Internationale Neerlandistiek. Jaargang 2010
(2010)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| ||||||||||||||||||||
Comparatieve neerlandistiek: de bestudering van de literatuur uit Nederland en Vlaanderen in het Duitse taalgebied sinds 1990
| ||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||||||||
rijk en Zwitserland aan afdelingen neerlandistiek studeren bij elkaar optelt, dan komt men op een populatie die de totale groep van studenten neerlandistiek aan Nederlandse en Vlaamse universiteiten in aantal overtreft. Deze belangstelling mag op het eerste gezicht verbazing wekken, maar men dient zich te realiseren dat de beroepsperspectieven van Duitstalige neerlandici betrekkelijk goed zijn. Ze zijn in ieder geval niet slechter dan die van Nederlandstalige neerlandici en zelfs een loopbaan als leraar Nederlands behoort in Duitsland tot de opties. Zo verzorgen niet alleen veel basis- en voortgezette scholen in Nordrhein-Westfalen en Niedersachsen onderricht in het Nederlands, ook bieden meer dan honderd gymnasia in de beide genoemde Bundesländer het vak tot op het eindexamenniveau aan.Ga naar eind3. | ||||||||||||||||||||
Der Blick von außerhalb der Niederlande und FlandernDe omstandigheden waaronder de Nederlandse taal en de Nederlandstalige literatuur aan universiteiten in het Duitse taalgebied onderwezen en bestudeerd worden, zijn uiteraard anders dan in Nederland en Vlaanderen. De internationale context heeft directe consequenties voor het onderwijs én het onderzoek. Ralf Grüttemeier en Maria-Theresia Leuker duiden dit feit in het voorwoord van de door hen uitgegeven Niederländische literaturgeschichte (2006) zonder meer positief. De waarde van de internationale neerlandistiek, de neerlandistiek dus zoals die buiten het Nederlandse taalgebied bedreven wordt, ligt naar hun overtuiging juist ook in het feit dat zij een - in vergelijking tot de nationale neerlandistiek - eigen karakter heeft. De internationale neerlandistiek is niet zozeer een afgeleide, maar tot op zekere hoogte een zelfstandige discipline die de dialoog met de Nederlandse en Vlaamse neerlandistiek zoekt. Dat doet zij in de overtuiging dat juist ook een extern perspectief bij kan dragen aan vakdiscussies binnen het taalgebied. Grüttemeier en Leuker stellen dat de recente, Duitse literatuurgeschiedenis ook speciaal in dit licht bezien moet worden. Het boek: ist von der Annahme aus geschrieben worden, dass gerade der Blick von außerhalb der Niederlande und Flandern auf die niederländische Literatur andere Akzente setzen kann und soll, weil darin eine Bereicherung der Diskussion im Zentrum des Sprachgebiets gesehen wird (Grüttemeier & Leuker 2006, xi-xii). In deze bijdrage wordt het veronderstelde eigen karakter van de internationale neerlandistiek onder de loep genomen. Waarin onderscheidt zich de door Grüttemeier en Leuker onderkende ‘Blick von außerhalb der Niederlande und Flandern’? Hebben neerlandici buiten het Nederlandse taalgebied andere onderzoeksvragen dan nationale neerlandici? En: bij welke onderzoekstradities en methodologische paradigmata zoeken zij aansluiting? Voor een goed begrip van | ||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||||||||
het navolgende moet op deze plaats een dubbel voorbehoud gemaakt worden. Omdat het in het korte bestek van dit artikel onmogelijk is in te gaan op de internationale neerlandistiek, gaat de aandacht hier uitsluitend uit naar de situatie in Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland. Bovendien beperk ik me tot de letterkunde, zodat de taalkunde, maar ook subdisciplines als taalbeheersing en Landeskunde (cultuurkunde), buiten beschouwing blijven. Het is de bedoeling aan de hand van een aantal exemplarische monografieën en artikelen uit de twee laatste decennia enkele centrale lijnen in het onderzoek te identificeren. Op deze manier heeft deze bijdrage vooral ook het karakter van een Forschungsbericht. | ||||||||||||||||||||
De onderzoeksvragen van de KomparatistikWie in het buitenland Nederlandstalige literatuur onderwijst, krijgt te maken met studenten die weinig weten over de culturele traditie van Nederland en Vlaanderen. Dat bemoeilijkt de kennisoverdracht, maar door expliciet aansluiting te zoeken bij hun culturele bagage slaagt men er meestal snel in tot de kern te geraken. Een Duits gehoor bereik je bijvoorbeeld door ontwikkelingen binnen het Nederlandse taalgebied te belichten tegen de achtergrond van processen en verschijnselen in de Duitstalige literatuur. Idealiter is een universitair docent Nederlands in het buitenland in staat een meervoudige cultural memory te activeren. Uiteraard is hij of zij op de hoogte van de Nederlandse en Vlaamse traditie, maar daarnaast is het van essentieel belang dat men de cultuur en het culturele verleden van het land waarin men doceert in grote lijnen overziet. Op die manier is het mogelijk vergelijkingen te trekken, op contrasten te wijzen of juist ook parallellen te benoemen, allemaal strategieën om de toegang van studenten tot de onbekende literatuur uit Nederland en Vlaanderen te vergemakkelijken. In zekere zin opereren internationale docenten Nederlands daarmee als vergelijkende literatuurwetenschappers. De Nederlandstalige literatuur blijft weliswaar het vertrek- en eindpunt, maar door expliciet te verwijzen naar andere literaturen creëert men een breder kader waardoor literaire processen in de Nederlanden niet langer als geïsoleerde verschijnselen worden waargenomen. Het valt op dat veel onderzoek dat door neerlandici in het Duitse taalgebied gedaan wordt, eveneens voor een vergelijkende invalshoek kiest. Daarbij valt men terug op vraagstellingen en onderzoeksmethodes die ontwikkeld zijn binnen het vakgebied van de Komparatistik, die aan Duitse letterenfaculteiten vaak een sleutelpositie bekleedt. Een groot aantal universiteiten biedt een curriculum vergelijkende literatuurwetenschap aan en er is sprake van een rijke theorievorming. (Lubrich 2006; Schumacher 2001; Zima 1992) In haar goed bruikbare inleiding tot de Komparatistik geeft Angelika Corbineau-Hoffmann de volgende definitie: Die Komparatistik beschäftigt sich [...] mit all jenen Erscheinungsformen von Literatur, die Sprach- und Nationengrenzen, aber auch die akademischen De- | ||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||||||||||||
markationen der Künste und Wissenschaften überschreiten (Corbineau-Hoffmann 2004, 12). De comparatieve literatuurwetenschap hanteert het heuristische instrument van de vergelijking (Corbineau-Hoffmann 2004, 39-45; Schmeling 1981, 11-18) en beoogt een literair werk of een literair verschijnsel in een internationaal, dan wel een interdisciplinair kader te belichten. Dit betekent dat zij teksten beziet tegen de achtergrond van verwante teksten uit andere literaturen, dan wel in het perspectief van ontwikkelingen in aangrenzende kunsten (bijvoorbeeld schilderkunst, muziek) en/of discoursen (bijvoorbeeld wetenschap, populaire media). De werkwijze van de vergelijkende literatuurwetenschap is niet principieel internationaal - men kan bijvoorbeeld een tragedie van Vondel met een historiestuk van Rembrandt vergelijken - maar in veel gevallen formuleert zij juist wel vraagstellingen die een blik over de grenzen impliceren. De inleidende studie van Corbineau-Hoffmann laat zien dat zij de Komparatistik allerminst beperkt tot onderzoek naar thema's en motieven (‘thematologie’) en de typologie van de genres (‘genologie’), traditioneel de kerndomeinen van de vergelijkende literatuurwetenschap. Andere vraagstellingen die een internationale aanpak verlangen zijn in haar optiek net zo typerend voor het brede onderzoeksdomein van de Komparatistik. Daarbij valt in de eerste plaats te denken aan het receptie- en invloedonderzoek. Dat is voortgekomen uit de negentiende-eeuwse Quellenforschung, maar het heeft zich tijdens de twintigste eeuw tot een innovatief onderzoeksdomein ontwikkeld waar zich inmiddels een grote methodologische diversiteit aftekent. Recentelijk zijn in het bijzonder belangwekkende impulsen uitgegaan van het onderzoek op het gebied van de transnationale cultuur- en kennistransfer. In de tweede plaats ziet Corbineau-Hoffmann de literaire vertaling als een vanzelfsprekend en eveneens internationaal georiënteerd werkgebied binnen de vergelijkende literatuurwetenschap. In de vertaalwetenschap (‘translatologie’) staat de verhouding tussen ‘uitgangs-’ en ‘doeltaal’ centraal en er zijn verschillende methoden ontwikkeld om die verhouding nader te definiëren. In de derde en laatste plaats is voor Corbineau-Hoffmann de comparatieve imagologie belangrijk. Die onderzoekt in een boven-nationaal perspectief het beeld van andere landen en culturen, speciaal ook door clichés en stereotiepe voorstellingen te ontmaskeren. In het verlengde van deze zogenaamde hetero-imago's wordt ook aandacht voor auto-imago's of zelfbeelden gevraagd, want aan opvattingen over de ander liggen niet zelden ideeën ten grondslag over wie men zelf is. Wanneer men de wetenschappelijke productie van de Duitstalige neerlandistiek van de laatste twintig jaar in ogenschouw neemt, dan blijkt dat vooral de laatste drie invalshoeken in de belangstelling gestaan hebben. Studies op het gebied van de thematologie en de genologie zijn betrekkelijk schaars, al zijn er zeker interessante voorbeelden te geven. Zo is er een door neerlandici en germanisten gezamenlijk uitgegeven bundel over anarchie en utopie in de Nederlands- en Duits- | ||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||||||||
talige literatuur rond de eeuwwisseling van 1900 (Grave/Sprengel/Vandevoorde 2005). Voor een thematologische benadering kiest eveneens Maria-Theresia Leuker in een artikel over vriendschapsconcepties in de briefromans van Elisabeth Maria Post en Sophie von La Roche (Leuker 2009). Over het algemeen zijn neerlandici aan Duitstalige universiteiten evenwel vooral op het gebied van het receptie- en invloedonderzoek, de translatologie en de comparatieve imagologie actief geweest. Gezien deze methodologische oriëntatie op onderzoeksvragen van de Komparatistik zou men kunnen stellen dat zij een comparatieve neerlandistiek bedrijven. Het gaat om de plaats van de Nederlandstalige literatuur in het Duitse literaire systeem, om het contact tussen Nederlands- en Duitstalige auteurs en om de instanties en personen die bij de Duitse ‘import’ van de literatuur uit de Lage Landen betrokken zijn. Niet zelden werpen Auslandsniederlandisten op die manier een eigen licht op (deel)aspecten van de Duitstalige literaire traditie. | ||||||||||||||||||||
Receptie- en invloedonderzoekDe afgelopen twintig jaar heeft in het bijzonder de vertaling als medium van literaire receptie in de belangstelling gestaan. Zo hebben Rita Schlusemann en Johanna Bundschuh-van Duikeren binnen het kader van het project ‘Niederländische Literatur in deutscher Übersetzung’ (2006-2009) van de Deutsche Forschungsgemeinschaft (DFG) een inventarisatie gemaakt van Duitse vertalingen uit het Nederlands voor respectievelijk de middeleeuwen en de vroegmoderne tijd.Ga naar eind4. Bovendien heeft Herbert Van Uffelen onderzoek gedaan naar vertalingen die na het jaar 1830 gemaakt zijn. Zijn driedelige Moderne niederländische Literatur im deutschen Sprachraum 1830-1990 (1993) heeft duidelijk meer te bieden dan een bibliografie, want keer op keer contextualiseert de auteur de vertaalpraktijk: Diese Studie beschränkt sich nicht auf eine Konfrontation der literarischen Fakten, der tatsächlichen Übersetzungen mit bedeutenden Ereignissen in den jeweiligen literarischen Systemen. Großes Gewicht wird auch auf die Darstellung der politischen und kulturellen Beziehungen zwischen den Niederlanden und Flandern auf der einen und Deutschland auf der anderen Seite gelegt. Das gleiche gilt für die Beschreibung des Einsatzes von Individuen oder Verlagen für die niederländische Literatur sowie gegebenenfalls der Förderung durch niederländische oder flämische Instanzen, denn alle diese Elementen bestimmen die Dynamik des Austausches (Van Uffelen 1993-1, 15). Het belang van een studie als die van Van Uffelen is onder meer ook gelegen in het feit dat zij laat zien dat de Duitse receptie van de Nederlandstalige literatuur vanuit een Nederlands-Vlaams perspectief soms onverwachte wegen inslaat. Men kan in zekere zin zelfs spreken van een typisch ‘Duitse’ canon van de Nederlandstalige literatuur. Daarbij springt in het oog dat auteurs in het Duitse taalgebied | ||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||||||
nogal eens anders gewaardeerd worden dan in Nederland en Vlaanderen. Een mooi voorbeeld is Felix Timmermans, die in Duitsland gedurende vele decennia als een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de Nederlandstalige literatuur beschouwd werd (Van Uffelen 1992). Interessant is ook de casus Cees Nooteboom, wiens renommee in Duitsland misschien nog wel groter is dan in zijn geboorteland. In ieder geval is hij de enige Nederlandse auteur wiens verzameld werk niet in Nederland, maar wél door een van de meest prestigieuze huizen in Duitsland (Suhrkamp) wordt uitgegeven.Ga naar eind5. Veel receptieonderzoek van internationale neerlandici richt zich tegen deze achtergrond op de verschillen in waardering van auteurs binnen en buiten het eigen taalgebied. Zo hebben Herbert Van Uffelen en Ralf Grüttemeier zich beziggehouden met de receptie van migrantenauteurs in Nederland en Duitsland (Van Uffelen 2004; Grüttemeier 2005) en Lut Missinne heeft zich gebogen over de Nederlandse en Duitse receptie van Margriet de Moor (Missinne 2001). Voor de historische letterkunde van het Nederlands kan in dit verband gewezen worden op artikelen over de laatmiddeleeuwse traditie van de Legenda aurea (Berteloot 1997) en Jacob Cats (Jungmayer 2009). Er is in het Duitse taalgebied, op een overigens bescheiden schaal, sprake geweest van een creatieve receptie van de Nederlandstalige literatuur en enkele auteurs hebben direct invloed uitgeoefend op het werk van hun Duitstalige collegae. Deze navolging werd in het verleden over het algemeen bestudeerd door germanisten; men denke aan de studie van Ulrich Bornemann over Daniël Heinsius (Bornemann 1976), of aan het werk van Ferdinand van Ingen over de literaire Wechselbeziehungen tussen de zeventiende-eeuwse Republiek en Duitsland (Van Ingen 1981). Inmiddels hebben ook internationale neerlandici dit werkterrein ontdekt. Stefan Kiedroń heeft zich bijvoorbeeld beziggehouden met de Duitstalige literatuur in Silezië, dat tegenwoordig in Polen ligt, maar vroeger Duits was. Hij heeft onder andere de betekenis van de Noord-Nederlandse literatuur voor de Duitse Barockdichter Andreas Gryphius (Kiedroń 1993) en Christian Hoffmann von Hoffmannswaldau (Kiedroń 2007) geanalyseerd. Het onderzoek naar de receptie van de Nederlandstalige literatuur in het Duitse taalgebied heeft de laatste jaren onmiskenbaar impulsen gekregen van het betrekkelijk jonge vakgebied van de Kulturtransfer/cultural transfer. Dit onderzoekt de processen die ten grondslag liggen aan de overdracht van cultuur (en dus ook literatuur) tussen landen en/of taalgebieden (Midell 2000). Daarbij staan niet in eerste instantie de literaire werken centraal, maar de personen en instanties die er zorg voor dragen dat lezers kennis kunnen nemen van literaire teksten die geschreven zijn in een taal die ze niet beheersen. De focus is zodoende gericht op Vermittler, bemiddelaars in de terminologie van Jaap Grave, die in Zulk vertalen is een werk van liefde (2001) onderzoek heeft gedaan naar vier Duitse vertalers van Nederlandse literatuur uit de periode 1890-1914: | ||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||||||
Zij worden ‘bemiddelaars’ en geen ‘vertalers’ genoemd. Vertalers hadden rond 1900 een invloedrijkere positie dan aan het begin van de 21ste eeuw. Zij zochten actief naar literatuur in het buitenland, namen in veel gevallen contact op met de auteur en het kwam niet zelden voor dat zij de rechten van het boek kochten en op deze manier financieel nauw betrokken waren bij het slagen of mislukken van de door hen gemaakte vertaling. Samengevat combineerden zij taken die tegenwoordig door een uitgever, een literair agent en een vertaler worden uitgeoefend (Grave 2001, 13). Culturele bemiddelaars hoeven uiteraard niet allen ook vertaler te zijn. Recentelijk is er bijvoorbeeld in toenemende mate interesse geweest voor de schakelrol van Duitse auteurs (Missinne 2005; Oosterholt 2003) en ook wordt momenteel de aandacht gevestigd op de bemiddelende functie van Duitstalige neerlandici (Grave 2009). In een historische context is er eveneens steeds meer belangstelling gekomen voor de structuren die hebben bijgedragen aan de literatuurtransfer tussen het Nederlandse en Duitse taalgebied (Noak 2009). Illustratief is in deze context in het bijzonder Schoone Historien. Literarische Netzwerke in ‘duytschen’ Landen am Beispiel der Retextualisierung der Margriete van Limborch (2006) van Rita Schlusemann. Zij laat zien hoe de oorspronkelijk Nederlandstalige roman Kinderen van Limburg (ca. 1350) door een tweetal hertalingen in het Ripuarisch en het Rijnfrankisch tijdens de vijftiende eeuw voor een Duits lezerspubliek toegankelijk gemaakt werd. Op grond van gedetailleerd netwerkonderzoek en een analyse van de productie- en receptiefactoren komt ze daarbij tot de conclusie dat het laatmiddeleeuwse Nederlands-Duitse grensgebied in feite alleen als een samenhangend en meertalig Kulturlandschaft bestudeerd kan worden. | ||||||||||||||||||||
Translatologie en imagologieDuitse neerlandici hebben zich veelvuldig bewogen op het terrein van de translatologie. Zij hebben zich in het bijzonder met de theorie en de praktijk van de literaire vertaling beziggehouden (Bulhof 1993). Een van de omvangrijkste studies op dit gebied is Jelle Stegemans Übersetzung und Leser. Untersuchungen zur Übersetzungsäquivalenz dargestellt an der Rezeption von Multatulis ‘Max Havelaar’ und seinen deutschen Übersetzungen (1991). In dit boek gaat het om algemene vragen als: ‘Lässt sich Literatur übersetzen? Wie kann der Übersetzer die soziokulturellen, historischen Barrieren eines exotischen, älteren ausgangssprachlichen Textes überwinden?’ (Stegeman 1991, 317). Zijn concrete probleemstelling formuleert Stegeman als volgt: Lässt sich feststellen, inwiefern eine Übersetzung von einem ursprünglichen Text abweicht? Prägen Abweichungen in der Übersetzung die Rezeption in der Zielsprache? Welche Bedeutung besitzen sie für die Übersetzungsäquivalenz? (Stegeman 1991, 309). | ||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||||||
Stegeman kiest voor een empirische benadering. Hij heeft de voorhanden zijnde Duitse vertalingen van Max Havelaar - tussen 1889 en 1972 werd de roman maar liefst zeven keer naar het Duits vertaald! - aan verschillende lezerspanels voorgelegd om de mate van equivalentie tussen uitgangs- en doeltekst te definiëren. De meeste andere onderzoekers van historische literatuurvertalingen kiezen overigens voor een andere aanpak. Zij duiden eventuele verschillen tussen origineel en vertaling in het licht van de vertaalopvattingen van de betreffende vertaler. Karakteristiek zijn in dit verband het eveneens aan Multatuli gewijde artikel over Woutertje Pieterse van Heinz Eickmans (Eickmans 2002), als ook de beschouwingen van Jan Goossens over de Middelnederduitse vertalingen van het Boec van den Houte (Goossens 1997) of die van Johanna Bundschuh-van Duikeren over de Duitse vertalingen van Betje Wolff en Aagje Deken (Bundschuh-van Duikeren 2008). Binnen het Duitse taalgebied besteden twee websites bijzondere aandacht aan Duitse vertalingen van Nederlandstalige literatuur. De Universiteit Wenen onderhoudt het portaal Literatur im Kontext (http://lic.ned.univie.ac.at/), dat onder drie verschillende invalshoeken (‘Einfluss’, ‘Rezeption’ en ‘Kulturtransfer’) talrijke mogelijkheden biedt om te zoeken naar (studies over) vertalingen, in het bijzonder uit de tweede helft van de negentiende en de twintigste eeuw. Op de website van de Freie Universität Berlin kan men het portaal Translation und Rezeption (http://www.indu.niederlandistik.fu-berlin.de/) raadplegen, dat onder meer een ‘Internetbibliothek niederländisch-deutscher historischer Übersetzungsbeziehungen’ aanbiedt. Hier kan de gebruiker een groot aantal historische vertalingen naar het Duits inzien, die op het scherm steeds gelijktijdig met het betreffende Nederlandstalige origineel gepresenteerd worden.
De Duitstalige neerlandistiek heeft aan het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw betrekkelijk snel gereageerd op de populariteit van de comparatieve imagologie. Dit vakgebied, dat veel te danken heeft aan de Vlaamse comparatist Hugo Dyserinck (Rheinisch-Westfälische Technische Hochschule Aachen), had aan veel letterenfaculteiten in het daaraan voorafgaande decennium vaste voet aan de grond gekregen (Beller & Leerssen 2007). Tegen deze achtergrond moet op twee monografieën gewezen worden die beide in het jaar 1992 in de reeks Studia Imagologica gepubliceerd werden. Ulrike Kloos bracht in Niederlandebild und deutsche Germanistik. Ein Beitrag zur komparatistischen Imagologie stereotiepe voorstellingen van de Nederlanden en de Nederlandse literatuur in kaart op basis van een tekstcorpus van germanistische beschouwingen uit de jaren tussen 1800 en 1933. Zij laat zien dat de Nederlander iedere keer weer als ‘Philister’ (filister, kleinburgerlijke, bekrompen persoon) wordt afgeschilderd en ze toont hoe het ‘Image vom phlegmatischen Holländer und dessen kleinlichem Utilitarismus’ (Kloos 1992, 205) tot ver in de twintigste eeuw onaangevochten bleef. Margarete van Ackeren komt in Das Niederlandebild im Strudel der deutschen romantischen Literatur, | ||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||||||||
waarin tekstmateriaal uit de jaren tussen globaal 1780 en 1850 centraal staat, tot een vergelijkbare conclusie: Die Flachheit, die ebene Struktur des Landes, steht [...] auch im Geistigen Modell: Begrenzung, Seichtheit und Gleichgültigkeit bei den Bewohnern dieses Landes spiegeln dessen natürlichen Gegebenheiten wider. [...] Das westliche Nachbarland, wie die deutschen romantischen Dichter es sehen, ist der Lebensraum, der mit fast all seinen Entfaltungen für das Kleine, Beschränkte, Gezähmte, Statische steht [...] (Van Ackeren 1992, 272). Tijdens de eerste helft van de twintigste eeuw is er van Duitse zijde sprake geweest van een bijzondere - en politiek gezien allesbehalve neutrale - belangstelling voor de Nederlanden, een belangstelling die gebaseerd was op de sterk benadrukte (Germaanse) stamverwantschap tussen beide landen. Van wetenschappelijke zijde is er sinds een jaar of tien meer aandacht gekomen voor deze zogenaamde Westforschung, die tijdens het Derde Rijk een nationaal-socialistische pendant had in de Forschungsgemeinschaft Deutsches Ahnenerbe. (Derks 2001; Dietz/Gabel/Tiedau 2003) Ook Duitse neerlandici hebben intensief bijgedragen aan het vaak imagologisch gerichte onderzoek dat op dit gebied gedaan wordt (Eickmans & Engelbrecht 2008; Leuker 2006). De meeste neerlandici in het Duitse taalgebied richten zich evenwel niet - zoals in de tot dusverre genoemde studies - op het beeld van Nederland in Duitsland, maar omgekeerd op het beeld van Duitsland in Nederland en Vlaanderen. Of concreter nog: op het beeld van Duitsland in de Nederlandstalige literatuur. Men kan inmiddels teruggrijpen op een groot aantal imagologische (deel)studies, onder andere over het werk van W.F. Hermans (Schürings 2004), Harry Mulisch (Van Ackeren 2004) en Louis Ferron (Müller 1993). Een recent voorbeeld is Ute Schürings' Metaphern der Großstadt. Niederländische Berlinprosa zwischen Naturalismus und Moderne (2008). In deze studie wordt aan de hand van de metaforiek en de beeldspraak het beeld van de Duitse hoofdstad bij vier auteurs geanalyseerd, te weten J. van Oudshoorn, Herman Heijermans, Paul van Ostaijen en Hendrik Marsman. Schürings pleit nadrukkelijk voor een contrastieve benadering, zodanig namelijk dat het imago van Berlijn wordt afgezet tegen het Nederlandbeeld van de genoemde auteurs: Eine Untersuchung, die niederländische Berlindarstellungen in den Blick nehmen will, muß die Implikationen der niederländischen Perspektive berücksichtigen. So korreliert die niederländische Sicht des eigenen Landes als rückständig und provinziell mit einer Darstellung Berlins als glitzernde Weltmetropole, während ein niederländisches Weltbild als kosmopolitisch und weltoffen einer Sicht auf Berlin als autoritär und undemokratisch entgegenkommt (Schürings 2008, 34). | ||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||||
Tot besluitHet hier geboden overzicht van het invloeds- en receptieonderzoek van neerlandici in het Duitse taalgebied enerzijds, en anderzijds hun werk op het gebied van de translatologie en de imagologie laat zien dat het huidige neerlandistische onderzoek in Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland in hoge mate profiteert van vraagstellingen en onderzoeksmethoden die binnen de Komparatistik ontwikkeld zijn. Dat betekent niet dat er geen anders georiënteerd onderzoek gedaan zou worden. Er kunnen vanzelfsprekend andere domeinen genoemd worden waarbinnen ook neerlandici aan Duitstalige universiteiten actief én succesvol zijn. Maar wel kan men op grond van het voorgaande concluderen dat de door Grüttemeier en Leuker gesignaleerde ‘Blick von außerhalb der Niederlande und Flandern’ veel te maken heeft met een werkwijze die door de vergelijkende literatuurwetenschap geïnspireerd is. In het verlengde daarvan kan men daarom stellen dat nogal wat Duitse neerlandici in feite een comparatieve neerlandistiek beoefenen. In het aangehaalde citaat uit de Niederländische Literaturgeschichte omschrijven Grüttemeier en Leuker de bijdrage van de internationale neerlandistiek als ‘eine Bereicherung der Diskussion im Zentrum des Sprachgebiets’. Wanneer men de nadruk legt op de comparatieve vraagstellingen van de neerlandistiek buiten Nederland en Vlaanderen, dan zou die Bereicherung wel eens vooral kunnen liggen in een verdere internationalisering van het vak. Voor het voortbestaan van de neerlandistiek is het essentieel dat Nederlandstalige literaire teksten, meer dan dat dat nu het geval is, deel gaan uitmaken van een internationaal onderzoeksdiscours. Dat is tijdens de afgelopen jaren herhaaldelijk beklemtoond door in uiteenlopende tijdvakken gespecialiseerde literatuurwetenschappers (Buelens 2009; Besamusca 2006; De Geest 2008; Oosterholt 2009). Eenzelfde geluid kon ook vanuit de neerlandistiek buiten Nederland en Vlaanderen beluisterd worden: Gezien [de huidige] ontwikkelingen is het wenselijk dat de nationale neerlandistiek internationaler wordt en zichtbaar wordt in Europa door onder meer interdisciplinaire samenwerkingsvormen aan te gaan, samen met de internationale neerlandistiek (Grave 2008, 253). Juist ook omdat vraagstellingen die een beroep doen op de onderzoekspremissen van de Komparatistik als vanzelfsprekend een blik over de grenzen impliceren, is het pleidooi van Jaap Grave voor een nadere samenwerking tussen de neerlandistiek binnen en buiten het Nederlandse taalgebied overtuigend. Internationalisering betekent het opzoeken van internationale contexten en één manier om dat te doen illustreert het comparatieve onderzoek dat veel neerlandici buiten het Nederlandse taalgebied beoefenen. | ||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||||
Literatuur over dit onderwerp
| ||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||||||||||
|
|