1971
J.J.A. Mooij: Aspecten van redelijkheid. Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van gewoon hoogleraar in de analytische wijsbegeerte aan de Rijksuniversiteit te Groningen op dinsdag 11 mei 1971
Groningen, Wolters-Noordhoff
Toen J.J.A. Mooij in 1971 tot hoogleraar in de analytische wijsbegeerte aan de Universiteit Groningen benoemd werd, ging de auteur dezes nog niet naar school. In 1991, toen professor Mooij met emeritaat ging, studeerde ik als uitwisselingsstudente aan dezelfde universiteit waar hij twintig jaar actief was als hoogleraar, eerst in de analytische filosofie en sinds 1976 als eerste hoogleraar in de algemene literatuurwetenschap. In 2012, weer ruim twintig jaar later, wil ik in deze bijdrage enige verdiensten van deze uitmuntende wetenschapper onder de hernieuwde aandacht brengen.
In zijn inaugurele rede Aspecten van redelijkheid (1971) onderscheidt Mooij de redelijkheid van meningen en overtuigingen (cognitieve redelijkheid), de redelijkheid van gedragingen (praktische redelijkheid) en de redelijkheid van wensen, doelstellingen en normen (desideratieve redelijkheid). Terwijl talrijke vooraanstaande filosofen, te beginnen met Hume, het begrip redelijkheid tot cognitieve en praktische redelijkheid terugbrengen, behoort Mooij tot de groep analytische filosofen die met deze beperking geen vrede heeft: ‘Een redelijk mens is iemand die niet slechts redelijke overtuigingen heeft en zich gezien zijn overtuigingen en wensen redelijk gedraagt, maar wiens wensen ook aan zekere extra-voorwaarden voldoen’ (p. 11). De redelijkheid is volgens Mooij (p. 14) in strijd met ‘bandeloze grilligheid’, maar evenzeer met ‘dogmatische starheid’. Als een van de voorwaarden van desideratieve redelijkheid noemt hij daarom de vatbaarheid om eigen voorkeuren en het bijbehorende systeem van waarden te veranderen. De verschuivende waarden en veranderende waardehiërarchieën zijn het blijvend onderwerp van Mooijs belangstelling waarvan hij in al zijn publicaties blijk geeft.
In zijn teksten laat Mooij zich kennen als een gestructureerd denkende wetenschapper. Zijn studie wiskunde en zijn promotie op dat gebied leveren hier een verklaring voor. Toch is Mooij vooral humanist, haast een renaissancehumanist. De onderwerpen die hij aansnijdt, onderzoekt hij exhaustief en ondersteunt hij met een bewonderenswaardig aantal referenties op het gebied van filosofie, cultuur en literatuur. Hendrik van Gorp (1991, p. 25) prees de inspirerende en didactische waarde van Tekst en lezer (1979), Mooijs meest bekende, klassiek geworden boek met opstellen over literatuur. Voor mijn eigen onderzoek naar poëzie heeft vooral het boek A study of metaphor (1976) dienst bewezen. Mooijs uitgangspunt is breed en hij onderzoekt de metafoor ‘not only from the point of view of literary theory, but also from the point of view of general linguistics and the philosophy