| |
| |
| |
Kroniek van de taalkunde 2010/11
Matthias Hüning (Freie Universität Berlin)
Mijmering
Toen ik deze kroniek heb overgenomen van Joop van der Horst heb ik mijn opdracht geïnterpreteerd als ‘Kroniek van de Nederlandse taalkunde’. Het was mijn bedoeling mijzelf en u te wijzen op nieuwe boeken, tijdschriften, websites, cd's over de Nederlandse taal en de Nederlandse taalkunde. Daarbij heb ik me vooral gericht op die publicaties waarvan niet alleen de objecttaal het Nederlands is, maar ook de taal van de publicatie, omdat we in de extramurale neerlandistiek (die niet meer zo wil en mag heten) graag wetenschappelijke teksten willen lezen in het Nederlands. Wat ik toen onvoldoende besefte: de Nederlandse taalkunde bestaat niet meer. Misschien bestaat er ook geen neerlandistiek meer, tenminste geen neerlandistiek in de zin van ‘Nederlandse filologie’ of ‘Nederlandse taal- en letterkunde’, maar daar gaan we het een andere keer over hebben.
Het Nederlands als wetenschapstaal is, tenminste voor de taalkunde, op sterven na dood. Taalkundige studies verschijnen niet meer in het Nederlands. Er zijn nog een paar diehards die onvermoeid doorgaan, zoals Joop van der Horst of Nicoline van der Sijs (zie hieronder). Ze doen dat heel succesvol en ze publiceren interessante en belangrijke studies in het Nederlands, maar ze behoren tot een uitstervend ras.
Het onderzoek is zodanig internationaal geworden dat het niet langer zinvol lijkt om resultaten te publiceren in het Nederlands. Bovendien zijn we met z'n allen aangewezen op publicaties in gerenommeerde taalkundige tijdschriften, en die zijn nu eenmaal allemaal in het Engels. Ik ken overigens tal van collega's die het inmiddels ook veel makkelijker vinden om hun resultaten te publiceren in het Engels, onder andere omdat alle literatuur in het Engels is. Ook taalkundige proefschriften zijn voor het merendeel in het Engels geschreven; terecht, want als je veel moeite besteedt aan een proefschrift en als je je met die prestatie wilt mengen in de taalkundige discussie (die per definitie een internationale is), dan wil je ook graag dat je boek door zoveel mogelijk mensen wordt of toch tenminste kan worden gelezen.
Maar ook als we de eis loslaten dat we in in deze kroniek bij voorkeur aandacht besteden aan publicaties in het Nederlands zijn we er nog niet. In de taalkunde is het de afgelopen decennia alsmaar belangrijker geworden om te kiezen voor een theoretisch relevante vraagstelling. Descriptieve studies over het Nederlands zijn
| |
| |
verdrongen door studies, waarin (een bepaald aspect of verschijnsel van) het Nederlands dient ter illustratie, vaak in combinatie met andere talen. Het taalvergelijkend perspectief is vanzelfsprekend interessant en er spreekt ook niets tegen een theoretische oriëntatie in het taalkundig onderzoek. In tegendeel: onderzoek is altijd theorieafhankelijk en theoriegestuurd en het is goed en noodzakelijk om daar ook aandacht aan te besteden in de publicatie van onderzoeksresultaten.
Voor het taalkundig onderwijs in het kader van een studie Nederlands voor niet-moedertaalsprekers zijn deze studies echter vaak problematisch omdat ze teveel vragen, vooral van de beginnende studenten. Die zijn nog bezig zich de Nederlandse taal eigen te maken en vertonen toch al vaak weinig intrinsieke motivatie om zich bezig te houden met taalkundige vraagstellingen. De didactische uitdagingen die hiermee samenhangen zijn groot. En voor deze kroniek betekent de zojuist geschetste situatie dat wij (en vooral ik) op den duur moeten nadenken over een nieuwe, aangepaste formule. Mocht u daar ideeën over hebben, wensen of suggesties: matthias.huening@fu-berlin.de.
Deze keer krijgt u echter nog eens een ‘kroniek oude stijl’, want in het afgelopen jaar zijn er toch weer een aantal studies verschenen, waar ik u graag op wil wijzen. Wel is het opvallend is dat het vooral gaat om bundels, waarin bijdragen bij elkaar zijn gebracht die eerder als lezing gepresenteerd zijn op een congres of workshop of die eerder al gepubliceerd zijn in kranten of tijdschriften.
| |
Lage Landen Studies
Onder auspiciën van de Internationale Vereniging voor de Neerlandistiek werd in 2010 een nieuwe reeks opgericht, de Lage Landen Studies. Deze reeks moet worden tot de reeks van de IVN. Er zullen monografieën en thematische bundels worden uitgegeven op het gebied van de neerlandistiek. Het eerste deel bevat, onder de titel Internationale neerlandistiek, een vak in beweging (redactie: Jane Fenoulhet en Jan Renkema), de plenaire en semiplenaire lezingen die gehouden zijn tijdens het Zeventiende Colloquium Neerlandicum in Utrecht (2009).
Deel 2 van deze nieuwe reeks is een taalkundige bundel. Ook dit boek (onder redactie van Laurent Rasier en anderen) gaat terug op het genoemde colloquium. Het bevat twaalf artikelen, die bij elkaar zijn gebracht onder de titel Nederlands in het perspectief van uitspraakverwerving en contrastieve taalkunde. In de eerste acht bijdragen gaat het om de verwerving van de Nederlandse uitspraak en om didactische aspecten die daarmee samenhangen. Naast algemene aspecten zoals normativiteit in het uitspraakonderwijs (Beheydt) worden ook concrete fonologische of fonetische verschijnselen behandeld zoals de uitspraak van klinkers door Turkse immigranten (Van Heuven), stemassimilatie bij Franstalige leerders van het Nederlands (Baelen) of de waarneming van klemtoon door NT2-sprekers (Caspers). In het tweede deel van de bundel gaat het om aspecten van het contrastieve taalonderzoek, waarbij naast concrete case studies (Diepeveen, Leloup) ook principiële
| |
| |
vragen worden behandeld zoals die naar het tertium comparationis in het contrastieve onderzoek (Defrancq). En Hiligsmann en Rasier presenteren hun ‘geïntegreerde contrastieve onderzoeksdesign’, een interessant theoretisch kader voor taalvergelijkend onderzoek.
Deze beide veelzijdige en interessante bundels vormen een veelbelovende start van de nieuwe reeks, de Lage Landen Studies. Hoe die zich verder ontwikkelt blijft af te wachten.
| |
Woorden
Als u geïnteresseerd bent in de geschiedenis van het Nederlands en van Nederlandse woorden in het bijzonder, dan gaat geen weg langs Nicoline van der Sijs. In 2010 heeft ze haar studie over Nederlandse woorden wereldwijd gepubliceerd, een woordenboek van Nederlandse woorden die ontleend zijn in andere talen. Het ‘alfabetisch lexicon van Nederlandse uitleenwoorden’ presenteert op meer dan vijfhonderd pagina's informatie over 17.560 woorden die uitgeleend zijn aan in totaal 138 talen. Dit lexicon wordt voorafgegaan door een uitvoerige inleiding, waarin Van der Sijs uitlegt op welke manier de Nederlandse uitleenwoorden zijn verzameld en welke informatie in het lexicon is opgenomen. De selectiecriteria worden toegelicht (wat is eigenlijk een ‘uitleenwoord’?) en er is veel informatie over taalcontact (met welke talen is het Nederlands in contact geweest en op welke manier?). Het internationaal meest ‘succesvolle’ woord is, zo blijkt uit het onderzoek van Van der Sijs, baas dat in maar liefst 57 verschillende talen terug te vinden is, gevolgd door gas en kraan. Maar ook woorden als beurs, loterij of polder zijn internationaal zeer populair. De meest fervente ‘uitlener’ is het Indonesisch wat gezien de geschiedenis van Nederland en Indonesië ook niet zo verbazend is. Ook andere taalcontacten die te maken hebben met het koloniale verleden van Nederland hebben hun sporen achtergelaten (veel leenwoorden in het Negerhollands, het Sranantongo, het Papiaments). Hoog scoren de Scandinavische talen en natuurlijk ook het Fries. Verrassender vond ik dat in de lijst van ontlenende talen het Russisch voor het Duits staat (het blijkt in het Russisch vooral te gaan om verouderde scheepstermen, maar toch). Van der Sijs geeft nog een paar andere tabellen, waarin ze deelaspecten van haar onderzoek samenvat,
bijvoorbeeld het aantal uitleenwoorden per taal naar periode. Mooi en heel illustratief zijn ook de vijftig kaarten die zijn opgenomen in het boek en die de verbreiding tonen van Nederlandse woorden.
Aan Nicoline van der Sijs hebben we ook een nieuwe website te danken: etymologiebank.nl. Volgens de openingspagina is het doel van deze website die in november 2010 is gelanceerd, ‘om alle belangrijke etymologische publicaties van het Nederlands op woordniveau aan te bieden op één centraal punt en in chronologische volgorde: van de recentste publicaties tot de oudste.’ Om dat mogelijk te maken zijn oudere etymologische woordenboeken (door vrijwilligers) gescand en
| |
| |
gecorrigeerd en uitgevers hebben gegevens ter beschikking gesteld die eerder in boekvorm zijn verschenen. Er is nu informatie uit meer dan vijfentwintig woordenboeken met herkomstinformatie bereikbaar met één druk op de knop. Voor het taalkundig onderzoek en ook voor de taalliefhebber is de etymologiebank een fantastische bron van historische lexicale informatie; ikzelf zou die site in ieder geval nu al niet meer willen missen.
| |
Taalverandering
Taalverandering en vooral de vraag of en in hoeverre taalverandering taalverloedering is, is een onderwerp dat veel mensen bezighoudt. De meeste taalkundigen daarentegen willen zich niet uitspreken over ‘goed’ of ‘fout’, ze constateren en beschrijven veranderingen en misschien proberen ze ook nog verklaringen te vinden, maar de goed/fout-vraag interesseert ze niet. Er zijn uitzonderingen: Joop van der Horst bijvoorbeeld of Jan Stroop, taalkundigen die niet terugdeinzen voor de normatieve kant van taal en taalgebruik. Allebei hebben ze daar de afgelopen decennia tal van artikelen en columns over gepubliceerd in diverse kranten en tijdschriften. En van beiden is in 2010 een boek verschenen, waarin een reeks van deze stukken over taalverandering bij elkaar zijn gebracht.
Jan Stroop heeft artikelen en columns uit de afgelopen vijftien jaar gebundeld onder de titel Hun hebben de taal verkwanseld. Daar komen een paar niet eerder verschenen hoofdstukken bij en een inleiding, waarin Stroop de lezer vertelt dat zijn boek gaat over ‘het verschil tussen “fout” en fout Nederlands’. Fout zijn volgens hem constructies die ongrammaticaal zijn; ‘fout’ (= zogenaamd fout) zijn die verschijnselen die niet in strijd zijn met de grammatica van het Nederlands, maar die toch vaak als voorbeelden van taalverloedering worden genoemd. In het boek komen we de usual suspects tegen: naast het hun hebben uit de titel gaat het in een aantal stukjes over de comparatief (groter dan/als); er zijn teksten over de spelling en natuurlijk over het zogenoemde Poldernederlands, waarvan Stroop de uitvinder is en waardoor hij bekend is geworden bij een breder publiek.
Stroop is van mening dat taalverandering in principe goed is: taalverandering is voor hem taalverbetering, bijvoorbeeld omdat de taal er systematischer of efficiënter door wordt. ‘Beter’, ‘systematischer’, ‘efficiënter’ - het zijn een voor een problematische noties die in hun toepassing op taal maar een zeer beperkte verklarende kracht hebben. Neem de vervanging van groter dan door groter als. Volgens Stroop zal die ervan komen omdat ‘het Nederlands eigenlijk geen behoefte meer heeft aan twee voegwoorden van vergelijking’ (p. 42). Toch bestaan ze al eeuwenlang naast elkaar en de hele kwestie lijkt me alleen dan problematisch wanneer je niet kunt of wilt accepteren dat taal nu eenmaal niet zo systematisch en efficiënt is als je misschien wel zou willen. Huydecoper dacht zo, hij vond variatie en verandering uit den boze en vond daarom dat de Nederlanders moesten kiezen voor één vorm. Zijn pleidooi voor dan was vooral ingegeven door het
| |
| |
feit dat dan de oudere vorm is. Stroop denkt ook zo, gezien zijn argumentatie ten gunste van als: ‘Aangezien we bij de meeste taalveranderingen een verschuiving naar meer efficiëntie of gemak kunnen vaststellen, moet dat bij groter als ook mogelijk zijn’ (p. 40).
Taalverandering is vooruitgang, aldus Stroop, maar toch vindt ook hij niet elke verandering goed. Hij is - en daar wijst hij in de inleiding al op - naast taalkundige ook taalgebruiker en als zodanig keurt hij ook wel eens vernieuwingen af (zoals de harde uitspraak van de g of de ‘terreur van de spelling’). Deze dubbele houding (de ‘objectieve’ taalkundige versus de taalgebruiker die zich opwindt) vinden we door het hele boek terug, zonder dat (voor mij) duidelijk wordt, waar nu precies de grens ligt tussen goed en fout, of tussen fout en ‘fout’. En volgens mij valt die grens ook niet te trekken. Een belangrijke notie is voor Stroop het ‘taalgevoel’ dat ons in staat stelt om grammaticale uitingen te scheiden van niet grammaticale: ‘Wat niet kan, kun je niet zeggen en wat je kunt zeggen, dat kan dus gewoon’, schrijft hij (op p. 30). Maar wie bepaalt wat niet kan? Verandering begint met vernieuwing en veel vernieuwingen zijn in het begin voor de taalgemeenschap respectievelijk de grote meerderheid van de individuele taalgebruikers ongrammaticaal (ze kunnen niet). Door veelvuldig gebruik kan deze inschatting echter veranderen, de vernieuwing wordt door steeds meer mensen geaccepteerd, de taal van de gemeenschap verandert. Met het oog op taalverandering komt Stroop dan ook terecht in een soort cirkelredenering. Marc van Oostendorp heeft daar eerder op gewezen in zijn bespreking van Stroops boek: ‘de taalgemeenschap accepteert alleen goede taalveranderingen en een verandering is per definitie goed als hij door de taalgemeenschap geaccepteerd wordt’ (Van Oostendorp op 30-11-2010 in Neder-L).
Dat het ook anders kan, laat het boek van Van der Horst zien (Met het oog op morgen). In de bundel zijn veertig artikelen bij elkaar gebracht die - op het eerste na - allemaal eerder zijn verschenen in de loop van de afgelopen twintig jaar (de meeste in Onze Taal). Ze bewegen zich allemaal in het ‘krachtenveld van taal, standaardtaal, taalverandering en taalnormering’, aldus Van der Horst (p. 7). De onderwerpen zijn op zich zeer vergelijkbaar met die van Stroop. Al in het inleidende hoofdstuk komen we bijvoorbeeld Balthazar Huydecoper weer tegen en zijn pleidooi voor het gebruik van groter dan. Maar Van der Horst schetst de houding van Huydecoper veel genuanceerder, het wordt duidelijk dat deze ‘leerstelling’ (Stroop) niet zomaar uit de lucht kwam vallen en dat de karakterisering als ‘leerstelling’ ook nauwelijks recht doet aan de overwegingen die Huydecoper presenteert en aan zijn besef van taalverandering. Huydecoper wordt hier geplaatst in zijn tijd, de renaissance, en we begrijpen, waarom hij vanuit een zekere angst voor taalverandering van mening was dat hij het moest opnemen voor dan.
Van der Horst staat bekend als iemand met oog voor actuele veranderingen. In een aantal van de hier gebundelde stukken staan dergelijke veranderingen centraal en Van der Horst bespreekt mogelijke oorzaken (vooral taalinterne). Het
| |
| |
doorgestreepte het in de titel van het boek is een verwijzing naar één van de besproken veranderingen: voorzetseluitdrukkingen als aan de hand van, in het licht van of met het oog op zijn bezig hun lidwoorden kwijt te raken. Van der Horst geeft veel voorbeelden van zinnen met aan hand van enzovoort en als we even over de grens kijken dan wordt duidelijk dat deze vorm in het Duits al lang standaard is (anhand von).
Het tweede grote onderwerp is de positie van de standaardtaal. Het gaat Van der Horst om aspecten van taalnormering en om het einde van de standaardtaal (dat was de titel van zijn boek uit 2008; vergelijk de bespreking door Ulrike Vogl in jg. 47, nr. 1 van dit tijdschrift). Hij onderzoekt de opkomst en de neergang van de taalcultuur van de renaissance, die nog steeds zo bepalend blijkt voor onze opvattingen over taal, taalvariatie en taalverandering. Een derde reeks artikelen is gewijd aan taal en literatuur, een onderwerp dat tegenwoordig in de taalkunde niet (meer) erg populair is. Van der Horst ziet literaire taal gewoon als een vorm van taalgebruik die net als elke andere vorm van taalgebruik de aandacht verdient van de taalkunde. Ik denk dat hij gelijk heeft: door de focus van de moderne taalkunde op de gesproken taal als enige ware taal, beperken we onszelf wel heel erg en lopen we veel interessante kenmerken van geschreven literaire taal mis.
Voor de Onze Taal-lezers onder ons bevat deze bundel niet veel nieuws, maar hij maakt eens te meer duidelijk dat Van der Horst boeiend schrijft over taal en taalverandering, over taalnormering en over (het einde van) de standaardtaal.
| |
Standaardtalen
De standaardtaal stond ook centraal bij een symposium over standaardisatie en destandaardisatie in Nederland, Vlaanderen en Zuid-Afrika dat in augustus 2009 plaatsvond aan de Leidse Universiteit. De tot wetenschappelijke artikelen omgewerkte lezingen zijn in 2010 verschenen in de bundel Standaardtalen in beweging. De bundel is opgedragen aan Hans den Besten, een van de sprekers van het symposium, die in juli 2010 overleed.
In haar zeer instructieve inleiding op de bundel geeft Marijke van der Wal een kort overzicht van het onderzoek naar standaardisatie en van de kritiek op dat standaardisatieonderzoek, dat vooral gericht was op het ontstaan van uniformiteit. Variatie en diversiteit bleven onderbelicht door de focus op het ontstaan en de ontwikkeling van de standaardtalen. Door een verandering van het perspectief en door maatschappelijke en talige veranderingen die bekend staan onder de term ‘destandaardisatie’, is er nu veel meer aandacht voor diversiteit binnen de (gesproken) standaardtaal. Dat betreft het onderzoek naar het Nederlands in Nederland en Vlaanderen, maar ook het onderzoek naar het Afrikaans. Ook worden in de bundel de veranderde positie van het Afrikaans na de Apartheid en mogelijk functieverlies van het Nederlands (onder andere door het oprukken van het Engels) belicht.
| |
| |
Standaardtalen in beweging bevat een tiental artikelen over uiteenlopende onderwerpen en verschillende aspecten van (de)standaardisatie van het Nederlands en het Afrikaans. Het boek zal nog uitvoerig worden besproken in dit tijdschrift door Freek van de Velde.
| |
Proefschriften
Ten slotte wil ik u graag nog eens wijzen op de website van de LOT Dissertation Series (www.lotpublications.nl/index3.html). In deze reeks verschijnen de meeste taalkundige proefschriften die in Nederland zijn verdedigd. Op de website kunnen ze worden ingekeken, als PDF gedownload of in boekvorm besteld. Het gaat over de meest uiteenlopende onderwerpen, over Mongolic Phonology bijvoorbeeld of over Lindley Murray, een grammaticus uit de achttiende eeuw. Af en toe zit er een proefschrift tussen over een onderwerp dat (ook) direct relevant is voor de neerlandistiek in de oude, engere zin. Zo bijvoorbeeld in 2010 de studie van Daniela Polišenké over de verwerving van flexie door Nederlandse kinderen (nr. 247) of het proefschrift over Linguistic Landscapes in the Netherlands (Loulou Edelman, nr. 261). Frank van Meurs is gepromoveerd op English in Job Advertisements in the Netherlands (nr. 263) en het proefschrift van Mathilde Jansen gaat over Language Change on the Dutch Frisian Island of Ameland (nr. 240). Tal van andere dissertaties hebben een vooral theoretische focus en ze gebruiken analyses van Nederlandse voorbeelden in eerste instantie ter illustratie.
Zoals de aangehaalde titels laten zien, zijn de proefschriften in deze reeks op een enkele uitzondering na in het Engels. Het laatste proefschrift in het Nederlands is uit 2009, en het is zeker geen toeval dat het geschreven is door een neerlandica uit Hongarije (Zsófia Tálasi, Het Nederlandse prefix ge- in historisch perspectief, nr. 205). Het is besproken in Internationale Neerlandistiek 48 (2010).
| |
Bibliografie
Fenoulhet, J. & J. Renkema (red.), Internationale neerlandistiek: een vak in beweging. (Lage Landen Studies 1). Gent, 2010. |
Horst, J. van der, Met het oog op morgen. Opstellen over taal, taalverandering en standaardtaal. (UPL in context). Leuven, 2010. |
Rasier, L., V. van Heuven, B. Defrancq & P. Hiligsmann (red.), Nederlands in het perspectief van uitspraakverwerving en contrastieve taalkunde. (Lage Landen Studies 2). Gent, 2011. |
Sijs, N. van der, Nederlandse woorden wereldwijd. Den Haag, 2010. |
Stroop, J., Hun hebben de taal verkwanseld. Over Poldernederlands, ‘fout’ Nederlands en ABN. Amsterdam, 2010. |
Wal, M. van der & E. Francken (red.), Standaardtalen in beweging. Amsterdam/Münster, 2010. |
|
|