Internationale Neerlandistiek. Jaargang 2010
(2010)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| ||||||||||||||||||||
Transnationaliteit: Europese talen, literaturen en culturen in het perspectief van een postnationale horizon
| ||||||||||||||||||||
1. ‘Transnationaal’?Ga naar eind2.Het onderwijzen van een vreemde taal is, zoals we allemaal weten, een specifiek vak. De vooronderstellingen van dat vak worden in de vreemdetalendidactiek en de filologieën van afzonderlijke talen ontwikkeld en overgedragen. Ook dat is een dagelijks bedrijf. Relatief zelden komt men ertoe na te denken over deze vooronderstellingen en over alternatieven voor de achterliggende overtuigingen. In deze bijdrage wil ik juist op de schijnbaar vanzelfsprekende aannames van filologieën en hun didactieken reflecteren. Ik bespreek daartoe enkele aspecten van de ontwikkeling van Europese talen, literaturen en culturen. Tegelijkertijd hoop ik te laten zien hoe nauw deze aspecten met elkaar verbonden zijn. Als ik dus naar de vijftiende en zestiende eeuw terugga, dan is dat geen vlucht in het verleden, maar een poging om de koersveranderingen op te sporen die ook vandaag nog de vanzelfsprekende vooronderstellingen van ons werk bepalen. De uitdrukking transnationaliteit (vergelijk Jasper 2009) behoort niet tot het hedendaags taalgebruik. Wel bevat de Duitse Duden het adjectief transnational en om- | ||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||||||||||||
schrijft het met übernational. In de Nederlandse Van Dale is het woord transnationaal niet opgenomen. Waarom dan toch deze uitdrukking in samenhang met ons werk? Wat hebben wij en ons werk met transnationaliteit te maken? Taal, literatuur en cultuur lijken ver verheven te zijn boven concrete politieke en sociologische invloeden. Ik denk echter dat de filologische disciplines hier een belangrijke vergissing maken in de manier waarop zij hun werk opvatten. Deze vergissing is het resultaat van een blinde vlek voor het eigen werk. ‘Transnationaliteit’ is een begrip om deze blinde vlek, deze oogkleppen van de filologieën kritisch aan de orde te stellen. Als we over talen zoals Nederlands, Duits, Engels of Chinees spreken, dan doelen we in de regel op de talen zoals die vandaag de dag gesproken en geschreven worden. We beroepen ons op woordenboeken en grammatica's die vanuit hedendaags perspectief zijn gemaakt. Vele talen beschikken over taalnormerende instellingen. Die leveren de ijkpunten voor het taalonderwijs, zowel in het reguliere onderwijs als daarbuiten. De synchrone taalsituatie bepaalt het beeld van deze talen. Deze synchronie is echter bepaald door de geschiedenis, of anders gezegd: synchronie is slechts een momentopname van de geschiedenis. En daar wil ik nader op ingaan. | ||||||||||||||||||||
2. De Europese talige constellatie in de Nieuwe TijdDe overgang van de Middeleeuwen naar de Nieuwe Tijd voltrok zich in de verschillende culturele centra van Europa op verschillende tijdstippen. Hetzelfde geldt voor de domeinen waarin taal wordt gebruikt, zoals economie, religie, bestuur en wetenschap.Ga naar eind3. In het algemeen kan men vaststellen dat er in Europa in dit verband sprake is van een beweging van het zuiden naar het noorden en van het westen naar het oosten. De transformatie van de middeleeuwse culturen begon in Noord-Italië in de handel en de wetenschap, en zette zich voort in het westen en zuidwesten van Europa. Deze transformatie hing mede samen met de koloniale expansie sinds het einde van de vijftiende eeuw. In tal van regio's kwam daar de religieuze emancipatie bij, de ontworsteling aan Rome (zoals in Bohemen, Duitsland en de Nederlanden). De expansie ging verder noordwaarts naar Denemarken en Zweden, en bereikte ten slotte met de moderniseringspogingen van het Russische tsarenrijk het oosten. Gaandeweg veranderde de positie van het Latijn als eenheidstaal voor religie, bestuur en economie, zoals die in de middeleeuwen nog bestond. De veranderingen hadden als resultaat dat in de Nieuwe Tijd verscheidene Europese regio's van eigen talen werden voorzien voor communicatieve domeinen. Deze talen kwamen voort uit de plaatselijke ‘volkstalen’. Zo ontstond uit het dialetto volgare in Toscane het Italiaans en uit de taal van Ile de France het Frans. Het Hoogduits ontstond uit verschillende bestuurlijke talen in de centrale regio's van Duitsland. Deze ontwikkeling maakte deel uit - en was tegelijk een weerslag - van | ||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||||||||||||
vooral economische ontwikkelingen. Koloniale expansie en verschillende ‘Gouden Eeuwen’ (bijvoorbeeld in Spanje en in Nederland) versterkten de positie van de nieuwe standaardtalen en droegen bij tot hun consolidatie. De ontwikkeling van het Nederlands als standaardtaal in de onafhankelijke Republiek der Zeven Provinciën is exemplarisch voor deze Europese ontwikkeling. | ||||||||||||||||||||
3. Het belang van taal voor het ‘Project Natie’De Franse Revolutie (1789), die afrekende met op dynastie gebaseerde politieke structuren, leidde tot een nieuwe uitdaging voor de taalsituatie. Zolang Europa op dynastieën was gebaseerd, werd de identiteit van de samenleving vooral bepaald door de relatie tot de dynast en de vorstenhuizen. De vernietiging van de dynastieke macht - in de Parijse revolutie in de meest letterlijke en extreme zin vereiste nieuwe vormen van gemeenschappelijke, communautaire identiteitsconstructies. Men vond de nieuwe identiteit onder meer in de talen die tot wasdom waren gekomen in de overgang van de Middeleeuwen naar de Nieuwe Tijd. Taal kreeg voor het ‘Project Natie’ (vergelijk Anderson 1983, 1988) een fundamentele betekenis. De natievorming, voortbouwend op het emancipatieproces uit de vijftiende en zestiende en vooral uit de zeventiende en achttiende eeuw, gebruikte taal als hét middel om een nieuwe legitimiteit te funderen. Dit model heeft een enorme overtuigingskracht ontwikkeld. Niettemin werd het bijna nergens volledig uitgevoerd, zoals de Nederlands-Belgische situatie duidelijk maakt, maar het model bleef en blijft in werking en heeft nog altijd een grote sturende kracht. | ||||||||||||||||||||
4. Drie fases in de expansie van het moderne Europese denken over taal in de context van het kolonialismeDe onderwerping van de wereld aan de Europese hegemonie - waarbij Columbus' veroveringen als uitgesproken voorbeeld dienen - hadden directe gevolgen voor de talen die op bestuursniveau in de veroverde gebieden werden gesproken. Daarbij kunnen drie fases onderscheiden worden: in de eerste fase werd de taal van de kolonisator gebruikt. De plaatselijk gesproken talen verloren hun praktische betekenis. Tegelijkertijd ontwikkelden zich pidgin- en creooltalen. In de tweede fase werden de talen van de koloniale machthebbers in de gekoloniseerde gebieden op brede schaal overgenomen. In de derde fase wordt de taal van de kolonisator opnieuw gebruikt, maar nu in het dekolonisatieproces. Spaans, Portugees, Frans, Nederlands, Engels en Russisch expandeerden elk op hun manier met een verschillende stuwkracht over de globe. Zelfs toen de nazaten van de eerste kolonisatoren zich aan de overheersing van het moederland ontworstelden, behield de ‘taal van thuis’ zijn bijzondere status en gebruikswaarde. Dat gold voor de Britse koloniën in Noord-Amerika en voor de Spaanse en Portugese koloniën in Midden- en Zuid-Amerika. Het gold ook voor de situatie in Zuid-Afrika. Hetzelfde | ||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||||||||||||
beeld bieden de Britse, Franse en Portugese koloniën in Afrika en ook de taalsituatie in India. De latere ontwikkelingen in Amerika verschillen van die in Afrika en Azië, en dat had zijn uitwerking op het dekolonisatieproces. | ||||||||||||||||||||
5. De vertraagde ondergang van het nationale paradigma en de gevolgen voor talen5.1 Dekolonisatie en nieuwe natievormingDe dekolonisatie van de wereld was een van de belangrijkste gevolgen van het einde van de Tweede Wereldoorlog. De ineenstorting van Duitsland, Italië en Japan, die zo graag koloniale grootmachten hadden willen zijn, leidde ook tot de ineenstorting van de andere koloniale mogendheden. Maar opvallend genoeg bediende de dekolonisatie zich grotendeels van dezelfde nationale modellen die het ‘Project Natie’ beschikbaar had gesteld. De uit de dekolonisatie ontstane politieke eenheden kozen wat betreft hun taal uit de mogelijkheden binnen ditzelfde model. In het geval van Indonesië betekende de keuze van het Bahasa Indonesia een direct antikoloniaal signaal: een bestaande lingua franca die al in de hele Indonesische archipel dienst deed, werd gekozen als nationale standaard voor de nieuwe staat (vergelijk Nothofer en Pampus 2007, xiii vv.). Ook in andere regio's koos men voor dergelijke nieuwe verkeerstalen. Deze werden naast de taal van de koloniale mogendheid als nationale standaard geconstitueerd, zoals in het geval van het Kisuaheli in Oost-Afrika. Slechts heel zelden koos men voor de optie van een daadwerkelijke meertaligheid, zoals in Benin of zoals in Zuid-Afrika, waar het dekolonisatieproces pas onlangs werd afgesloten. Sommige voormalige koloniën daarentegen zoals India ontwikkelden daarentegen nieuwe concepten. Maar in het algemeen neemt taal ook bij de nieuwe natievorming een centrale positie in bij de constructie van een gemeenschappelijk identiteit. | ||||||||||||||||||||
5.2 GlobaliseringHet tweede grote proces aan het einde van het koloniale tijdperk is de daadwerkelijke uitbreiding van de wereldmarkt. Tegenwoordig spelen de Verenigde Staten van Amerika een overheersende rol in deze wereldomspannende ontwikkeling. In de tweede helft van de twintigste eeuw beleefde de wereldmarkt een enorme dynamiek. Als talig aspect van deze ontwikkeling is het belangrijk erop te wijzen hoe wereldmacht en multinationale ondernemingen een nieuwe talige uniformering nastreven en deze ook verwezenlijken (vergelijk Ehlich 2004). De positie van het Engels wordt daarbij op verschillende manieren taalideologisch omarmd. De positie van het Engels kent echter meerdere interne tegenstrijdigheden. Het is de nationale standaardtaal van de hegemoniale macht van de Verenigde Staten van | ||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| ||||||||||||||||||||
Amerika, die echter in het eigen land onder druk staat door de opkomst van het Spaans. Tegelijkertijd is het Engels de nationale taal van Groot-Brittannië (vergelijk Watts 2001) en van de Gemenebest, waarbinnen het als taal van de voormalige Britse koloniale mogendheid werd verspreid. Ten slotte wordt het Engels tegenwoordig, zonder specifieke referenties aan nationale, koloniale en postkoloniale processen, gepropageerd als quasi universeel medium voor steeds meer communicatieve domeinen (vergelijk Phillipson 2003). Dat het Engels in de loop van zijn verspreiding over de wereld inmiddels een hele reeks verschillende variëteiten heeft opgeleverd (vergelijk Melchers en Shaw 2003) - die de onderlinge communicatie eerder bemoeilijken dan waarborgen - is een mooi voorbeeld van de interne tegenstrijdigheden die het gevolg zijn van de vermeende universaliteit. | ||||||||||||||||||||
5.3 Eentalige versus meertalige tendensenIn de hedendaagse wereldconstellatie tekent zich een gestage neergang van het nationale paradigma af (vergelijk Van der Horst 2008). Voor de taalontwikkeling leidt dat tot twee basisconfiguraties. Enerzijds zien we wereldwijd sterke ééntalige structuren. Prototypisch daarvoor zijn de Verenigde Staten van Amerika, waar de veelvoud aan inheemse talen net zo min als de veelvoud aan migrantentalen op enigerlei wijze geleid hebben tot een nieuwe meertalige taalsituatie. De veelvoud aan talen staat opvallend genoeg niet ter beschikking van de Amerikanen zelf in hun onderlinge communicatie. Eerder lijkt de ‘English only’-bewegingGa naar eind4. in de VS duidelijk te maken dat alle andere talen op het continent de facto folklore zijn. Alleen het Spaans vormt hierop, zoals gezegd, een uitzondering. Een andere ééntalige situatie - of beter gezegd ‘éénschrift’-situatie - is te vinden in China, waar de meeste gebruikers van één taal op deze wereld leven. Meertalige tendenties zien we echter in India (vergelijk Sasalatti 2005), Zuid-Afrika en Europa. Met name in Europa bestaan uitdagingen waar de taal-, literatuur- en cultuurwetenschappen tot nu toe weinig op voorbereid lijken te zijn (vergelijk Ehlich en Schubert 2008, Ehlich en Redder 2008). | ||||||||||||||||||||
6. De rol van nationale filologieën in het ‘Project Natie’ in taal, literatuur en cultuurTot nu toe heb ik de Europese taalontwikkeling als een taalpolitieke ontwikkeling besproken. Binnen deze processen zijn functionarissen in culturele instellingen belangrijke handelende personen. In de eerste fase - bij de totstandkoming van een uniforme verkeerstaal in de verschillende Europese regio's aan het begin van de Nieuwe Tijd - werd door verscheidene instellingen een taalpolitiek ontwikkeld, zoals de Accademia della Crusca in Italië en de Académie Française in Frankrijk. Hun taak werd in de tweede fase - de fase van het ‘Project Natie’ - door de nationale filologieën overgenomen (vergelijk Fohrmann en Voßkamp 1991). Deze speelden | ||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| ||||||||||||||||||||
en spelen een fundamentele rol bij de nationalisering van taal, literatuur en cultuur. Nationalisering daarvan was het belangrijkste culturele programma binnen de Europese ontwikkeling van de negentiende en twintigste eeuw. Dat geldt evenzo voor het dekolonisatieproces in de twintigste eeuw binnen Europa, zoals in Ierland en de Baltische staten. De hedendaagse Slavische ontwikkelingen vertonen een overeenkomstig beeld. De invloed van de nationale filologieën reikte verder dan het eenvoudige ambachtelijke filologische handwerk. Ze kwam ook tot uitdrukking in het entameren van een nationale geschiedschrijving en het propageren van daarbij behorende nationale ontstaansmythen (van de Nibelungen in Duitsland tot aan het nationale volksgedicht Kalewala in Finland). Tegenwoordig ziet men vergelijkbare processen bij de dekolonisatie van Midden-Aziatische staten (bijvoorbeeld het Manas-epos in Kirgizistan). De belangrijkste rol van deze wetenschappen lag echter in de canonisering van de nationale talen in nationale thesauri, normatieve lexicons en grammatica's en het aanleveren van neoromantische basisideologieën, zoals het Wagnerianisme in Duitsland. In het onderzoek naar de naamgeving van steden, bergen en rivieren werden deze ontwikkelingen rechtstreeks voor politieke en imperialistische doeleinden geïnstrumentaliseerd, zoals in Zuid-Tirol of in de grensgebieden van Duitsland en Polen. De koppeling van de nationale filologieën aan de nationaliseringprocessen bepaalde in hoge mate het zelfbeeld van deze wetenschappen en doet dat tot op de dag van vandaag. Ook waar onder verwijzing naar Goethes wereldliteratuurproject (vergelijk Birus 2004) de vergelijkende literatuurwetenschap ontstond, oriënteerde men zich op bestaande nationale canons. Deze ontwikkeling wordt voortgezet in de postkoloniale literatuurwetenschap, waar deze zich sterk op de Engelstalige en Franstalige literatuur blijft oriënteren. De categorieën waarin en waarmee over taal, literatuur en cultuur gedacht wordt, zijn nog steeds dezelfde die door het ‘Project Natie’ zijn bepaald. | ||||||||||||||||||||
7. De uitdagingen voor de postnationale constellatie7.1 De meertalige wereld op zoek naar nieuwe taalconceptenHet nationale paradigma met zijn talige pendant is aan het begin van de eenentwintigste eeuw niet meer echt geschikt, ook al is het - zoals in voormalig Joegoslavië en in de Baltische staten - nog volop werkzaam. De uitdaging in de postnationale constellatie ligt in de ontwikkeling van concepten die zich losmaken van de nationale functionalisering van taal en de op taal gerichte wetenschappen (vergelijk Coulmas 2005). Deze concepten moeten een oplossing bieden voor de grote uitdaging die gevormd wordt door de daadwerkelijke meertaligheid in de wereld als geheel en de feitelijke meertaligheid binnen bijna alle grote politieke arealen. De eenvoudige transfer (vergelijk Kirchhof 2008) van een nationale naar | ||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| ||||||||||||||||||||
een supranationale standaardtaal uit meestal eentalige arealen (de Verenigde Staten van Amerika en China) is geen antwoord op deze uitdagingen. Dat is cultureel, literair of talig geen realistische optie. Het gaat erom concepten te ontwikkelen die de voordelen uit de fase van nationale standaarden gebruiken en op basis daarvan nieuwe structuren ontwikkelen. Deze conceptvorming heeft betrekking op de drie centrale dimensies van talige communicatie, te weten de doelgerichtheid van communicatie (de teleologische dimensie), de kennisstructurende dimensie (gnoseologische) en de identiteitsvormende (communautaire) dimensie. De praktijk van receptieve meertaligheid (vergelijk Ten Thije en Zeevaert 2007) en het concept lingua receptiva (vergelijk Ten Thije in dit nummer) bieden hier interessante concrete mogelijkheden. Het is van groot belang dat de culturele, literaire en talige rijkdom in de wereld en de verdere ontwikkeling daarvan beschikbaar is en blijft voor alle burgers op de wereld. | ||||||||||||||||||||
7.2 Fremdverstehen en de bijdrage van talen, literaturen en culturenEen belangrijke opgave is het ontwikkelen van een werkbaar begrip voor Fremdverstehen. Dit Duitse woord heeft geen exact Nederlands equivalent. Het verwijst naar het verstaan en begrijpen van tegelijkertijd de vreemdeling en het vreemde. Een uitwerking van Fremdverstehen is mogelijk als de basisbegrippen van de hermeneutiek voor talen, literatuur en cultuur worden gebruikt. Dit betekent niet het aanleren van eenvoudige academische technieken, maar zou een basiskwalificatie van alle burgers moeten zijn. De ervaring van het verwerven van een andere taal is daarvan in ieders leven de meest elementaire vorm. Bij het leren van vreemde talen merkt men wat ‘vreemd’ betekent, en men leert wat het verstaan en begrijpen van het vreemde en van vreemdelingen inhoudt (vergelijk Ehlich 2009b). | ||||||||||||||||||||
7.3 Bildung (vorming) en Europese talenpolitiekHedendaagse samenlevingen becijferen in de regel een vijfde deel van ieders individuele levensduur voor de systematische overdracht van maatschappelijk kennis aan de volgende generatie. Welke kennis dat dient te zijn en hoe de daarmee samenhangende vaardigheden er in detail uitzien, is onderwerp van heftige curriculumdiscussies. Dit zijn de thema's voor het maatschappelijke en politieke debat. De besluiten over het curriculum bepalen in hoge mate hoe de volgende generatie tegen de wereld en tegen zichzelf aan zal leren kijken. Door de overdracht van vaardigheden aan jongeren, bijvoorbeeld hoe zij moeten omgaan met maatschappelijk kennis en hoe zij als competente burgers in de samenleving kunnen participeren, bepaalt de maatschappij haar eigen toekomst. Europa heeft in zijn taalpolitiek in de afgelopen dertig jaar een weg ingeslagen die haaks staat op de destijds geformuleerde politieke doelstellingen. Met uitzondering van de verwerving van het Engels is de omgang met vreemde talen in de | ||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| ||||||||||||||||||||
meeste Europese landen drastisch afgenomen. Slechts uiterst zelden hoort men hierover kritische geluiden; onlangs gebeurde dat nog wel in het Verenigd Koninkrijk, dat bij de reductie van vreemdetalenonderwijs voorop heeft gelopen. Een fundamentele nieuwe oriëntatie is noodzakelijk. De nieuwe oriëntatie moet taalvorming zien als onderdeel van een nieuwe conceptie van maatschappelijke vorming, van Bildung (vergelijk Paul, Thielmann en Tangermann 2008). Ik gebruik hier bewust de term ‘vorming’. Dit woord bevat het concept van de autonomie van het lerende individu, een autonomie waarin het individu tegelijkertijd zijn eigen beperkingen kent en zichzelf niet overschat. De overgang naar een nieuwe Europese taalpolitiek vereist een andere denkwijze, die de nationaal georiënteerde denkkaders kritisch en constructief overstijgt (vergelijk Müller 2010). Hun omzetting in een Europese politiek van meertaligheid - een Europese talenpolitiek - en de daadwerkelijke implementering van deze politiek in de verschillende Europese staten, die als afzonderlijke natiestaten georganiseerd zullen blijven, is mijns inziens één van de grootste uitdagingen voor dit continent in de nabije toekomst (vergelijk Ehlich en Redder 2008b). Met de vraag welke taal men spreekt, wordt exemplarisch de erkenning van de Ander en daarmee van het Eigene mogelijk gemaakt. Dat betekent dat aan taal en taalvorming nieuwe waarden moeten worden toegekend. Deze waarden worden onder meer ontwikkeld in een antropologie van de meertaligheid en een talige discursieve ethiek die daarop voortbouwt. Deze concepten bieden de kans het eeuwenoude mechanisme van de eliminering van de Ander achter ons te laten. Een antropologie van de meertaligheid verwerpt het idee dat de mens uit antropologische overwegingen ééntalig zou zijn en dat meertalige ontwikkelingen in strijd zouden zijn met de wezenskenmerken van de mens. Een talige discursieve ethiek levert de morele kaders waarmee verschillende groepen communicatieve mogelijkheden kunnen ontwikkelen, zodat zij - ook bij tegenstrijdige belangen - communicatieve oplossingen kunnen hanteren en geen beroep hoeven te doen op materieel geweld. Verstaanbaarheid en begripsvaardigheid gaan daarbij noodzakelijkerwijs hand in hand. | ||||||||||||||||||||
7.4 De betekenis van transnationale filologieën, taal-, literatuur- en cultuurwetenschappen, voor de wereldwijde kennismaatschappijHet is in de eerste plaats aan de taal-, literatuur- en cultuurwetenschappen om aan de wereldwijde kennismaatschappij een bijdrage te leveren (vergelijk Ehlich 2004, 2007, 2009a). Deze opgave is net zo omvattend als de activiteiten bij de vorming van natiestaten, maar de opdracht is wezenlijk anders. De taalwetenschappen zullen zich moeten omvormen tot wetenschappen van het Begrijpen. Daarbij moeten ze rekening houden met de eerder genoemde dimensies van taal (doelgerichtheid, kennis- en identiteitsvorming). Ze zullen zich moeten richten op de vooronderstellingen van het begrijpen, de condities voor mislukkingen en | ||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||||||||||||
de mogelijkheden tot succesvol begrip. Dat geldt qualitate qua ook voor de literatuur- en cultuurwetenschappen. Of het de literatuurwetenschappers zal lukken de nationale beperkingen in een transnationale toekomst om te zetten, is een vraag die niet eenvoudig aan de orde gesteld kan worden en al helemaal niet makkelijk beantwoord. Zij eist van filologen, linguïsten, literatuur- en cultuurwetenschappers een kritische zelfreflectie. We zouden echter geen wetenschappers zijn als wij dit niet als een centraal punt van onze eigen activiteiten en zelfbeschikking zouden zien. | ||||||||||||||||||||
8. Transnationaal!Een reeks uitdagingen voor de taal-, literatuur- en cultuurwetenschappen heb ik hiervoor aan de orde gesteld. De meeste konden slechts worden aangestipt. Concluderend kan men stellen dat de huidige uitdagingen net zo ingrijpend zijn als destijds de nationalisering van talen, literaturen en culturen. Het object van transnationale filologieën blijven de talen, literaturen en culturen. Maar transnationalisering betekent een verandering van perspectief. Het gaat erom de taal te conceptualiseren vanuit het perspectief van de vreemdheid, de literatuur vanuit het perspectief van de vreemdheid en de cultuur vanuit het perspectief van de vreemdheid. Transnationale taal-, literatuur-, en cultuurwetenschappen vervangen niet eenvoudig hun op nationaliteit gebaseerde voorgangers, maar ontstaan in en door een constructieve onderlinge uitwisseling. Transnationale filologieën zijn ook niet simpel de comparatieve afleidingen van nationale filologieën, hoewel ze zeker nauw met de algemene en vergelijkende taal- en literatuurwetenschap samenwerken. Transnationale wetenschappen leveren een actieve bijdrage aan de theorie en de praktijk van interculturaliteit, hoewel ze niet gelijkgesteld kunnen worden aan bijvoorbeeld een interculturele germanistiek, etc. Het interessante van de huidige tijd is dat er een spanningsveld is ontstaan tussen nationaliteit en het ‘Project Natie’ enerzijds en nieuwe horizons van maatschappelijke kennis anderzijds die deze oude kaders overstijgen. Het gaat erom dit spanningsveld systematisch te exploreren. Alleen zo hoeft de kennis die is opgebouwd tijdens de fase van het ‘Project Natie’ niet genegeerd te worden, maar kan ze worden omgezet naar structuren die beter zijn toegesneden op de huidige mondiale ontwikkelingen. Een dergelijke vorm van transnationale wetenschap is niet alleen maar een programma. Tijdens mijn aanstelling aan het Institut für Deutsch als Fremdsprache /Transnationale Germanistik aan de Ludwig-Maximilians-Universität in München is dit programma omgezet in een concreet curriculum. Het zeven gebieden omvattende curriculum van de opleiding concretiseert de mogelijke werkterreinen van een transnationale germanistiek.Ga naar eind5 Ik denk dat er vergelijkbare studierichtingen in het Duitstalige gebied zijn ontwikkeld, en wellicht ook in Franstalige, Engelstalige en Nederlandstalige gebieden. Dit maakt een wetenschappelijke uitwis- | ||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||||||||||||
seling van ervaringen buitengewoon zinvol en een bundeling en systematisering van de noodzakelijke wetenschapstheoretische inspanningen noodzakelijk. | ||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||||||||||||
|
|