Neerlandica extra Muros. Jaargang 1998
(1998)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |
Voorgewende fictie
| |
Het Bureau en de privacyIn Het Bureau komen ongeveer tweehonderd personages voor en niet één is er verzonnen. Dat kan ik niet bewijzen, maar ik ben er zeker van. Bovendien is het een algemeen aanvaard feit. Er circuleert al maanden een Sleutel ‘Wie is wie in Het Bureau?’. Die Sleutel wordt nauwkeurig bijgehouden. Het is nu algemeen bekend dat genoemd bureau een Amsterdams onderzoeksinstituut is op het gebied van Nederlandse tradities, zeden en dialecten, thans genaamd ‘P.J. Meertens-Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde’. Het ressorteert van oudsher onder de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen. | |
[pagina 33]
| |
Op de flap van deel 4, Het A.P. Beerta-Instituut wordt de roman in een moreel daglicht geplaatst: ‘In de pers ontstond een discussie over de vraag of een schrijver bestaande en bestaand hebbende personen wel zo genadeloos portretteren mocht als Voskuil deed. Het pleit werd in zijn voordeel beslecht, wat vooral hieraan te danken is dat hij zijn alter ego Maarten Koning even genadeloos en tot op het bot ontleedt als alle andere, circa 200 personages die in zijn roman optreden.’ Dit laatste is een misvatting. Het beeld van Maarten Koning is milder dan dat van de andere personages. Dat deze roman zo'n fatsoensvraag oproept is overigens opvallend. Over de veel genadelozer portretten die Arnon Grunberg van zijn ouders schetst, is niemand gevallen, om te zwijgen van de overweldigende intimiteiten die Connie Palmen prijsgaf over Ischa Meijer. Waardoor bracht Het Bureau dan wél een privacy-commotie teweeg? Tweehonderd mensen zien zichzelf nauwgezet en herkenbaar afgebeeld, onder vermelding van hun functie, rang en werkzaamheden. Dat is voor bijna allemaal een onaangename verrassing. Maar extra schokkend is het, zichzelf onophoudelijk geciteerd te zien. Boekdelen lang soms. Het gesproken woord is haast altijd vluchtig en ook vluchtig bedoeld. En plotseling ziet de persoon in kwestie na jaren zijn onbevangen uitspraken zwart op wit. Hij schrikt. Scripta manent. Zijn woorden, bestemd voor beslotenheid en vergetelheid, zijn opgetekend en openbaar gemaakt. Dat voelt als verraad. En verraad is altijd meedogenloos. Het gesproken woord wordt, eenmaal gedrukt, iets heel anders. Niet alleen door de bestendiging als zodanig, maar vooral door de verdwijning van de oorspronkelijke vorm: intonatie, articulatie, mimiek en stem van degene die sprak. Hoe onoverkomelijk dat verschil is blijkt uit een recent conflict tussen deelnemers aan een Nederlandse televisie-‘talkshow’ en hun gespreksleider Paul Witteman. Witteman had de letterlijke uitspraken van de geïnterviewden op schrift gesteld om in een boek uit te geven. De geciteerden maakten bezwaar tegen de uitgave, brachten de zaak voor de rechter en wonnen. En dat terwijl ze voor de televisie de meest intieme en gênante mededelingen hadden gedaan. Maar opgeschreven mochten die niet worden. Zo'n kale, permanente staat vonden ze ontoelaatbaar. Misschien beschouwden de betrokkenen (of de rechter?) het boekstaven als schending van het auteursrecht, maar daar ging het niet om. Inbreuk op de privacy was de essentie van hun aanklacht. Inbreuk op de privacy was ook de essentie van het protest tegen Het Bureau. Maar de geportretteerden hebben geen verweer. Ze kunnen geen proces aanspannen. Laat staan winnen. Want romanpersonages bestaan niet echt. Hoe weten we dat de citaten zo goed als letterlijk zijn? Dat lijdt voor mij geen twijfel, al ben ik er niet bij geweest. Maar wel bij de wederwaardigheden in Bij nader inzien en haast alles wat daarin gebeurt en gezegd wordt is letterlijk zo gebeurd en gezegd. Dat Voskuil in Het Bureau hetzelfde procédé volgt is overduidelijk. De auteur krijgt daardoor iets weg van een spion, een ingewikkeld soort undercover, een geraffineerde intrigant zelfs. Want zijn werkwijze heeft uiteraard ook gevolgen voor de relatie tussen medewerkers van het P.J. Meertens- | |
[pagina 34]
| |
Instituut. Die krijgen van elkaar uitspraken te lezen over zichzelf die niet voor hun oren bestemd waren. Dat kan hun verhouding flink verstoren. Maarten Koning krijgt in het Instituut een hoge functie, maar die macht is dus nog niets vergeleken met de macht van de auteur over zijn medemensen die hij tot romanpersonages heeft gemaakt. Hij heeft ze als het ware in de tang. Een dergelijke verrassingsaanval door middel van een roman is zeldzaam in onze literatuur. | |
Het Bureau. Een soap en een hype.In zijn verwevenheid van werkelijkheid en fictie is Het Bureau uitzonderlijk. Hetzelfde geldt voor Bij nader inzien, maar dat ging over een studentenvriendenkring. Het Bureau gaat over een officieel instituut, collegiale verhoudingen, plicht, verantwoordelijkheid, wetenschap en hiërarchie. De vriendenkring was een wel erg particulier gezelschap, maar zo'n instituut is een maatschappelijke organisatie, met een werkplek, vergaderingen, koffie, een bibliotheek, irritaties en prestige: dat van de wetenschap. En dit alles gezien door de bril van Maarten Koning, die gewetensvol de wetenschap beoefent en veracht, zich voortdurend in het nauw gedreven voelt, en zich intussen voortreffelijk weet te handhaven. De hem omringende personen zijn scherp geportretteerd: in hun uiterlijk, gebaren, houding en vooral in wat ze zeggen. Hun uitspraken zijn authentiek, afkomstig van echte personen, maar uiteraard geselecteerd en geordend door de auteur. Zijn karakteriseringen zijn zo uitgesproken dat je aan nogal wat personen een gloeiende hekel krijgt en enkele andere goed gezind wordt. Maarten Koning stelt zich, overeenkomstig zijn achternaam, superieur op. Uit allerlei hem opgedrongen kleinzielige conflicten komt hij als winnaar tevoorschijn, behalve uit die met zijn vrouw, wier grootste angst is dat haar Maarten een patser zal worden. Nu dat wordt hij niet.
Maarten bekommert zich om de hulpelozen, zowel binnen als buiten het bureau. De portretten van zijn oude en allengs versleten en doodzieke vader en van zijn demente schoonmoeder zijn aangrijpend, evenals dat van zijn charmant stotterende, lichtjes op de tenen wippende directeur, Meneer Beerta, later halfverlamd en zwaar in zijn spraak gestoord na een beroerte. De weergave van zijn verminkte spreken tijdens Maartens bezoeken aan het verpleeghuis is een orthografische vondst waardoor je Meneer Beerta eerst niet, maar na een poosje steeds beter verstaat, wat ook voor Maarten geldt. Tegen de linkermuur stond een boekenkast, afgeladen met boeken en paperassen. ‘Dag Anton’ zei Maarten. | |
[pagina 35]
| |
‘Nee!’ zei Beerta ontsteld. De duizenden bladzijden inside-information over de werkvloer van een wetenschappelijk instituut zijn ontzagwekkend en als je over hun ontstaan nadenkt een beetje beangstigend. De gebeurtenissen zijn vermakelijk, hilarisch, spannend, vaak futiel, een enkele keer heroïsch en ontroerend. En het gáát maar door. Een onontkoombare presentatie van kleinmenselijk drama. Dat alles maakt Het Bureau tot een soap. En het is allemaal waar gebeurd! Dat maakt het tot een hype. ‘Soap’ zeggen de lezers, die veelal verslaafd zijn aan Het Bureau, ‘hype’ zeggen de verheugde boekhandelaren bij wie de kopers in de rij staan voor de zoveelste aflevering. De hypeness kent zijn weerga niet: toen in het P.J. Meertens-Instituut, waar tot voor kort nog bijna niemand van had gehoord, een arbeidsconflict ontstond, was het voorpaginanieuws. En dat allemaal door een roman! De literatuur lééft. En pas de dood van Maarten Koning (deel 7) zal echte fictie zijn. | |
Het zelfportretMet de genadeloosheid van het zelfportret van de auteur valt het erg mee. De zielenroerselen van Maarten Koning worden bij herhaling beschreven. Dat hij zich bedreigd voelt, gedeprimeerd, belachelijk, nutteloos, een enkele keer bevrijd en tevreden, op de rand van gelukkig, krijgen we met zoveel woorden te horen. Het innerlijk leven van zijn medemensen blijft een gesloten boek. Hun vaak merkwaardige gedrag krijgt nergens de achtergrond van hun eigen drijfveren en overwegingen waardoor de lezer enig begrip zou kunnen opbrengen voor hun handelen. De auteur is niet een alwetende verteller, zoals de goddelijke | |
[pagina 36]
| |
vakterm luidt. Alwetend is hij alleen ten aanzien van het hoofdpersonage. Alle anderen worden neergezet zoals gezien en uitdrukkelijk beoordeeld door Maarten Koning. Er zijn - tot nu toe - geen scènes waarin hij ontbreekt. In Bij nader inzien zijn zulke scènes er wel. In Het Bureau valt het perspectief van de verteller samen met dat van zijn hoofdpersonage, een procédé dat ook door Willem Frederik Hermans is toegepast in Ik heb altijd gelijk en in De donkere kamer van Damocles. Uiterlijkheden zoals haarkleur, tics, blozen, worden van de medepersonages geregeld beschreven, van Maarten Koning zelden. In diezelfde lijn ligt het feit dat van menig personage karakteristieke stopwoorden en uitdrukkingen bij herhaling worden genoteerd en van Maarten Koning niet, afgezien van ‘mieters’. ‘Dit blijft strikt sub rosa natuurlijk’ van Meneer Beerta, ‘Ik bedoel maar.’ en ‘Ik wil maar zeggen.’ van Kaatje Kater, beginnen al spreekwoordelijk te worden in het leesgezelschap van Het Bureau. Misschien gebruikt J.J. Voskuil in werkelijkheid ook wel nooit stopwoorden of typerende uitdrukkingen. Dit is natuurlijk strikt sub rosa en een oncontroleerbare veronderstelling, maar je wordt wel nieuwsgierig. Al voorziet de auteur zijn alter ego van veel monologue intérieur, anderzijds zwijgt hij over zijn allesoverheersende obsessie: dat hij dag in dag uit zijn observaties noteert tot in detail. Als Maarten thuiskomt van zijn werk gaat hij een borrel drinken en de tafel dekken, wandelen doet hij ook veel, maar nooit en nooit gaat hij achter zijn bureau zitten om haarscherp de dagelijkse bevindingen op te tekenen waarmee hij later zijn collega's en een enkele vriend publiekelijk om de oren zal slaan. Die naakte waarheid bespaart hij zichzelf en ook zijn lezersGa naar eind(4). In dat opzicht is Maarten Koning weer meer alter dan ego. | |
De naamkundeDe naamkunde, een belangrijk specialisme in het P.J. Meertens-Instituut, heeft er een taak bij gekregen: het achterhalen van de systematiek van de persoonsnamen in Het Bureau. Semantisch en fonologisch zijn vooral de achternamen vindingrijk en vaak doorzichtig, en behulpzaam bij het zoeken naar wie is wie? Zo is wetenschappelijk ambtenaar Filip de Fluiter - in de wereld Dr. Jan Stroop - in het werkelijke leven een verdienstelijk amateur-trompettist, en oprichter van het Amsterdams Blazers Ensemble. Veelzeggend is dat de fake-namen voor het grootste deel (misschien wel allemaal) bestaande familienamen zijn: De Ruiter, Van Ieperen, Luning Prak, Huizing, Haan, Kater, Koning, Fagel, Buitenrust Hettema. Enzovoorts, enzovoorts. Wigbold is de naam van de nare onbetrouwbare conciërge van het Bureau, maar zo heette ook de bekende publicist Herman Wigbold. Deze Wigbold was een ondergeschikte van de vader van de auteur, Klaas Voskuil, hoofdredacteur van het voormalige socialistische dagblad Het Vrije Volk. Herman Wigbold stond toen niet bepaald bekend als een beminnelijke collega. Dus wie weet wat voor conclusies een onderzoek naar de niet-gefingeerde naamgenoten van de romanpersonages nog oplevert. | |
[pagina 37]
| |
De naam Balk voor professor Blok, de weinig toeschietelijke directeur met wie Maarten het maar moeilijk heeft, is bijna een anagram van ‘Blok’ en betekent ook nog ongeveer hetzelfde. Maar misschien bevat de naam Balk nog wel andere verwijzingen. Toen professor D.P. Blok met pensioen ging werd hij opgevolgd door professor Jaap van Marle, die inmiddels moest terugtreden als directeur, in verband met het interne Bureau-conflict dat dankzij de mega-roman voorpaginanieuws werd. Jaap van Marle zal in een komend deel van Het Bureau ongetwijfeld als Bart verschijnen want iedere Bart, werkzaam bij Het Bureau is een Jaap. |
|