1964
Herman Roose: Het probleem van de woordsoorten, in het bijzonder van het bijwoord in het Nederlands
Den Haag, Mouton
In zijn proefschrift Het probleem van de woordsoorten, in het bijzonder van het bijwoord in het Nederlands uit 1964 komt Herman Roose tot de conclusie dat het bijwoord als woordsoort in de Nederlandse grammatica niet gehandhaafd kan worden. Een behoorlijk controversiële aanname voor een categorie die sinds de oudheid een vaste plek in de grammatica's van de Europese talen had verworven. Wie vandaag de Algemene Nederlandse spraakkunst (ANS; Haeseryn, Romijn, Geerts, De Rooij & Van den Toorn 1997) raadpleegt, stelt vast dat het bijwoord nog steeds als aparte Nederlandse woordsoort behandeld wordt. Naast de adjectieven en de voorzetsels verschijnt het bijwoord als een uitgesproken heterogene categorie (p. 451) en het is vaak niet duidelijk of een bepaald woord wel of niet tot de bijwoorden gerekend mag worden (p. 453). Roose had echter twee fundamentele inzichten om het probleem van het bijwoord in het Nederlands aan te pakken.
Ten eerste maakte Roose duidelijk dat je in het Nederlands bijwoorden en adjectieven onmogelijk los van elkaar kunt beschrijven. Het traditionele onderscheid tussen deze woordsoorten is zuiver syntactisch en stelt dat adjectieven in de regel fungeren als bijvoeglijke bepaling bij substantieven, terwijl bijwoorden fungeren als bijwoordelijke bepaling bij het gezegde, een bijvoeglijke bepaling of de hele zin. Maar in werkelijkheid bestaat er een aanzienlijke overlapping. Een adjectief als lang kan probleemloos als bijwoordelijke bepaling dienstdoen, bijvoorbeeld ze hebben lang gevochten. Omgekeerd verschijnen bijwoorden als bijvoeglijke bepaling bij een substantief, bijvoorbeeld de respectievelijke hoofdstukken (Haeseryn et al. 1997, p. 394).
Roose selecteerde zo'n 200 woorden die volgens de Nederlandsche spraakkunst van Den Hertog (1903) als bijwoordelijke bepaling kunnen fungeren. Hij inventariseerde de aan- of afwezigheid van een aantal syntactische en morfologische kenmerken zoals hun gebruiksmogelijkheden, combineerbaarheid en verbuigbaarheid. Hij kwam tot het besluit dat er ‘geen plaats is voor één grammatische kategorie bijwoorden die alle door ons behandelde woorden omvat’ (p. 117). Op basis van bundels van kenmerken construeerde hij zeven categorieën waaronder adjectieven of ‘eigenschapswoorden’ (bijvoorbeeld lang), ‘relatumwoorden’ (bijvoorbeeld hier), ‘relatiebepalingswoorden’ (bijvoorbeeld zelfs), ‘iteratiewoorden’ (bijvoorbeeld nogmaals), ‘frequentiewoorden’ (bijvoorbeeld vaak), ‘oordeelspartikels’ (bijvoorbeeld misschien) en voorzetsels. Naast constante kenmerken, die voor alle leden van een categorie gelden, zijn er ‘typische kenmerken’, bijvoorbeeld alle als adjectief geclassificeerde woorden kunnen als bepaling bij een substantief