teur in 1955 aan de universiteit van Oslo afstudeerde. Het boek zoals we het thans kennen is gebaseerd op het typoscript waarmee Langvik Johannessen in 1963 aan diezelfde universiteit de doctorstitel behaalde. Zijn alma mater bleef zijn vaste werkplek: in 1965 werd hij docent algemene literatuurwetenschap en in 1966 verwierf hij een leerstoel Nederlands. In 1972 werd hij benoemd als hoogleraar aan de afdeling Nederlands en Fries, die hij met veel enthousiasme uitbouwde tot aan zijn pensionering in 1989.
Zwischen Himmel und Erde is in elk geval in de letterlijke zin van het woord de la critique universitaire. Het boek is van de hand van een weliswaar nog relatief jonge onderzoeker (de auteur werd geboren in 1919), maar stijl en vraagstelling zijn al door en door academisch. Langvik Johannessen tracht duidelijk te maken op welke manier Vondels Bijbelse tragedies enerzijds voortvloeien uit een via de rederijkers bemiddelde traditie van laat-middeleeuwse mysteriespelen, en anderzijds toch een unieke positie innemen in de bloeiperiode van het vroegmoderne West-Europese theater die internationale klassiekers als Shakespeare, Corneille en Calderón de la Barca voortbracht. Geen andere contemporaine auteur heeft volgens Langvik Johannessen immers in dezelfde mate en met dezelfde intensiteit als Vondel Bijbelse stof weten te integreren in een vormentaal die we vooral kennen van de grote tragici uit de klassieke oudheid. (Diezelfde stelling zal overigens ook nog in 1987 in een boek van de auteur terugkeren: Het treurspel spant de kroon. De tragiek bij Vondel.)
Ook het woord vooraf dat de grote Vondelkenner Anton van Duinkerken bij Zwischen Himmel und Erde schreef, doet grote verschillen vermoeden tussen de aanpak van Barthes en die van Langvik Johannessen. Terwijl de auteur van Sur Racine in het provocatieve slothoofdstuk van zijn boek opriep tot een nieuwe vorm van literatuurgeschiedenis die zich niet zou blindstaren op het beginsel van het ‘creatieve genie’ (een voorafname op zijn in 1968 geproclameerde dood van de auteur), belooft het boek van Langvik Johannessen ons volgens Van Duinkerken een studie waarin de auteur ons ‘laat [...] zien, met welk een geniaal vermogen de grote barokdichter zijn persoonlijk doorleefde bijbelmotieven tot uitdrukking bracht in de vormen van het antieke treurspel’ (p. 7). Persoonlijke doorleving en geniale uitdrukkingskracht: veel dichter bij een lofzang op de romantische literatuuropvatting waartegen Barthes zich zijn leven lang bleef verzetten, kun je in een zin niet komen.
In Langvik Johannessens leespraktijk valt het evenwel nogal mee met die lofzang op de auteur. Wie aandachtig leest, zal al snel zien dat in dit boek over de ontwikkeling van het Bijbeldrama het artistieke vermogen van de individuele auteur - of het nu om Vondel gaat dan wel om Abraham de Koning of Guilliam van Nieuwelandt - weliswaar een belangrijke rol speelt, maar geen allesbepalende. Daarvoor is Langvik Johannessens kijk op de historische bepaaldheid van teksten te complex. De ontwikkeling die hij schetst is in de ware zin van het woord overgedetermineerd. De Bijbelse tragedies van Vondel zijn volgens de auteur het pro-