arbeiders bepaalde grondwettelijke rechten en vrijheden handig te baat genomen om klachten en eisen te ventileren. Straatagitatie als politieke factor wordt doorgaans miskend en onderschat, maar met dit soort protest werd door de beleidsmakers vaak toch terdege rekening gehouden. Het beste voorbeeld van duidelijke invloed op de besluitvorming was de verovering van het algemeen stemrecht tussen 1890 en 1914. Daarnaast kunnen ook worden genoemd: het katoenoproer in 1839 in Gent en de petities die daaraan voorafgingen, de golf van voedselrellen in 1847, de angst voor een revolutie in 1848 en de stakingen van de Gentse katoenarbeiders op het einde van de jaren 1850. In de loop van de 19de en de 20ste eeuw heeft het repertoire van collectieve actie een conventionalisering en ritualisering ondergaan. Demonstraties en stakingen raakten ingeburgerd in de politieke cultuur en verloren daarmee aan impact. Deneckere komt tot de conclusie dat noch de aantallen betogers, noch het gebruik van geweld werkelijk doorslaggevend zijn voor de slaagkansen van collectieve actie. Het is, stelt zij, veeleer het stoorvermogen van protestbewegingen dat grensverleggend kan werken. Verstoring van orde en rust boezemt de autoriteiten immers angst in. Vanuit die angst voor chaos en ‘het nieuwe’ dat niet in de bekende schema's past, ontstaat een dynamiek die erop gericht is het protest te beheersen en die tot veranderingen kan leiden.
Sire, het volk mort is de boekversie van een doctoraal proefschrift waarvoor de auteur stapels rapporten van politie, staatsveiligheid en parketten en de vertrouwelijke papieren van de top van de politieke besluitvormers heeft doorgenomen en geanalyseerd. Het is een zeer grondig werk dat een belangrijke bijdrage levert tot de kennis van de sociale geschiedenis van België.
Els de Bens, de bekende Vlaamse specialiste op het gebied van de Belgische persgeschiedenis, publiceerde verleden jaar een boek dat ondertussen tot standaardwerk is uitgeroepen: De Pers in België. Het verhaal van de Belgische dagbladpers. Gisteren, vandaag en morgen (Lannoo, Tielt 1997, 480 p.). Het bevat een kort historisch overzicht van het persbeleid voor en na de onafhankelijkheid van België (1830) en een gedetailleerde beschrijving van de evolutie van de afzonderlijke kranten en uitgeverijen.
Voor 1830 was er geen of nauwelijks sprake van enige persvrijheid: de overheid in de Spaanse, de Oostenrijkse en de Nederlandse tijd legde de dagbladpers in mindere of meerdere mate aan banden. Daar kwam na de Belgische onafhankelijkheid ingrijpend verandering in. Het jonge koninkrijk nam de persvrijheid op in zijn grondwet, die voor haar tijd zeer progressief was.
De Belgische opiniepers was in de 19de eeuw overwegend Franstalig. Dit contrasteert scherp met de periode van het ontstaan van de pers in de 17de eeuw, toen de meeste kranten in de Zuidelijke Nederlanden in het Nederlands verschenen. De meeste Vlamingen in (het begin van) de 19de eeuw waren ongeletterd en bovendien te arm om een krant te kopen. De Vlaamse burgerij was sterk verfranst en las Franstalige kranten. De eerste (nieuwe) Nederlandstalige krant, Vlaemsch België, waarbij schrijvers waren betrokken als Hendrik Conscience, Johan De Laet en Domien Sleeckx, zag pas in 1844 het licht. Haar was