1973
Congres Modernism in the Low Countries 1915-1930, georganiseerd door Edgar Poleme en Francis Bulhof, University of Texas at Austin, 15-17 oktober; resulterend in Francis Bulhof (red.), Nijhoff, Van Ostaijen, ‘De Stijl’. Modernism in the Netherlands and Belgium in the first quarter of the 20th century. Six essays
Den Haag, Nijhoff, 1976
Sommige boeken worden decennialang door onderzoekers geciteerd of vermeld; hun belang blijkt uit het feit dat ze mee het historische referentiekader vormen dat zo eigen is aan het menswetenschappelijke onderzoek. Andere publicaties hebben daarentegen ogenschijnlijk hun moment gemist. Ze blijven vrijwel onopgemerkt, of hun relevantie blijkt pas lang na de oorspronkelijke verschijningsdatum.
De bundel Nijhoff, Van Ostaijen, ‘De Stijl’ verkeert onmiskenbaar in dat laatste geval. Het boek is niet helemaal onbekend, maar toch wordt het nauwelijks geciteerd, zelfs niet waar men dat toch zou verwachten. Fokkema en Ibsch (1984), Van den Akker (1985), Vaessens (1998), Buelens (2001), Van den Berg en Dorleijn (2002), Baetens, Houppermans, Langeveld en Liebregts (2003) hebben het eveneens over modernisme, over Nijhoff en/of Van Ostaijen, maar de Engelstalige bundel uit 1976 speelt bij hen hooguit een marginale rol.
Dat hangt ongetwijfeld samen met het anderstalige karakter van de publicatie. Het boek, onder redactie van Francis Bulhof, bundelt - zoals de ondertitel het stelt - ‘Six essays’ over ‘Modernism in the Netherlands and Belgium in the first quarter of the 20th century’. De publicatie vloeide voort uit een symposium aan de universiteit van Texas in Austin in oktober 1973, dat gepaard ging met een tentoonstelling over ‘The non-objective world 1914-1955’. Dat de beeldende kunst fungeert als opstapje naar de literatuur, blijkt ook uit het boek; de ondertitel heeft het veelzeggend niet over ‘Literature’, maar over het algemenere ‘Modernism’. De twee bijdragen van Anglo-Amerikaanse academici (Krispyn en Welsch) bestuderen overigens de kunstenaars rond De Stijl. De ‘intramurale’ auteurs (de Gentenaar Antonin van Elslander, de Brusselaar Paul Hadermann en de Utrechtenaars Guus Sötemann en Jan Brandt Corstius) belichten hoofdzakelijk de literatuur.
Bulhof schetst in zijn inleiding de problematiek van het internationale modernisme via een verwijzing naar de provocatieve vraag van Harry Levin: What was Modernism? Bulhof sluit aan bij Levins historische perspectief, maar tegelijk onderstreept hij vooral de twintigste-eeuwse articulatie: enerzijds een kritische visie op mens en maatschappij, met kunst als een soort van evasieve utopie, anderzijds het autonome kunstwerk met de klemtoon op de vorm. Meteen geeft hij aan het begrip ‘modernisme’ zowel een inhoudelijke als een formele invulling.