Internationale Neerlandistiek. Jaargang 2010
(2010)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 36]
| ||||||||||||
In en uit de praktijk
| ||||||||||||
VanzelfsprekendOm te beginnen de herziene editie van Vanzelfsprekend. De eerste uitgave dateert van 1998; die bestond uit een tekstboek, een werkboek, twee video's en drie audiocassettes. Van de boeken waren er twee varianten: een voor Franstaligen en een voor Engelstaligen. De herziene uitgave is ‘geheel herwerkt en gemoderniseerd’, aldus de auteurs. Wat dat precies inhoudt, lezen we in het docentenboek Van theorie naar praktijk. De tekstboeken, de werkboeken en de luisteroefeningen zijn gehandhaafd, alsmede de soaps, alleen de dragers zijn veranderd: het audiomateriaal is nu op cd's opgenomen en de soap met andere onderdelen op dvd. Van de boeken is de vormgeving aangepast, ze zien er eigentijdser en rustiger uit dan de oude versie. | ||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||
De soaps zijn niet veranderd qua scenario, regie en acteurs, maar, zoals de uitgever op de website vermeldt, ‘in een nieuwe look en feel gestoken’. Vanwege de grote populariteit en de tijdloosheid konden ze nog wel een tijdje mee, was de gedachtegang. En zo is het. Eenvoudige, droge onderwerpen die een beginnerscursus moet bevatten krijgen door de humoristische benadering van de soap soms iets absurdistisch. Dat is een welkome aanvulling op de teksten. Je moet natuurlijk wel van dat soort humor houden. Naast de soaps bevat de dvd per deel (Vanzelfsprekend bestaat uit tien delen) een intro, taalonderdeel, grammatica en een reportage. De reportages zijn nieuw en vormen een interessant onderdeel van het pakket. Ze gaan over verschillende aspecten van België: geografie, onderwijs, vrije tijd, wooncultuur, religie, kunst en cultuur, etc., waardoor de beginnende taalleerder niet alleen geconfronteerd wordt met de basiselementen van taal en cultuur, maar ook al iets mee krijgt van bijvoorbeeld de Vlaamse primitieven. Vanzelfsprekend besteedt niet alleen aandacht aan culturele aspecten in de zin van cultuur met de grote C, maar ook aan gewoontes en gebruiken, en aan cultuurverschillen. Door de figuur van Paolo Sanseverino, een Italiaan, wordt de Belgische/Vlaamse cultuur vanuit het perspectief van een buitenlander gezien, waardoor ook vooroordelen en stereotypen aan de orde kunnen komen. Het hangt van de docent af hoe er met dit soort stereotypen wordt omgegaan, maar in ieder geval is er voldoende input. Het devies van de oude uitgave ‘Cultuur door taal, taal door cultuur’ wordt hiermee recht gedaan. Storend op de dvd vind ik de (lange) intro's die tussen alle onderdelen zijn gemonteerd. Dat soort riedeltjes gaan vrij gauw op je/mijn zenuwen werken. Een praktisch probleem vind ik dat de tekst- en werkboeken geen inhoudsopgaven hebben en dat er nergens een overzicht staat van alle onderdelen met daarbij wat zich op welke drager bevindt. Zo ontdekte ik pas later dat je op de site van de uitgever (www.acco.be/uitgeverij) via ‘downloads’ een aantal fragmenten van oefeningen uit het werkboek kunt beluisteren. | ||||||||||||
Van theorie naar praktijkDe grootste vernieuwing van de herziene uitgave van Vanzelfsprekend is het docentenboek Van theorie naar praktijk. Ontbrak bij de eerste editie een handleiding voor de docent, die omissie is met deze uitgave ruimschoots gecompenseerd. Het is een lijvig werk geworden van in totaal 304 pagina's. In deel 1 (‘Theoretisch kader en didactische tips’) worden hoofdlijnen uit de hedendaagse didactiek van het vreemdetalenonderwijs over onder andere het omgaan met groepen, het woordenschataanbod, de rol van grammatica en het culturele aanbod in de leergang, beschreven en teruggekoppeld naar theoretische inzichten over (taal)leren. Vervolgens wordt uiteengezet hoe de didactische principes kunnen worden toegepast op Vanzelfsprekend (‘Werken met de leergang’). Dit gedeelte bevat ook een verantwoording van de didactische aanpak die in Vanzelfsprekend is gevolgd, de eclecti- | ||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||
sche: ‘Er zijn kenmerken in terug te vinden van het inhoudsgericht taalonderwijs, van de lexicale communicatieve benaderingen, van de vormbewustmakingstheorieën en van de gedwongen productiebenadering’ (p. 35). Dat lijkt een heleboel, maar elders in de inleiding wordt aan deze waaier van uitgangspunten richting gegeven: Hopelijk is hiermee duidelijk dat de diversiteit van onderwijspraktijken van Vanzelfsprekend (het eclecticisme) in functie staat van de didactische doelstelling de leerder tot doelgericht communicatief taalgebruik aan te zetten. Het eclecticisme staat daarmee in een eenduidig taakgericht perspectief (p. 34). Argumenten voor die eclectische aanpak zijn dat diversiteit belangrijk is omdat (volwassen) taalleerders verschillende leerstijlen en -tempi hebben en, volgens GardnerGa naar eind1. 1 ‘multiple intelligences’ (p. 16). De ene leerder wil alles gevisualiseerd hebben, de andere pikt al luisterend de taal op; de een wil eerst analyseren en dan toepassen, de ander leert in de praktijk. Het tweede deel van het boek, het praktijkgedeelte, bestaat uit een beschrijving van mondelinge en schriftelijke opdrachten voor in de klas, met de bijbehorende kopieerbladen. Het beslaat ruim tweederde van de totale omvang van het boek en omvat een grote hoeveelheid creatieve en speelse, productieve oefeningen. De oefeningen zijn het resultaat van jaren ervaring van docenten die met de leergang Vanzelfsprekend hebben gewerkt. Het praktijkdeel volgt de structuur van Vanzelfsprekend maar de opdrachten kunnen ook onafhankelijk van die leergang ingezet worden bij hooggeschoolde cursisten van de niveaus A1 en A2 van het Europees Referentiekader, aldus de auteurs (p. 3 van de Inleiding van deel 2). Dat is iets te makkelijk gezegd, want, als een andere leergang al dezelfde thema's behandelt (wat op zich niet ondenkbaar is), betekent dat niet vanzelfsprekend dat de volgorde waarin de thema's worden aangeboden en de opbouw van de woordenschat synchroon lopen met die van Vanzelfsprekend. Daardoor kunnen oefeningen net te makkelijk of veel te moeilijk zijn als je ze bij een andere leergang inzet. Dit dilemma kenmerkt het hele boek: enerzijds geeft het de theoretische onderbouwing voor Vanzelfsprekend en die leergang bepaalt ook de lijn van de oefeningen, anderzijds bevat het boek zoveel waardevols dat het jammer zou zijn dat alleen voor de gebruikers van Vanzelfsprekend te houden. Ik begrijp de keuze van de auteurs daarom wel om het boek niet als een docentenhandleiding bij Vanzelfsprekend te presenteren, maar als ‘Docentenboek bij basiscursussen’ met de aanbeveling dat het een geschikt naslagwerk voor de praktijk is, zowel voor beginnende als meer ervaren lesgevers NT2/NVT. Docenten moeten echter wel weten dat het zo in elkaar zit. Een laatste opmerking betreft het feit dat Vanzelfsprekend ook voor zelfstudie wordt aanbevolen. Mijns inziens botst dat een beetje met het taakgerichte aspect van de leergang, dat juist om samenwerking vraagt. | ||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||
In Van theorie naar praktijk worden suggesties gegeven aan de docent om taakgericht te werken met het materiaal, zoals de ‘vooraftaak’. Dat is een taalgebruikstaak of taaltaak die de studenten kennis laat maken met de nieuwe elementen van de les en ze als het ware prikkelt om het nieuwe onderdeel te lijf te gaan. Voor de zelfstudiestudent zijn dat soort voorbereidende oefeningen er niet. Dat geldt ook voor de luisterstrategieën: globaal luisteren, gericht luisteren en nauwgezet luisteren. De oefeningen in het werkboek trainen met name gericht luisteren en nauwgezet luisteren. Het docentenboek geeft veel meer suggesties om met een luistertekst om te gaan en daarin zijn ook extra luisteroefeningen opgenomen, maar die zijn niet opgenomen in het werkboek. En al die interactieve oefeningen uit Van theorie naar praktijk zijn (uiteraard) ook niet in je eentje te doen. Dus de inhoudelijke vernieuwingen in deze uitgave van Vanzelfsprekend, die het een meerwaarde geven ten opzichte van de eerste uitgave, komen in eerste instantie het gebruik in de klas ten goede. De nieuwe dragers (cd en dvd) maken Vanzelfsprekend natuurlijk wel toegankelijker voor studenten die zelfstandig met het materiaal aan de slag willen, maar bij een echte zelfstudiecursus zou ik toch op zijn minst een elektronische component met interactieve oefeningen verwachten. Het geheel overziend vind ik de herziene uitgave van Vanzelfsprekend, inclusief het docentenboek Van theorie naar praktijk, een aantrekkelijk pakket, waar ook docenten die de leergang niet integraal willen gebruiken hun voordeel mee kunnen doen. Van theorie naar praktijk is voor iedere docent die basiscursussen geeft een bron van inspiratie. | ||||||||||||
Nu versta ik je!Vanuit de praktijk ontstaan is ook Nu versta ik je!, aanvankelijk als extra cursus naast de lessen met Vanzelfsprekend en Niet vanzelfsprekend, maar evenals Van theorie naar praktijk, verzelfstandigd. Behalve docenten hebben er ook logopedisten aan gewerkt. Dat is misschien de reden dat er niet alleen uitspraak- en intonatieoefeningen worden aangeboden, maar ook uitleg hoe je de klanken vormt. In het boek wordt bij iedere les in begrijpelijke taal aangegeven wat je moet doen met je kaak, je tong en je lippen om een bepaalde klank te produceren. Heerlijk, ook voor een docent! Bij het boek hoort een cd. De oefeningen zijn ingesproken in de Zuid-Nederlandse standaardvariant door afwisselend een man en een vrouw, die duidelijk spreken. Soms zo duidelijk dat er bijna geen sprake is van ‘verbonden spraak’. Nu versta ik je! wordt gepresenteerd als geschikt voor de anderstalige student die zelf zijn uitspraak wil verbeteren en het begint met een aantal ‘afspraken’ die de auteurs met de student maken waarin de belangrijkste kenmerken van verbonden spraak worden vermeld, zoals dat de slot-n na een sjwa meestal wegvalt en dat de [z] onder invloed van de [t] een [s] wordt. De student kan uit de aangeboden cyclus van klanken klankcombinaties en oefeningen de voor hem of haar rele- | ||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||
vante selecteren, maar er is ook niets tegen het boek van voor naar achter te doorlopen. De aanpak is contrastief, dat wil zeggen dat combinaties van klanken worden aangeboden die vaak door anderstaligen worden verwisseld. Naast klankoefeningen besteedt Nu versta ik je! ook aandacht aan zinsaccent, klankverbindingen en prosodie. Om de transfer naar spontane spraak te bevorderen zijn er communicatieve oefeningen zoals taalriedels, dialogen, open vragen en rollenspelen. Er is een appendix met extra uitspraakoefeningen bij de leergangen Vanzelfsprekend en Niet Vanzelfsprekend. Daardoor hinkt het materiaal een beetje op twee benen. Als ik lees dat ook de opdrachten bij Vanzelfsprekend zo algemeen zijn dat ze bij alle lessen gebruikt kunnen worden, dan vraag ik me af: wat maakt dan dat ze ‘bij Vanzelfsprekend horen’? In die zin lijdt dit boek aan hetzelfde euvel als Van theorie naar praktijk. Iedere les kent drie fases: verkennende fase - receptieve fase - productieve fase. De instructies voor de docent waarin bij alle drie onderdelen stapsgewijs wordt uiteengezet wat de docent moet doen, gaat vergezeld van praktische tips als: ‘De [h] is eens diep zuchten of aan elkaars adem ruiken’. Klanken zijn opgehangen aan referentiewoorden: man - aap, been - tien, met daarbij tekeningen. Op de website van de uitgever (www.acco.be/uitgeverij) kan men via ‘downloads’ tekeningen in groot formaat vinden die bij de referentiewoorden horen, een versie met het woord en een zonder. Naast een duidelijke opbouw biedt Nu versta ik je! gevarieerde oefenvormen aan, zoals ‘luister en sorteer de woorden (hoort het bij “foto” of bij “vis”)’, ‘ritmische reeksen’, ‘zeg na’, ‘antwoord en geef de vraag door’, ‘welke emotie hoor je?’, taalriedels, tongtwisters, rijmpjes, poëzie en rollenspelen. ‘Handige tips en oefeningen maken het boek ook geschikt voor gebruik in de klas’ zeggen de auteurs. Ik denk dat het materiaal het meest tot zijn recht komt in een combinatie van zelfstudie en groepslessen. Bij zelfstudie alleen vervalt namelijk een deel van de oefeningen. Bovendien zijn de instructies voor de docent veel uitgebreider dan die voor de cursist, ook hier doemt de vergelijking met Vanzelfsprekend weer op. Nu versta ik je! is een prettig, praktisch boek waar van alles wat met uitspraak en intonatie te maken heeft in staat. Van harte aanbevolen. | ||||||||||||
Thematische woordenschat Nederlands voor anderstaligenThematische woordenschat Nederlands voor anderstaligen is bedoeld voor anderstaligen die een beperkte kennis van het Nederlands hebben en die kennis willen uitbreiden. ‘Het boek kan naast elke lesmethode Nederlands gebruikt worden. Het is handig bij zelfstudie, maar ook in de klas’ (p. 5). In dit geval gaat dat wel op: een woordenboek kun je overal gebruiken. Circa 6000 relevante en frequente woorden zijn geselecteerd op basis van het Europees Referentiekader en een aantal woordenboeken en leergangen voor studenten Nederlands als tweede taal. De woorden zijn thematisch georganiseerd in vijfentwintig hoofdstukken, over thema's als ‘persoonlijke gegevens’, ‘beroep en arbeid’, ‘onderzoek en techniek’, ‘staat’, | ||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||
‘recht en politiek’, ‘ruimte en tijd’, ‘taal en communicatie’. Het laatste hoofdstuk is getiteld ‘structuurwoorden’ en bevat lidwoorden, voornaamwoorden en voegwoorden. Er is een verdeling aangebracht (en zichtbaar gemaakt) in basiswoordenschat (3000), waarbinnen de 1000 meest frequente woorden vallen, de zogenaamde ‘elementaire woordenschat’, en vervolgwoordenschat (3000). Daaraan worden de niveaus van het Europees Referentiekader gekoppeld, resp. A1, B1, C1. Bij mijn weten is er nooit een formele koppeling gemaakt tussen woorden en de niveaus van het Europees Referentiekader. Er zijn uiteraard wel domeinen beschreven en taalactiviteiten en competenties geformuleerd, maar de bewering dat deze indeling in drie categorieën woorden aansluit bij de drie niveaus van het ERK is volgens mij nattevingerwerk. Er wordt in ieder geval door de auteurs niet verwezen naar erkende frequentielijsten of onderzoeken op dat gebied. Thema's zijn verdeeld in kleinere hoofdstukjes van woorden die bij elkaar horen. In het thema ‘natuur, milieu en ecologie’ bijvoorbeeld staan bij elkaar: mooi, helder, de schaduw, zonnig, zonovergoten, tropisch. Voor het opbouwen van een netwerk in je hoofd zou het kunnen helpen om af en toe eens zo'n paginaatje door te nemen. Het boek ziet er ook wel zo aantrekkelijk uit dat het daartoe uitnodigt. Woorden worden omschreven en krijgen een voorbeeldzin of synoniem, soms een tekening. Voor de omschrijving is gebruikgemaakt van ‘ongeveer de basiswoordenschat’. Een probleem van de thematische indeling is dat de omschrijvingen en voorbeeldzinnen woorden bevatten die in hetzelfde thema voorkomen, met andere woorden dat het ene te leren woord met het andere wordt verklaard. In onderstaande voorbeelden behoren de gecursiveerde woorden allemaal tot hetzelfde thema. De vraag is dan nog hoe makkelijk die woorden te leren zijn. Woordbetekenissen afleiden uit de context kan immers alleen (en zelfs dan is het niet makkelijk) als die context pregnant is, niet als die ook weer een heleboel nieuwe woorden bevat.
Van sommige woorden wordt het verschil in gebruik in Nederland en België aangegeven. Bijvoorbeeld: in het Nederlands kun je geld ‘pinnen’, in België heet dat ‘betalen met Bancontact’. Er is ook aandacht voor specifiek Nederlandse of Belgische betekenissen van woorden, zoals bij ‘kaas’ (p. 115). De populaire ‘Hollandse’ kazen (bijvoorbeeld Gouda) worden meestal verdeeld in de volgende soorten: | ||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||
Bij zelfstandige naamwoorden worden lidwoord, meervoud en accent aangegeven, bij werkwoorden imperfectum en perfectum. Een alfabetisch register vergemakkelijkt het opzoeken van afzonderlijke woorden. Een extraatje vormen de kaders, waarin een grammaticaal, semantisch of cultureel onderwerp wordt uitgelicht dat aansluit bij het thema. De Thematische woordenschat Nederlands voor anderstaligen is een toegankelijk naslagwerk dat er mooi uitziet en veel informatie bevat. Het biedt niet alleen mogelijkheden aan studenten Nederlands als tweede/vreemde taal om hun woordenschat op te frissen of er nieuwe woorden bij te leren, maar is ook nuttig voor docenten om er voorbeelden uit te halen of om lesmateriaal rond een thema te maken.
Tot zover het Leuvense. Dan via Maastricht nog even naar het noorden van de Lage Landen voor Op naar de eindstreep respectievelijk In de startblokken, twee publicaties voor Duitstaligen. | ||||||||||||
In de startblokkenIn de startblokken is geschreven voor Duitstaligen, waarvan de ervaring leert dat ze vanwege de verwantschap van de talen veel sneller het Nederlands onder de knie hebben dan leerders met een andere moedertaal. De methode brengt de cursisten naar niveau A2 van het Europees Referentiekader. Er staat een checklist van dat niveau achterin het boek, met daarbij de opmerking: ‘Niet alles is in dit boek behandeld, maar meestal kun je van jezelf wel bedenken of je dit kunt of niet’. Een wat kromme zin, die waarschijnlijk waar is. Het boek telt achttien hoofdstukken bestaande uit een dialoog, een woordenlijst met vertaling in het Duits, informatie over vocabulaire en grammatica, vier opdrachten en per even genummerd hoofdstuk enkele uitspraakoefeningen; achterin een overzicht van grammatica, een alfabetische woordenlijst en een lijst van onregelmatige werkwoorden. In totaal worden ruim duizend woorden aangeboden. Twee cd's bevatten de dialogen in ongepauzeerde en gepauzeerde versie. Een van de sprekers uit de dialoog vormt de hoofdpersoon in de dialoog van het volgende hoofdstuk. Op die manier is er een soort eenheid gecreëerd door het boek heen. De dialogen zijn wat stijfjes ingesproken en komen soms wat onnatuurlijk | ||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||
over. In les tien bijvoorbeeld komt huisarts Mehmet Kirbass met zijn fiets bij de fietsenmaker waar hij de volgende zin uitspreekt: ‘Ik heb een slag in het wiel, de bagagedrager is afgebroken, het stuur en het zadel staan scheef en de tringel, hoe zeg je dat in het Nederlands, is kapot’ (p. 80). Voor iemand van dat niveau met die woordenschat is ‘bel’ vast geen onbekend woord. Waarschijnlijk moest de uitdrukking ‘Hoe zeg je dat in het Nederlands’ hier nog worden opgenomen. Op de methodesite (www.coutinho.nl/indestartblokken) staan nog eens 76 oefeningen, voornamelijk grammaticaoefeningen, met feedback in de vorm van goed/fout. Ook de woordenlijsten staan op de website. Daarnaast zijn er op aanvraag een elektronische docentenhandleiding en een toetsenbank te verkrijgen. In de docentenhandleiding worden per hoofdstuk suggesties gegeven aan de docent voor activerende, interactieve opdrachten, ook worden er kopieerbladen gegeven. Het didactisch uitgangspunt dat in de inleiding wordt geformuleerd is van een verbluffende eenvoud vergeleken bij de uitgebreide onderbouwing uit het docentenboek van Vanzelfsprekend, maar bevat een vergelijkbare kern: Een taal leren is een actief en interactief proces waarbij de docent een begeleidende en sturende rol speelt. Het actieve proces moet bij de student plaatsvinden, die de aangeboden stof verwerkt en toepast in zowel de lesomgeving als daarbuiten. Het interactieve proces vindt plaats in de onderwijssetting, waarin studenten de taal met elkaar gebruiken en van elkaar leren. In de startblokken biedt studenten en docenten de mogelijkheid om deze actieve in interactieve processen gestalte te geven door middel van zinvol taalaanbod en communicatieve oefeningen, waarbij ook aandacht is voor de correctheid (Docentenhandleiding, p. 5). Hoewel het boek een vertaalde woordenlijst en een sleutel heeft en de oefeningen op de website feedback hebben, vinden de auteurs het niet geschikt voor zelfstudie alleen. Ze hebben daar goede argumenten voor, die te maken hebben met bovenstaand uitgangspunt: door samen te werken leren studenten meer en een docent is nodig om actie en interactie te begeleiden en de link te leggen tussen de lessituatie en de praktijk daarbuiten. Dat is een duidelijke keuze. In de startblokken is ontstaan uit cursusmateriaal voor een cursus van een week, en gaat uit van twintig contacturen en twintig zelfstudie-uren. Efficiëntie is dan belangrijk en daarom hebben de auteurs ook allerlei andere keuzes gemaakt: geen aandacht voor lees- en luisterstrategieën, weinig woordenschatoefeningen, nauwelijks culturele informatie, veel aandacht voor de vorm, veel aandacht voor spreekvaardigheid. Het is jammer dat die keuzes nergens worden verantwoord. Ik neem aan dat ze te maken hebben met de doelgroep, namelijk Duitstaligen, maar daar zou ik wat meer over willen weten. | ||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||
Op naar de eindstreepUitgegeven bij dezelfde uitgever en voor dezelfde doelgroep is Op naar de eindstreep, materiaal dat gebruikt kan worden als vervolg op In de startblokken, want het brengt de student van niveau A2 naar B2, het vereiste niveau om toegelaten te worden tot een Nederlandse universiteit. Ook hier staat aan het eind van het boek een checklijst (van niveau B2) die de student kan afvinken, met als titel ‘Reflectie’. Op de methodesite van de uitgever een kopje ‘Test je niveau’ met een link naar de Dialang-site, waar cursisten een test kunnen doen die hun niveau van het Europees Referentiekader bepaalt. Het pakket bestaat uit boek, dvd en website en is eveneens bedoeld voor (hoogopgeleide) Duitstaligen. Naast een gemeenschappelijke doelgroep lijken de twee leergangen ook op elkaar qua vormgeving, maar inhoudelijk zijn er grote verschillen. Op naar de eindstreep heeft veertien hoofdstukken over thema's als ‘sport’, ‘wonen’, ‘uitvindingen’, ‘criminaliteit’, ‘natuurrampen’, ‘kunst en cultuur’, ‘natuur en milieu’. Behalve een inhoudsopgave is er ook een overzicht van wat per les wordt geleerd. Icoontjes verwijzen naar de audio- en videofragmenten, de kopieerbladen en de ondersteunende website (www.coutinho.nl/eindstreep). Op die site zijn extra grammatica- en vocabulaireoefeningen, vier per hoofdstuk. Alfabetische woordenlijsten Duits-Nederlands en Nederlands-Duits staan niet alleen in het boek, maar ook op de site. Bij twaalf lessen horen geluids- en beeldfragmenten. Het zijn authentieke fragmenten met een dienovereenkomstig spreektempo en idem ruis, geschikt voor dit niveau. ‘[...] het boek is gemaakt voor communicatief, interactief en taakgericht onderwijs waarbij samenwerkend leren, FonF en het aanleren en gebruikmaken van strategieën belangrijke aspecten zijn’. Deze zin uit het voorwoord vormt het credo van de didactische aanpak, die gerealiseerd is in een drietal fasen: Voorbereiden, Uitvoeren en Oefenen (een variant op de bij de taakgerichte aanpak vaak toegepaste didactiek van Voorbereiden, Uitvoeren, Terugblikken). Voorbereiden en oefenen kan de student zelfstandig doen, maar voor de uitvoering van de taak is veelal samenwerking met andere studenten vereist. Wat precies het onderscheid in de uitwerking is tussen die drie delen, met name tussen Voorbereiden en Uitvoeren, is mij niet altijd duidelijk. De leestekst met vragen bijvoorbeeld komt in alle drie de fasen voor. Het gedeelte Oefeningen onderscheidt zich wel van de andere twee delen doordat het vooral gericht is op vocabulaire en grammatica, op afzonderlijke taalelementen dus, terwijl de taken uit de andere delen vaardigheden geïntegreerd oefenen. Er zijn in totaal vijftien verschillende taken die zijn afgestemd op de doelgroep (aspirant-studenten): aantekeningen maken, informatie uitwisselen, gegevens met elkaar vergelijken, een discussie voeren, een samenvatting maken, een verslag schrijven, overeenstemming bereiken, een mening geven, informatie zoeken en uitwisselen, een diagram maken, vergelijken: grafieken, argumenteren, een korte presentatie geven, een enquête maken en uit- | ||||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||||
voeren, een tabel of diagram beschrijven. Bij de taken staat vaak een kader met de nodige informatie over de taal, meestal grammatica die kort en schematisch is weergegeven. In een enkel geval wordt de student uitgedaagd zelf de regel te ontdekken of toe te passen. Per hoofdstuk heeft het boek 16-24 gevarieerde oefeningen. Kopieerbladen, extra oefeningen en de transcripten van de geluidsfragmenten staan in de docentenhandleiding. Ook Op naar de eindstreep geeft niet expliciet aan waarin het specifieke voor Duitstaligen zit. Sterker nog: de auteurs suggereren dat het boek zich ook leent voor andere doelgroepen. Dat lijkt mij een goede suggestie, want het zou jammer zijn als een zo zorgvuldig samengestelde en gevarieerde leergang slechts door een beperkte doelgroep zou worden gebruikt. De combinatie met In de startblokken is dan minder gelukkig, lijkt me, alleen al vanwege de geringe woordenschat. Op naar de eindstreep biedt gemiddeld 100 nieuwe woorden aan per hoofdstuk, In de startblokken in totaal ruim 1000. Dat betekent dat studenten die de combinatie van die twee hebben gehad in totaal 2400 woorden intentioneel hebben kunnen leren. Volgens Hazenberg en HulstijnGa naar eind2. moet iemand die een universitaire studie gaat volgen 10.000 woordfamilies kennen. Dat betekent dat diezelfde studenten er incidenteel nog zo'n 7500 bij moeten leren willen ze succesvol zijn in het universitair onderwijs. Kennelijk is dat voor Duitstaligen geen probleem, maar ik kan me voorstellen dat aspirant-studenten met een andere moedertaal veel meer aanbod en oefening op het gebied van vocabulaire nodig hebben, dus een uitgebreidere basiscursus. Een laatste kanttekening betreft de culturele aspecten van de twee leergangen voor Duitstaligen. De onderwerpen zijn zo gekozen dat ze behalve bij het ERK aansluiten bij de belevingswereld van de studenten en niet aan de actualiteit zijn gebonden. Wat ik mis, is een vleugje cultuur met de grote C: een gedicht, een literaire tekst, een filmpje over de geschiedenis van Nederland of over ‘Dutch design’ of gewoon een liedje. Er zijn toch ook Duitstalige studenten die kunstgeschiedenis of theologie gaan studeren? Deze rubriek toont aan dat ‘de praktijk’ een kweekvijver is voor lesmateriaal waaruit veel moois kan voortkomen. 2009 was in dat opzicht een productief jaar dat een aantal zeer bruikbare leermiddelen opleverde. En daar kun je er niet genoeg van hebben. | ||||||||||||
Besproken titels
| ||||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||||
|