| |
| |
| |
Kroniek van de taalkunde 2009
Matthias Hüning (Freie Universität Berlin)
Inleiding
Even leek het erop dat de Europese meertaligheid een net zo serieus onderwerp zou kunnen zijn als het verkeer, het klimaat of misschien zelfs als de visserij. Vanaf 2007 had de EU immers een heuse ‘commissaris voor meertaligheid’, de Roemeen Leonard Orban. Voor die tijd maakte dit onderwerp altijd deel uit van de portefeuille van de commissaris voor onderwijs en cultuur. En, meer nog, de commissie maakte in het kader van haar ‘Framework Programme 6’ ook veel geld vrij voor twee reusachtige onderzoeksprojecten over het belang van meertaligheid voor Europa: het ‘integrated project’ DYLAN (www.dylan-project.org) en het ‘network of excellence’ LINEE (www.linee.info).
Of dit meer was dan de spreekwoordelijke storm in een glas water moet nog blijken. De geschiedenis van het commissariaat voor meertaligheid wijst daar niet op, want dat was maar een kort intermezzo: begin 2010 werd dat teruggedraaid en de Cypriotische politica Androulla Vassiliou beheert sindsdien in de Commissie-Barroso II de portefeuille ‘Onderwijs, cultuur, meertaligheid en jeugdzaken’. De oorzaak voor dit intermezzo was dus misschien toch niet het inzicht dat meertaligheid belangrijk genoeg is om er een aparte commissaris voor te benoemen, maar eerder de noodzaak om een portefeuille te vinden voor Roemenië, een van de nieuwe lidstaten in het kader van de grote EU-uitbreiding in 2007.
Als we het hebben over Europese meertaligheid, dan gaat het over het algemeen over de diverse nationale talen binnen de EU. Er zijn bijvoorbeeld felle debatten over de vraag welke talen de status van ‘officiële ambtstaal’ hebben (op dit moment zijn dat er 23), wat de status is van de minderhedentalen in Europa en welke van die minderhedentalen als zodanig officieel erkend zijn (wat veel positieve gevolgen heeft in financieel opzicht). Het gaat over het vertaalbeleid van de EU (kunnen we het ons werkelijk permitteren om alle officiële stukken te vertalen naar alle EU-talen?) of over de vraag welke talen fungeren als ‘werktalen’ (op dit moment zijn dat het Engels, het Frans en het Duits, waarbij het belang van het Duits alsmaar afneemt).
In zekere zin lijken dergelijke discussies mij op een vreemde manier achterhaald en het politieke geruzie over bijvoorbeeld de werktalen lijkt op een achterhoedegevecht. De realiteit heeft allang beslist dat we de facto maar één echte
| |
| |
werktaal hebben binnen de EU, en wel het Engels, de internationale lingua franca voor onder andere economie, politiek, wetenschap en toerisme.
De echte uitdagingen liggen dan ook elders, lijkt me. Vooral de omgang met de migrantentalen is binnen de EU en binnen de afzonderlijke landen veelal een prangende kwestie. Hoe gaan we om met deze talen? Voeren we een integratiebeleid of een assimilatiebeleid? Wat doen we met kinderen die maar een gebrekkige kennis hebben van de nationale talen? Laten we migrantentalen toe in het onderwijs? Willen we het gebruik ervan stimuleren of juist terugdringen? Deze en andere vragen zijn voor het alledaagse leven van de Europeanen veel belangrijker, dan de vraag of het Duits officiële werktaal binnen de EU is en blijft en of het Limburgs een erkende minderhedentaal is. Maar de EU-politiek gaat zich maar zeer voorzichtig en halfslachtig bemoeien met dergelijke actuele vragen. Leonard Orban had daar wel oog voor, hij wilde deze kwestie tot een van de speerpunten van zijn beleid maken. Maar ja, zoals gezegd, voordat dat een beetje van de grond kon komen, was Orban al weer weg en met hem het hele commissariaat voor meertaligheid. Vooralsnog lijkt het belangrijkste doel van de EU-talenpolitiek onveranderd het stimuleren van het leren van een of meer vreemde talen, waarmee dan in eerste instantie de nationale standaardtalen van de EU-lidstaten bedoeld zijn. Daar is natuurlijk ook niets op tegen en het leren van vreemde talen is altijd goed en aan te bevelen (vooral natuurlijk wanneer die vreemde taal het Nederlands is), maar de actuele en politiek relevante vragen lijken me zoals gezegd andere te zijn.
Veel aandacht voor dergelijke actuele vragen vinden we in twee boeken over meertaligheid in de Lage Landen die afgelopen jaar verschenen zijn.
| |
Meertalenlanden
De Utrechtse taalkundige Jacomine Nortier zal voor veel lezers geen onbekende zijn. Ze haalde de publiciteit door haar onderzoek naar het ‘Murks’ (het woord is een samentrekking uit Marokkaans en Turks). Ze onderzocht in Utrecht het taalgebruik in de multiculturele wijken Lombok en Transvaal en stuitte daarbij op lexicale, fonologische en grammaticale bijzonderheden. Deze bijzonderheden traden echter alleen op in het taalgebruik van Nederlandstalige jongeren in deze wijken. Door opzettelijk grammaticale fouten te maken en door imitatie van uitspraakkenmerken van Turkse of Marokkaanse leerders van het Nederlands willen ze naar eigen zeggen net zo stoer overkomen als hun allochtone voorbeelden. Dit ‘namaak-allochtoons’ wordt echter uitsluitend binnen de eigen - Nederlandstalige - groep gebruikt omdat men bang is dat het gebruik van ‘Murks’ in aanwezigheid van allochtone jongeren als belediging zou kunnen worden opgevat. Haar onderzoeksresultaten publiceerde Nortier indertijd in het boekje Murks en straattaal (Amsterdam, 2001).
| |
| |
Haar nieuwe boek Nederland meertalenland is volgens het voorwoord ‘een beschrijving van meertaligheid in Nederland vanuit vier perspectieven: het perspectief van diverse overheden en beleidsmakers; het perspectief van het onderwijs; het perspectief van de taal zelf, die door contact met andere talen veranderingen en aanpassingen kan ondergaan, en tenslotte het perspectief van de meertalige spreker’ (p. 9). Deze verschillende perspectieven bepalen ook de indeling van het boek in vier delen. In deel 1 (Politiek en beleid) staan de instanties centraal die zich in Europa en in Nederland met taal bemoeien; er is onder andere een hoofdstuk over de Nederlandse Taalunie. Het gaat om taalpolitiek en het beleid ten aanzien van de Nederlandse standaardtaal, het Fries en het Twents (als voorbeeld van een dialect). In deel 2 (Onderwijs) houdt Nortier zich bezig met tweedetaalverwerving en meertaligheid in het onderwijs. De cognitieve voordelen van meertaligheid worden besproken en de vraag naar de integratie van migranten en het gebruik van hun moedertaal in het onderwijs. Het belang van de moedertaal komt door het hele boek als een rode draad terug, en daarmee bedoelt ze niet alleen het Nederlands en de moedertalen van migranten, maar ook dialecten of de gebarentaal. Volgens haar is het ‘in alle opzichten slecht die moedertaal op te geven of te verwaarlozen’ (p. 9). In deel 3 komen dan onder andere straattaal en Murks terug. Nortier onderzoekt in dit deel de vraag: Wat doen de meertaligen met hun talen? Centrale onderwerpen zijn jongerentalen, taalcontact en codewisseling. Ten slotte komen in deel 4 (Meertaligheid - Hoe voelt dat?) de meertaligen zelf aan het woord. Nortier presenteert hier de resultaten van een klein onderzoek onder 35 meertalige sprekers.
Nortiers boek is een goede inleiding in de diverse aspecten die het onderwerp ‘meertaligheid’ kent. Het is prettig leesbaar en bevat naast de lopende tekst tal van citaten, korte beschouwingen over een bepaald aspect en ‘misverstanden’. Volgens Nortier leven er in de Nederlandse maatschappij tal van misverstanden rond het onderwerp taal en meertaligheid. Een paar van die misverstanden wil ze met dit boek opruimen en dat lukt naar mijn mening aardig. Door de hoeveelheid van onderwerpen die ze aansnijdt, blijft het boek op veel punten een beetje oppervlakkig. Nortier is zich daarvan bewust, ze heeft een inleidend overzicht geschreven en wil vooral ‘de nieuwsgierigheid van de lezer prikkelen’ die vervolgens makkelijk veel meer materiaal kan vinden. De sectie Verder lezen, waarmee het boek eindigt, is daarvoor zeker een goed vertrekpunt.
Het boek is als geheel een pleidooi voor meertaligheid en diversiteit. Nortier verzet zich tegen het idee dat meertaligheid een gevaar zou zijn voor een goede beheersing van het Nederlands en dat integratie in eerste instantie assimilatie betekent. Ze schrijft: ‘Als er geen diversiteit meer mag zijn en als we niet meer open mogen staan voor wat afwijkt van wat platgetreden en bekend is, dan hoeft het niet meer voor mij. Ik heb er genoeg van om alsmaar te moeten horen en lezen dat de integratie mislukt is, omdat het in de ogen van velen blijkbaar gelijk staat aan collectief spruitjes en bloemkool eten’ (p. 217).
| |
| |
Dat meertaligheid en diversiteit niet altijd worden gewaardeerd, is ook een belangrijk onderwerp in een ander boek over dit onderwerp. Jürgen Jaspers, sociolinguïst aan de Universiteit Antwerpen, wijst daar op in de zeer lezenswaardige inleiding van de door hem in 2009 uitgegeven bundel De klank van de stad. Jaspers constateert een botsing tussen de meertalige realiteit en het eentalige taalbeleid. Een van de centrale stellingen uit dit boek is dan ook dat ‘veel van de problemen die Vlamingen en Nederlanders vandaag wijten aan meertaligheid het gevolg zijn van het hardnekkig nastreven van standaardtalige eentaligheid’ (p. 9).
Jaspers maakt een verschil tussen ‘prestigieuze’ en ‘plebejische’ meertaligheid. Aan de ene kant ziet hij het ideaal van een meestal hoogopgeleide spreker die verschillende West-Europese standaardtalen in zijn repertoire heeft, liefst op een zeer hoog niveau, en die in staat is om ze keurig van elkaar gescheiden te houden. Deze vorm van meertaligheid geniet hoog maatschappelijk aanzien, wordt als doel van het vreemdetalenonderwijs gezien en levert voor de sprekers betere beroepsperspectieven op. Aan de andere kant staat de plebejische vorm van meertaligheid, de alledaagse meertaligheid van de vaak lager opgeleiden. Het gaat om mensen uit de multi-etnische stedelijke arbeidersklasse die over het algemeen de Nederlandse standaardtaal niet perfect beheersen. Het is vooral deze tweede vorm van meertaligheid die in de bundel centraal staat.
In zeven artikelen worden er verschillende aspecten van behandeld. De onderwerpen variëren: Slembrouck bespreekt bijvoorbeeld meertaligheid als institutionele uitdaging in de gezondheidszorg en er is een artikel over meertaligheid in de Belgische asielprocedure (Maryns). In drie artikelen worden resultaten gepresenteerd van onderzoek naar meertaligheid en taaldiversiteit in het onderwijs. De bijdrage van Allain en Ceuleers over taaldiversiteit op een Brusselse Nederlandstalige school sluit met zijn ondertitel mooi aan bij de centrale stelling: ‘eentalig beleid in een meertalige realiteit’. Meertaligheid in het onderwijs wordt niet alleen als probleem van en met migrantentalen beschreven, er is ook een artikel over ‘discoursen over dialect en school’ (Kroon & Vallen). De bundel gaat terug op een congres in Antwerpen over stedelijke meertaligheid; inhoudelijk is er een sterke focus op de situatie in België en in het bijzonder in Vlaanderen. De inhoudelijke coherentie is niet altijd even sterk, maar dat is een kenmerk van veel van dergelijke congresbundels en het wordt gecompenseerd door een buitengewoon interessante en leesbare inleiding door Jaspers en een even interessante epiloog door Jef Verschueren die er niet om liegt: ‘Meertaligheid is blijvend’, schrijft Verschueren. ‘Ook al moeten daaraan aandacht en middelen worden besteed, echt problematisch wordt het verschijnsel pas wanneer de complexe realiteit van de meertaligheid als feit wordt geconfronteerd met een op eentaligheid als norm gebaseerde dominante ideologie die een sociale en politieke praktijk ondersteunt die de feitelijkheid weigert onder ogen te zien’ (p. 211). De soms felle toonzetting van de betogen van Jaspers en Verschueren is zeker te verklaren vanuit de bijzondere situatie in Vlaanderen, inhoudelijk zijn hun argumentaties volgens mij niet alleen
| |
| |
van toepassing op België en Nederland, maar ook op veel andere Europese landen.
| |
Taalcontact en taalgeschiedenis
Contact met andere talen is niet alleen tegenwoordig een belangrijk onderwerp, het is een centraal aspect van de beschrijving van de hele geschiedenis van het Nederlands (en van alle andere talen). Talen veranderen en de wederzijdse beïnvloeding tussen talen is daarvoor een belangrijke oorzaak. Dat blijkt ook uit Het verhaal van het Nederlands - een geschiedenis van twaalf eeuwen, het meest recente overzicht van de geschiedenis van het Nederlands door Nicoline van der Sijs en Roland Willemyns. Het boek is een nieuwe bewerking van het in 1993 voor het eerst verschenen Het verhaal van een taal (door Jan W. de Vries, Roland Willemyns en Peter Burger). Ik hoef hier niet meer over te zeggen, het boek zal in dit tijdschrift uitvoerig besproken worden door Robert Howell.
Taalcontact is hét onderwerp van Nicoline van der Sijs. Ze heeft daar een hele reeks publicaties aan gewijd waarin ze vooral focust op de woordenschat. Ze heeft veel geschreven over leenwoorden in het Nederlands en leenwoorden uit het Nederlands in andere talen. Aan dit laatste aspect is nu ook haar studie over de invloed van het Nederlands op de Noord-Amerikaanse talen gewijd die in 2009 verscheen onder de titel Yankees, cookies en dollars. Van der Sijs geeft daarin eerst een uitvoerig overzicht van de geschiedenis van de Nederlandse taal in Noord-Amerika. Vervolgens presenteert ze een ‘thematisch glossarium’ van Nederlandse woorden die een stempel gedrukt hebben op het Amerikaans-Nederlands. Hier krijgt het boek het karakter van een historisch woordenboek met daarin de geschiedenis van 246 Nederlandse leenwoorden in het Amerikaans-Engels. In het korte derde hoofdstuk ten slotte gaat het over de ‘Nederlandse invloed op Noord-Amerikaanse indianentalen’. Hugo Brandt Corstius schreef over dit boek (in NCR Handelsblad, 11-09-2009): ‘De Amerikaanse ambassadeur bij de NATO is een kleinzoon van de Texelse schrijver D.L. Daalder. Santa Claus komt vaker in Amerika dan in Nederland. Nicoline van der Sijs schreef er het leukste boek over dat ik dit jaar gelezen heb.’
| |
Feestbundels
Op 1 juni 2009 nam Fons Moerdijk afscheid van het Instituut voor Nederlandse Lexicologie. Moerdijk was hoofdredacteur van het Woordenboek der Nederlandse taal en vanaf 1999 hoofdredacteur van het Algemeen Nederlands Woordenboek (zie ook hieronder). Dit was voor zijn collega's aanleiding om een feestbundel samen te stellen onder de titel Fons verborum. Het is een dik boek geworden met bijdragen van een vijftigtal auteurs uit binnen- en buitenland. Veel van de bijdragen behandelen uiteraard lexicologische en lexicografische onderwerpen, maar er zijn ook
| |
| |
dialectologische bijdragen en artikelen over algemeen taalkundige onderwerpen. Het is een zeer gevarieerde bundel die voor iedereen met belangstelling voor de Nederlandse taalkunde wel wat te bieden heeft.
Ook in de tweede bundel die ik hier graag wil noemen staan lexicologische onderwerpen centraal. Het gaat om de bundel Woorden wisselen, een feestbundel voor Ariane van Santen bij haar afscheid van de Leidse universiteit. Haar onderzoek en onderwijs had als zwaartepunt de morfologie van het Nederlands. Ze is in 1992 gepromoveerd op een studie over morfologische productiviteit in taal en taalgebruik en heeft ook studieboeken over morfologie en woordvorming geschreven. Het is dan ook geen verrassing dat dit onderwerp, de morfologie, in veel van de 26 bijdragen van de feestbundel aan bod komt. Daarnaast bevat de bundel onder andere bijdragen over lexicografische onderwerpen en over taalnormen, een ander zwaartepunt in Van Santens werkzaamheden. Voor de internationale neerlandistiek is ook haar engagement als redactielid van dit tijdschrift, Internationale Neerlandistiek, van belang - een taak die ze gelukkig ook na haar afscheid van de universiteit met veel inzet vervult.
| |
Digitaal: corpora en woordenboeken
Aan het einde van deze kroniek gekomen, wil ik erop wijzen dat ze ook bij het Instituut voor Nederlandse Lexicologie in Leiden niet stilgezeten hebben. Er zijn tal van nieuwe projecten gestart en nieuwe corpora en woordenboeken zijn beschikbaar gemaakt voor het publiek. Het DPC-corpus (Dutch Parallel Corpus) kan nu worden gedownload, een parallel corpus van 10 miljoen woorden voor de taalparen Nederlands-Engels en Nederlands-Frans dat gealigneerd is op zinsniveau en verrijkt met taalkundige annotaties. En ook het LASSY-corpus (Large Scale Syntactic Annotation of Written Dutch) is nu beschikbaar. LASSY is een syntactisch geannoteerd corpus en bestaat uit twee delen, een handmatig gecorrigeerd corpus met een miljoen woorden en een automatisch geannoteerd corpus met een half miljard woorden. Informatie over beide corpora is te vinden op de INL-website (www.inl.nl/corpora).
Ook het grote digitaliseringsproject Historische woordenboeken op internet (gtb.inl.nl) is verder aangevuld. Naast het Woordenboek der Nederlandse taal (WNT) en het Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) die al sinds 2007 online toegankelijk zijn, is er in mei 2009 het Oudnederlands woordenboek (ONW) aan toegevoegd en later ook nog het Middelnederlandsch woordenboek (MNW) van Verwijs en Verdam. Daarmee is nu de geschiedenis van de Nederlandse woordenschat via één gebruikersvriendelijke interface online toegankelijk voor iedereen die daar belangstelling voor heeft. De laatste uitbreiding van het project betreft niet het Nederlands, maar het Fries: het Wurdboek fan de Fryske taal (WFT) dat een beschrijving bevat van het Fries van 1800 tot omstreeks 1975, is op 6 juli 2010 symbolisch online gezet door Koningin Beatrix.
| |
| |
Vermeldenswaard is in dit verband ook dat in november 2009 het vierde en laatste deel van het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands (EWN) verschenen is bij Amsterdam University Press. De webeditie van dit woordenboek is te vinden op het adres www.etymologie.nl. En, ten slotte, is er sinds 2009 ook van het nieuwe Algemeen Nederlands Woordenboek (ANW), een corpusgebaseerd, elektronisch woordenboek van het eigentijdse Nederlands in Nederland en Vlaanderen, een eerste demo-versie te zien en te raadplegen (anw.inl.nl).
| |
Besproken titels
Beijk, Egbert, Lut Colman, Marianne Göbel, Frans Heyvaert, Tanneke Schoonheim, Rob Tempelaars & Vivien Waszink (red.), Fons Verborum. Feestbundel voor prof. dr. A.M.F.J. (Fons) Moerdijk, aangeboden door vrienden en collega's bij zijn afscheid van het Instituut voor Nederlandse Lexicologie. Leiden, Amsterdam, Instituut voor Nederlandse Lexicologie, Gopher BV., 2009. ISBN 978 9051 796 551. €34,90. |
Boogaart, Ronny, Josien Lalleman, Marijke Mooijaart & Marijke van der Wal (red.), Woorden wisselen. Voor Ariane van Santen bij haar afscheid van de Leidse universiteit. Leiden, 2009 (SNL reeks, 20). ISBN 978 9078 531 098. €28,00. |
Jaspers, Jürgen (red.), De klank van de stad. Stedelijke meertaligheid en interculturele communicatie. Leuven, Den Haag, Acco, 2009. ISBN 978 9033 475 047. €30. |
Nortier, Jacomine, Nederland meertalenland. Feiten, perspectieven en meningen over meertaligheid. Amsterdam, Aksant, 2007. ISBN 978 9052 603 384. €19,90. |
Sijs, Nicoline van der, Yankees, cookies en dollars. De invloed van het Nederlands op de Noord-Amerikaanse talen. Amsterdam, Amsterdam University Press, 2009. ISBN 978 9089 641 304. €34,50.
Ook verschenen in een Engelse vertaling: Cookies, Coleslaw, and Stoops. The Influence of Dutch on the North American Languages. Amsterdam, Amsterdam University Press, 2009. ISBN 978 9089 641 243. €34,50. |
Sijs, Nicoline van der & Roland Willemyns, Het verhaal van het Nederlands. Een geschiedenis van twaalf eeuwen. Amsterdam, Uitgeverij Bert Bakker, 2009. ISBN 978 9035 132 825. €39,95. |
|
|