwing werden aan de hand van mannelijke poëzie door mannelijke critici vastgesteld, terwijl vernieuwing ook alternatieve aspecten had in het werk van M. Vasalis, Ellen Warmond, Ida Gerhardt, Hanny Michaelis, Ankie Peypers en vele anderen. Depressie was een symptoom van het onbehagen van de vrouw in deze periode. Zo bewijst Meijer dat er nooit sprake kan zijn van die Ene Literatuur zoals die door witte, Europese mannen als zodanig uitgeroepen wordt. Klasse, kleur, gender en leeftijd creëren elk voor zich andere perspectieven zowel voor het schrijven als voor het lezen en interpreteren van literatuur. Discussie tussen verschillende visies maakt de beoefening van de literatuurwetenschap tot een uitdagende praktijk, die nooit verveelt.
Er zijn twee vragen die zich na het herlezen van deze grensverleggende studie bij mij opdringen: 1) In hoeverre is dit boek nog actueel, 23 jaar na de publicatie in 1988? 2) Hoe lees ik dit boek als Midden-Europese neerlandica in 2012?
1) Het werk van Meijer heeft niets van zijn actualiteit verloren. Het is waar dat er sindsdien veel is gebeurd - mede door haar toedoen - op het gebied van de feministische literatuurwetenschap, zoals de prachtige bloemlezing van vrouwelijke teksten tussen 1550 en 1850, Met en zonder lauwerkrans (1997). Schrijfsters uit de periode 1880-2010 kregen een plaats in Schrijvende vrouwen (2010). Het is tegenwoordig niet alleen Knuvelder waarop men een beroep kan doen als het om literatuurgeschiedenis gaat. Dit zijn zeer belangrijke en verheugende feiten. Zaak is dat Meijer in haar boek een lezersgerichte, politieke, geëngageerde, erotische literatuurbeleving propageert waarin etniciteit, gender en leeftijd een cruciale rol spelen. Deze perspectieven kunnen niet verouderen aangezien ze altijd nieuwe ontdekkingen impliceren.
2) Ik las en herlas het boek als neerlandica in Midden-Europa. Het werk heeft me eerst na de Wende bereikt. Om meer precies te zijn: eind jaren negentig van de vorige eeuw. In mijn sociale context - een pas verworven vrijheid tegenover een verleden waarin alles werd gedaan om literatuur door de dominante ideologie te laten bepalen - werd de autonomie van literatuur als een nieuwe verworvenheid beschouwd. Schrijvers en critici mochten herademen: ze behoefden niet langer zelfcensuur te beoefenen, en ze beleefden een euforie van vrijheid. Terecht. Maar er werd gauw vergeten wat Meijer zo overtuigend laat zien: literatuur wordt altijd in een context geboren en gelezen. Als er een dominante ideologie verdreven wordt, kunnen er nieuwe, slimmere want onzichtbare ideologieën voor in de plaats komen. Literatuur is nooit neutraal. De lust tot lezen stelt bovendien vrouwelijke auteurs centraal. Ik las met jaloezie over de infrastructuur die Meijer beschrijft waarbinnen vrouwelijke literaire en andere uitingen kunnen gedijen, zoals de uitgeverijen en tijdschriften die zich op het werk van schrijfsters concentreren. In mijn land is er nog geen sprake van zo'n infrastructuur.