Gombrowicz schreef daarover reeds in het interbellum in zijn roman Ferdydurke. Nee, niet over de Nederlandse poëzie van bijvoorbeeld P.C. Hooft, maar over de Poolse van Juliusz Słowacki; men moet - zou Porteman ook zeggen - even goed oppassen, om niet in ‘dweperij’, zoals hij dat destijds formuleerde, te vervallen: ‘Waarom houden wij van P.C. Hooft? Omdat hij een groot dichter was!’. Nee, Porteman hield en houdt niet van zulke dweperij.
Waar hij wel naartoe wilde, was filologisch onderzoek in een supranationale kring. Dus: Nederlandse emblematiek in een internationaal circuit. In de jaren die volgden op 1977 heeft hij daaraan gewerkt. Hij was reeds vanaf de jaren tachtig van de twintigste eeuw nauw betrokken bij de activiteiten van de bovengenoemde Society for Emblem Studies en hij heeft een internationale kring van onderzoekers rondom de Nederlandse emblematiek opgebouwd. Hij had in 1996 The Fourth International Emblem Conference in Leuven georganiseerd waar meer dan honderd literatuur-, kunst- en cultuurhistorici uit heel de wereld aan deelnamen. Het was ook de intentie - en het resultaat - van Porteman dat het emblematologisch onderzoek in West en in Oost zich zou verenigen. Een jaar vóór Leuven, in 1995, organiseerde hij als voorbereiding in het Poolse Wrocław een embleemcongres dat - voor het eerst - geleerden uit heel Europa (en verder) rondom het verschijnsel ‘embleem’ verzamelde.
Op een karakteristieke manier schreef de Amerikaanse emblematologe Mara R. Wade, de huidige voorzitter van de Society for Emblem Studies, over het congres in Leuven; in de Wolfenbütteler Barock-Nachrichten (23/2, 1996) noemde ze Karel Porteman, toen reeds, de ‘Nestor der belgischen Emblemforschung’! En de gevierde geleerde was op dat moment nog niet eens zestig.
Sinds het verschijnen van de Inleiding tot de Nederlandse emblemataliteratuur zijn nu 35 jaar verlopen - en wij zien hoe belangrijk de emblematicus Porteman was en nog steeds is. Hij gaf in de tussentijd onder andere de Emblemata amatoria van P.C. Hooft (1983), de Emblematic exhibitions (affixiones) uit Brussel (1996) of de Amorum emblemata van Otto Vaenius (1996) uit. En hij stichtte in 1998 een nieuwe wetenschappelijke reeks over emblematiek: Imago figurata. En toen hij in 2003 met emeritaat ging, kreeg hij uit handen van zijn collega's in het vak een album amicorum - een immense, meer dan 1100 pagina's tellende feestbundel onder de dubbele titel De steen van Alciato / The stone of Alciato. Literatuur en visuele cultuur in de Nederlanden / Literature and visual culture in the Low Countries (Leuven, 2003). Vlaamse en Nederlandse collega's, maar ook auteurs uit Duitsland, Frankrijk, Groot-Brittannië, Polen, Canada en de Verenigde Staten stelden hun onderzoek voor en menige bijdrage refereerde naar de Inleiding uit 1977 als een belangrijke bron.
Karel Porteman gaf aan zijn eerste boek over de Nederlandse emblematiek de titel Inleiding. Het was geen lijvig boek, het telde 183 pagina's en werd door zijn auteur later vaak gekarakteriseerd als ‘groen’ en ‘onrijp’. Maar tot vandaag is dit het boek voor iedereen die zich met de emblematiek uit de Lage Landen bezighoudt. Zijn leerling Marc van Vaeck schreef in Spiegel der Letteren (51/2, 2009) over