Neerlandica extra Muros. Jaargang 1998
(1998)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |
Literatuurgeschiedenis in tijdschriften
| |
[pagina 22]
| |
Algemene tijdschriftenLiteratuur wordt geredigeerd door voornamelijk Amsterdamse neerlandici en uitgegeven door Amsterdam University Press. Het verschijnt zes keer per jaar op kwartoformaat, telt in totaal zo'n 370 bladzijden, is geïllustreerd en kost instellingen buiten Nederland en België f 99 per jaar (buiten Europa f 119,50); abonneren bij Administratie Literatuur, Amsterdam University Press, Prinsengracht 747-751, 1017 JX Amsterdam, fax 020-4203214. Hans den Hartog Jager vond in NRC Handelsblad van 23 maart van dit jaar dit ‘semi-populaire’ blad niet veel zaaks: het ‘blijft schipperen tussen journalistiek en wetenschap, en weet zelden een goede middenweg te vinden. Het blijft daardoor bij uitstek het blad van de bewerkte doctoraalscriptie’. Helemaal ongelijk heeft hij misschien niet maar ik vind het blad toch de moeite waard, niet in het minst om de rubrieken ‘Nieuws’, ‘Recensies’ en ‘Signalementen’ waardoor je goed op de hoogte wordt gehouden van wat er gaande is op letterkundig gebied - niet onbelangrijk voor de docent Nederlands in het buitenland. Om een idee te geven van de verdere inhoud geef ik die van het tweede nummer van 1998. Daarin schrijft Ton Anbeek onder andere over de poëtica van Arnon Grunberg (op grond van diens columns in de VPRO-gids, gedeeltelijk te vinden in Grunbergs essaybundel De troost van de slapstick, Amsterdam 1998), spreekt Joop Rosier met Enno Endt, mediteert de laatste over Gorters lyriek, schrijft Mathijs Smit over Rossetti in Nederland en deelt Simone Veld het een en ander mee over een pamflettenstrijd in de 17de eeuw. Deze 15de jaargang bevat voorts als vaste rubrieken ‘De buitenstaander’ waarin dit jaar museumdirecteuren hun licht laten schijnen over literatuur & beeldende kunst, ‘Bericht uit Jakarta’ van Jacqueline Bel en ‘De recensent, ook der recensenten’ waarin Ton Anbeek de besprekingen van een pas verschenen boek onder de loep neemt, in dit geval die over Monika van Paemels Rozen op ijs. Geen doctoraalscriptie, ook geen bewerkte, gezien. Semi-populair of niet: ik lees dat blad altijd met veel genoegen.
Vooys stamt uit Utrecht. Het gelijknamige neerlandistische instituut geeft het uit. Het verschijnt vier keer per jaar op klein kwartoformaat, telt in totaal zo'n 320 bladzijden, is geïllustreerd en kost in Nederland f 30 per jaar. Goedkoop dus. Abonneren door het geld over te maken op pg. 2595369 t.n.v. Vooys, Utrecht. Het eerste nummer van de zestiende jaargang van januari 1997 is een themanummer over A.F.Th. van der Heijden met artikelen over ‘De vrouw in De tandeloze tijd’ van Sander Steggink, ‘Over de schaar in De tandeloze tijd’ door Kees Jan van Dijk, over ‘De rol van Patrizio Canaponi in het werk van Van der Heijden’ van Michiel Ruijgrok enzovoort.
Ten slotte De Parelduiker, sinds maart 1996 opvolger van Het Oog in't Zeil. Geen academisch tijdschrift en geen universitaire docenten of studenten Nederlands in de redactie, maar amateurs. Deze liefhebbers kunnen echter schrijven. Bas Lubberhuizen geeft het geïllustreerde blad vijf keer per jaar uit en een jaargang van zo'n 350 pagina's kost buiten Nederland f 80. Volgens de | |
[pagina 23]
| |
redactie (Marcel van den Boogert, Marco Entrop, Greetje Heemskerk, E.W.A. Hensen, Maurits Verhoeff en Thijs Wierema) is het tijdschrift op zoek naar ‘de verborgen schatten van de literatuurgeschiedenis’ en wil het ‘vergeten schrijverslevens, onopgemerkte boeken, obscure tijdschriften, nooit openbaar gemaakte brieven, verdonkeremaande foto's en ongepubliceerd gebleven verhalen, gedichten en interviews boven water halen’. Nou ja. In het septembernummer van 1997 (nr. II,3) schreef Frits Smulders over ongepubliceerde liefdeslyriek van Herman Gorter, Nico Keuning over een visuele roman van F.B. Hotz, Maurits Verhoeff over Nescio als natuurbeschermer, Sjoerd van Faassen over het tijdschrift De Gemeenschap en de Spaanse Burgeroorlog en bracht Anthony P. Dekker een bezoek aan C.O. Jellema. Verder korte stukjes over Gerrit Achterberg, Geerten Gossaert en Het Bureau van J.J. Voskuil. In andere nummers stukken over W.F. Hermans en Nietzsche, Het Pamflet van Jacques Gans, jeugdgedichten van A. Alberts, brieven van Nescio aan de Bond Heemschut, onbekend werk van W.F. Hermans en Gerard Reve enzovoort. Er is af en toe ook aandacht voor buitenlandse letterkunde. Kees Fens vindt het kleine onderzoek waarin het tijdschrift excelleert ‘vaak even amusant of opwindend als het grote’ en Elsbeth Etty vond het blad ‘alleraardigst’. Uiterst leesbaar, zou ik er nog aan toe willen voegen. Het blad is geïllustreerd en is 16,5 bij 24 cm groot - tussen kwarto en octavo in dus. | |
Gespecialiseerde tijdschriftenVan de tijdschriften die zich richten op een bepaald segment van de letterkundige plattegrond noem ik er twee. Het eerste is Indische Letteren, het tijdschrift van de werkgroep Indisch-Nederlandse Letterkunde te Leiden, dat sinds 1986 4 keer per jaar verschijnt met zo'n 200 bladzijden per jaargang. Het blad is geïllustreerd en verschijnt in octavo. Momenteel wordt het geredigeerd door Reggie Baay, Liesbeth Dolk, Bert Paasman, Gerard Termorshuizen en Peter | |
[pagina 24]
| |
van Zonneveld. Voor wie zich voor de Indische bellettrie interesseert is het onmisbaar, hoewel hier soms wel degelijk de bewerkte doctoraalscriptie herkenbaar is. Het vierde nummer van jaargang 12 van december 1997 bevat artikelen over de Oost-Indische slavernij, over de vergeten schrijvers M.C. Frank en Jan Krabbendam en een ‘In memoriam’ voor de dichter Han Resink van Bert Paasman. Geen spectaculair nummer ditmaal, maar toch. Lid worden van de werkgroep door 40 gulden per jaar over te maken op postbanknummer 1977068 t.n.v. de penningmeester van de werkgroep te Alphen aan den Rijn onder vermelding van ‘Indische Letterkunde’ en het tijdschrift zal u geworden.
Een eveneens gespecialiseerd tijdschrift (zo gespecialiseerd zelfs dat het niet eens in het tijdschriftenoverzicht van Wie en Wat te vinden was) waarop ik de aandacht wil vestigen is het Biografie Bulletin. Niet alleen kan men daarin vinden welke schrijversbiografieën in statu nascendi zijn (een opsomming in VII,3 van 1997 bevat onder andere de namen van Hans Lodeizen, Frans Kellendonk, Renate Rubinstein, Bordewijk en Willem Walraven.) Ook vindt men er, in hetzelfde nummer, artikelen over Lodewijk van Deyssel en zijn biograaf Harry G.M. Prick (door Arjen Fortuin), over de essaybundel Broeders in bedrog van Jan Fontijn (door Joke Linders) en over Elisabeth Keesings biografie over Kartini (door W.F. Wertheim). Lid worden van de Werkgroep Biografie door f 50 te storten op postbanknummer 4129271 onder vermelding van de mededeling ‘nieuw lid’ en afwachten. Die vijftig gulden geldt voor personen; instellingen betalen er zeventig. Wie buitengaats verkeert zal wel meer moeten betalen. | |
Tijdschriften gewijd aan één schrijverEn dan nu de tijdschriften die slechts oog hebben voor één schrijver. In het overzicht in Wie en Wat worden er elf vermeld, resp. gewijd aan Achterberg, Louis Paul Boon, Bilderdijk, Cyriel Buysse, Carmiggelt, Frederik van Eeden, Guido Gezelle, Multatuli, Vestdijk, Jacob Campo Weyerman en Willem (die Reynaert maakte). Dat lijstje klopt niet meer. De Achterbergkroniek bestaat niet meer: na 1995 ‘niet verder verschenen’ meldt het Utrechtse beeldscherm. Berichten uit Boonland werd niet vermeld. Wel verscheen op het scherm De kantieke schoolmeester, halfjaarlijks tijdschrift voor de Boon-studie, een samenvoeging van de Tijdingen van het Louis Paul Boon-Genootschap en het Jaarboek van datzelfde genootschap. Aan het overzicht in Wie en Wat ontbraken de bladen, blaadjes of jaarboeken (ook een soort tijdschriften tenslotte) over Brakman, Claus, W.F. Hermans, Du Perron en Reve. In de rest van dit artikel laat ik de lang tot zeer lang bestaande tijdschriften als Gezelliana, Het Bilderdijkmuseum en de Mededelingen Frederik van Eeden-genootschap maar buiten beschouwing: die kunnen bekend zijn.
Toen ik deze uitgaven bekeek viel me op dat men aan universiteiten in Vlaanderen blijkbaar meer belangstelling heeft voor de eigen grote schrijvers dan in Nederland: | |
[pagina 25]
| |
Boon, Buysse, Claus, Gezelle, Streuvels en Willem kunnen elk bogen op een eigen tijdschrift of jaarboek dat door een Vlaamse universiteit of universitaire instelling wordt uitgegeven. In Nederland bestaat zoiets niet: daar zijn het groepjes lezers - soms zou je ze misschien beter fans kunnen noemen - die zich voor hun idool inzetten. In Vlaanderen wordt De kantieke schoolmeester uitgegeven door het L.P. Boon-genootschap in Aalst samen met het Documentatiecentrum voor de wetenschappelijke studie van het werk van Louis Paul Boon, onderdeel van de Universitaire Instellingen Antwerpen. Het verschijnt twee keer per jaar met in totaal zo'n 500 bladzijden. Wie lid wordt van het genootschap voor slechts 40 gulden of 750 BEF per jaar (de guldens overmaken op postgiro 5685885 op naam van het L.P. Boon-Genootschap te Kortenhoef) krijgt De kantieke schoolmeester erbij. Nummer 9 (van december 1996) is een themanummer over Menuet; vijf artikelen behandelen de tekst, twee gaan over intertekstualiteit en Menuet en drie over de verfilming van de novelle. In dat nummer deelt hoofdredacteur Paul de Wispelaere mee dat nummer 10 het laatste zal zijn, ‘daarna komt er iets anders’. Dat laatste nummer, zo leert telefonische informatie van het ‘Boon-centrum’, hoopt men nog voor de zomer van 1998 uit te brengen onder de titel Van Ostaijen, Burssens, Boon. Het zal ongepubliceerde brieven en andere stukken bevatten over de relatie van deze drie schrijvers en wordt alleen aan de 450 leden van het genootschap toegezonden: het komt niet in de vrije verkoop. Niet-leden zullen het dus alleen in bibliotheken kunnen raadplegen. Voor het eind van 1998 komt vervolgens het eerste van een reeks jaarboeken dat Louis Paul Boon: de laatste socialist zal heten.
De Universitaire Instellingen Antwerpen herbergen ook het secretariaat van het ‘Jaarboek voor de Claus-studie’ Het teken van de ram dat in 1994 onder hoofdredacteur Georges Wildemeersch voor het eerst verscheen. Blijkens de ‘verantwoording’ wil de redactie ongebundeld of ongepubliceerd werk in de jaarboeken publiceren, alsmede bijdragen over ‘boeiende maar onderbelicht gebleven facetten’ van Claus' werk en als vaste rubrieken een biografische kroniek, een bibliografische bijdrage en een reeks ongepubliceerde illustraties. In het eerste, inderdaad in boekvorm door Kritak en De Bezige Bij uitgegeven jaarboek, staat de vroegste periode tot 1950 centraal met bijdragen over Claus' rol bij de oprichting van het nooit verschenen tijdschrift Janus van Jos Joosten, over het vroege proza van Claus door G.F.H. Raat en over Claus' bijdragen uit zijn diensttijd aan Tijd en Mens, het officiële orgaan van het Belgische leger, door Freddy de Vree. Daarnaast prachtige foto's van een onvoorstelbaar jonge Claus en facsimiles van documenten in dit 252 bladzijden tellende boekwerk. In de Nederlandse boekhandel kostte het f 45. In het tweede, in 1996 verschenen, deel staat de periode 1950-1955 centraal. Verdere delen zijn nog niet verschenen.
In Nederland laten alleen het tijdschrift Over Multatuli en het Vestdijk-jaarboek, misschien ook het Reve-jaarboek, zich met deze imposante Vlaamse uitgaven vergelijken, ook al zijn dat dan geen universitaire publicaties. Al bestaat het | |
[pagina 26]
| |
halfjaarlijkse tijdschrift Over Multatuli al twintig jaar, met ingang van deze 20ste jaargang heeft dit geïllustreerde blad een andere uitgever gekregen en wel Bas Lubberhuizen die het meteen maar van een nieuw omslag heeft voorzien. Een jaargang telt zo'n 160 bladzijden in octavo en kost 35 gulden; abonnementen bij de uitgeverij, Vondelstraat 120A, 1054 GS Amsterdam, fax 020 - 6182527. Er is een redactieraad met daarin onder meer H. van den Bergh, J.J. Oversteegen en Philip Vermoortel, terwijl de redactie gevoerd wordt door Chantal Keijsper, Reinder Storm en Hidde R.J. van der Veen. Het eerste nummer van 1998 bevat bijdragen van Paul van Capelleveen over ‘Gerrit Komrij als Multatulist’, van Francis Bulhof over ‘Du Perron als lotgenoot van Multatuli’, terwijl Eep Francken Beekman over de knie legt naar aanleiding van diens hoofdstuk over Multatuli in Troubled Pleasures: Beekmans - naar Francken meent - onjuiste behandeling van de Havelaar schrijft hij toe aan diens ‘voorliefde voor radicale uitspraken’. Jos van Waterschoot sluit het nummer af met zijn Multatuli-kroniek 1997. Vooral Bulhofs artikel (‘Du Perrons weerlegging van het negatieve imago van Multatuli is ook een weerlegging van het beeld dat in burgerlijk Nederland van hemzelf was ontstaan’) en twee door hem opgediepte niet in het Verzameld Werk van de Forenzen opgenomen Multatuli-publicaties van Ter Braak en, vooral, Du Perron spraken me aan. Mooi blad.
‘Van De schandalen ben ik kapot geweest. Toen ik dat boek uitgelezen had, moest ik een paar uur door het bos lopen om tot mezelf te komen (...)’, deelt de oprichtster van de Vestdijk-kring, Ria Albers in de Vestdijkmededelingen van februari 1998 mee. Al een dertig jaar bundelt in die Vestdijk-kring een aantal leeskringen (Rotterdam, Utrecht, Zuid-Veluwe en Raalte) zijn krachten. Het is een vereniging waarvan het ledental per 1 januari 1998 gedaald was tot 336; een voorstel van het bestuur om de vereniging maar op te heffen werd echter met 15 tegen 9 stemmen verworpen. Het bestuur kondigde zijn aftreden aan. Aanvankelijk gaf de vereniging de viermaal per jaar verschijnende Vestdijkkroniek uit maar daar is men eind 1995 mee gestopt omdat toen de subsidie ophield en de weduwe Vestdijk nog niet kon beschikken over de paar miljoen die ze voor de handschriften wil hebben. Sindsdien is er het Vestdijk-jaarboek. Het eerste is uitgekomen in 1996, heeft als titel De geschiedenis van een talent en stond onder redactie van Harry Bekkering, Rudi van der Paardt en Ger Verrips. Daarin zag ik opstellen van Harry Bekkering en Wim Bronzwaer over de essays van Vestdijk, van T. van Deel over Vestdijks poëzie en de receptie daarvan sinds 1982, van Anne Wadman over ‘De late Vestdijk’, van Ger Verrips over ‘Duitsland in de romans van Vestdijk’, van Maarten 't Hart over ‘Vestdijk als leermeester’, van J.H. de Roder over de muziekessays, van Tini Booy over de thematiek van Vestdijks romans, terwijl J.A. Dautzenberg bezag hoe Vestdijk het tegenwoordig op school doet (slecht). Ook een herdruk van Anne Wadmans recensies uit de Leeuwarder Courant over de late romans van Vestdijk werd opgenomen. Deel 2, van 1997, kreeg als titel mee Simon Vestdijk: de schrijver als lezer, telt 192 bladzijden en bevat een aantal opstellen over de relatie tussen Vestdijk en schrijvers als Rilke, Faulkner, Thomas Mann en Joyce. Solide werk kortom, dat | |
[pagina 27]
| |
niet als hobbyisme van fans kan worden afgedaan. Wie voor 55 gulden lid wordt van de vereniging krijgt de Vestdijkmededelingen en het Vestdijk-jaarboek gratis toegestuurd en mag bovendien ‘activiteiten van de Vestdijk-kring met reductie of geheel kosteloos bijwonen’. Opgeven bij E. van Dompselaar, Het Erf 19, 8102 KE Raalte, tel. 0572 354291.
W.F. Hermans heeft zijn fans en die kunnen het niet laten alles wat ze over hun idool te weten kunnen komen, hoe onbenullig ook, op te schrijven en door de drukpers bekend te maken. In duplo zelfs, want er waren tot 1996 twee van die clubblaadjes. Het begon allemaal in september 1991 toen een zekere Tonnie Luiken het 0-nummer van een in eigen beheer uitgegeven WFH-verzamelkrant uitbracht. Hij bedoelde het als een ‘contactblad voor verzamelaars’ en dat 0-nummer bevat dan ook lange lijsten met tweedehands aangeboden Hermanspublicaties: De tranen der acacia's 1ste druk, zonder stofomslag f 150. Dat werk. Kort daarna meldden zich bij Luiken Bob Polak en zijn maatje Dirk Baartse die ‘mee wilden doen’. Beiden traden tot de redactie toe. De samenwerking met Luiken gaat echter niet zo goed en in februari verlaat deze de redactie, ‘eruit getreiterd’ zoals hij het zelf noemt. Luiken besluit alleen verder te gaan met ‘de nieuwe, oude vertrouwde WFH-verzamelkrant’. Maar ook Polak en Baartse gaan door, met als resultaat dat er van nummer 9 (december 1993) twee versies bestaan: die van Luiken en die van Polak & Baartse (eigenlijk zijn er drie nummers 9 want Polak & Baartse hebben hun volgende nummer, tien dus, ook als 9 aangeduid. Foutje.). Vanaf nummer 11 geeft dit tweetal de oude naam op en herdoopt het blad tot Hermans-magazine. Met Luikens soloonderneming loopt het slecht af. In mei 1996 brengt hij in boekvorm een gecombineerde uitgave van de WFH-verzamelkrant 18-22 uit onder de naam Sterfboek en deelt op de laatste bladzijde daarvan mee dat hij ermee ophoudt: hij heeft in een vorig nummer twee foto's van Ed van der Elsken afgedrukt en moet daarvoor aan diens erven f 1104,50 betalen. Dat zou vijf gulden per lezer betekenen rekent Luiken voor en hij ‘heft bij deze het blad op’. Maar daarmee is aan zijn lijdensweg nog geen eind gekomen. Want het 168 bladzijden tellende Sterfboek bevat naast beschouwingen van verschillende auteurs nog niet eerder gepubliceerde foto's, tekeningen, brieven en een gedicht. Van Hermans. De erven laten bij enkele Amsterdamse boekhandels en bij de samensteller thuis beslag leggen op de nog aanwezige voorraad en eisen voor de rechtbank f 25 boete per gedrukt exemplaar plus nog het een en ander wegens overtreding door Luiken van een overeenkomst met Hermans uit 1993. Het verweer van Luikens advocaat dat Luiken al jaren van een bijstandsuitkering leeft, deze boete nooit zal kunnen betalen, verminderd toerekeningsvatbaar was toen hij aan het boek werkte en dat Hermans ooit gezegd zou hebben dat het hem niets kon schelen wat Luiken deed of zou doen, maakt weinig indruk op de advocaat van de tegenpartij: hij blijft bij zijn eis. Op 23 april 1998 wordt Luiken veroordeeld tot betaling van f 100 per exemplaar, in totaal f 30 000 plus de proceskosten van een kleine f 10 000. Bovendien moet hij alle nog in zijn bezit zijnde exemplaren van het Sterfboek inleveren. Luiken vindt de uitspraak | |
[pagina 28]
| |
‘schandelijk’ en overweegt hoger beroep. Het Sterfboek is inmiddels een collector's item dat al meer dan honderd gulden doet en nog wel heel wat duurder zal worden. Tonnie Luiken heb ik wel eens achter een kraam op een boekenmarkt zien staan waar hij probeerde het boek voor 50 gulden te verkopen. Zeker nog wat exemplaren weten achter te houden. Het is jammer dat het zo is gelopen want Luiken was goed bezig. Zo bevat het Sterfboek, om maar eens wat te noemen, het gedichtje dat Hermans maakte voor het dochtertje van NEM-redacteur J.W. de Vries toen die in Indonesië werkte en Hermans bij hem op bezoek was. En in nummer 17 van winter 1995 deed Olf Praamstra verslag van zijn ontmoetingen met Hermans, die hij bezocht had voor een interview over Multatuli. Enfin, de WFH-verzamelkrant is ter ziele. Het Hermans-magazine echter bestaat nog steeds en wordt inmiddels uitgegeven door een stichting. Een abonnement kost f 50 per jaargang van vier nummers op groot octavo à 32 pagina's (Stichting Hermans-magazine, Admiraal de Ruijterweg 277 hs, 1055 LV Amsterdam, fax 020 - 6810894). Jaargang 7 nummer 26 van maart 1998 (Luikens verzamelkrant is bij die nummering gewoon meegerekend) bevat zoals gewoonlijk heel wat kleine berichten, ‘Hermansiana’ genoemd, van het type dat De donkere kamer van Damocles de zesde plaats bezette op de persoonlijke Top 10 van 43 Nederlandstalige recensenten. ‘Het zal duidelijk zijn dat wij horen tot degenen die alles willen weten van en over Willem Frederik Hermans’ delen redacteuren Polak & Baartse op bladzijde 39 mee en die bezetenheid weerspiegelt zich in de inhoud van het blad. Hoewel Hermans-magazine informatie pretendeert te geven ‘over leven en werken van Willem Frederik Hermans’ ligt de nadruk op het leven. Een analyse van ook maar een enkel van Hermans' werken heb ik er nog nooit in aangetroffen, laat staan een nieuwe typering van zijn oeuvre zoals bij voorbeeld in Grüttemeiers bijdrage aan het meinummer van NEM van dit jaar. Wel hebben de redacteuren zich beijverd met het uitzetten (en te koop aanbieden) van inmiddels al drie wandeltochten ‘met Willem Frederik Hermans’. Wie bij voorbeeld tocht drie volgt, loopt een route die ‘Arthur Muttah in Amsterdam in oorlogstijd’ heet. Zou men nu werkelijk denken dat zo'n wandeling ook maar iets bijdraagt aan een beter begrip van De tranen der acacia's? Of wordt Hermans hier geëxploiteerd? Aangezien er geen ander periodiek is dat geregeld aandacht aan Hermans besteedt, is het blad natuurlijk toch de moeite waard, want af en toe diept de redactie iets op wat ik niet had willen missen (in het laatste nummer het een en ander over Hermans' Canadese belevenissen bij voorbeeld).
Het verhaal over Reve-publicaties is nog droeviger. Er heeft van 1983 tot 1988 onder redactie van Arnold Greidanus en Hans Hafkamp een Reve Jaarboek bestaan dat in boekvorm werd uitgegeven door De Prom in Utrecht. Het laatste deel, uit 1988, bevatte onder meer artikelen van Peter Burger en Jaap de Jong over Reve als docent (aan de Leidse universiteit, in 1985), van Johan Snapper over ‘de ruimte in het vroege werk van Gerard Reve’, van Vincent Hunink over Reve en de klassieke oudheid en van Arie Pos over ‘Bijbelplaatsen in Nader tot | |
[pagina 29]
| |
U’. Helaas bestaat dit jaarboek niet meer en nu moet Reve het zelfs zonder een blaadje als het Hermans-magazine doen. Dat is des te vreemder daar hij wel over een uitgebreide fanclub beschikt die er niet voor terugdeinst astronomische bedragen neer te tellen voor een eerste druk van De avonden (antiquariaat Fokas Holthuis vroeg een half jaar geleden f 825 voor een ‘redelijk exemplaar met een paar muizenhapjes uit de onder- en bovenzijde van de rug van het onredelijk kwetsbare stofomslag’), zich met zo'n exemplaar in de opgeheven hand in een kerk en groupe te laten fotograferen, en voor veel geld gezamenlijk vies voedsel te nuttigen alleen maar omdat zulks in de heilige tekst beschreven staat. Maar tot het regelmatig laten verschijnen van een aan hun idool gewijd periodiek van het niveau van Over Multatuli of Het teken van de ram is de club blijkbaar niet in staat.
Du Perron heeft het beter getroffen. Op 14 mei 1994 werd het E. du Perron Genootschap opgericht dat zich onder meer ten doel stelt een aan deze auteur gewijd blad uit te geven. Dat is Cahiers voor een lezer geworden waarvan in november 1997 nummer 7 verscheen. Wie voor f 50 per jaar lid wordt van het genootschap krijgt het blad twee keer per jaar toegestuurd (opgeven bij Reinder Storm, Van Beverningkstraat 23, 2582 VB Den Haag). Losse nummers kosten f 7,50. Het zijn echte cahiers, in octavo met een mooi bruin omslag van Helmut Salden; ze tellen tussen de 24 en 32 pagina's. Geen foto's, geen leuterberichtjes maar gedegen artikelen en teksten. Zo bevat nummer 5 van oktober 1996 de transcriptie van een Franstalig E. du Perron-programma van de Wereldomroep uit 1977 waaraan onder anderen Clara Malraux, Louis Chevasson en Pascal Pia meewerkten. In nummer 6 van mei 1997 levert Kees Snoek kritiek op het beeld dat Beekman van Du Perron geeft in zijn Troubled Pleasures terwijl René Marres de stelling verdedigt dat Het land van herkomst geen fictie is maar ‘een literair egodocument’. In nummer 7 van november 1997 ten slotte bespreekt Kees Snoek Du Perrons verhouding tot Soetan Sjahrir en diens kring en publiceert Reinder Storm een door hem gevonden prospectus van Du Perron. Ook dit genootschap zal wel een fanclub zijn (want waarom zou je lid worden als je niets van Du Perron moet hebben?) maar hun bescheiden en nuttige publicaties zijn mij heel wat sympathieker dan bij voorbeeld het opgeblazen Hermansgedoe.
Ook de Carmiggelt-vrienden voeren de pen. Sinds 1981 verschijnt af en toe, en sinds enige tijd vier keer per jaar, in een oplage van 300 exemplaren het Nieuwsblad voor Carmiggelt-vrienden Speciaal voor Ons. Men kan lid/abonnee van deze ‘vriendenclub’ worden door f 40, 765 BEF of, voor belangstellenden buiten Europa, f 48 over te maken naar postrekening 11 39 499 ten name van Adri Leijdekkers te Nieuwerkerk o.v.v. ‘Speciaal voor ons’ en krijgt het blad dan toegestuurd. Het wordt in octavo, geniet en op glad papier door de vrienden uitgegeven. Nummer 49 van lente 1998 telt 36 pagina's met een mooie foto van Carmiggelt op het omslag. Naast enkele oudere teksten van de auteur (Kronkelachtige stukjes maar ook een paar toneelkritieken, uit 1930) ook een, | |
[pagina 30]
| |
zoals Leo J. Verhagen meedeelt, ‘voor 98 à 99%’ juiste telling van het aantal Kronkels: het zijn er 8 700. Verder wat kleine berichten en een rubriek ‘Vraag en aanbod’. Tweemaal per jaar komen de vrienden bijeen zo lezen we, en op 16 mei 1998 was het weer zo ver: een bijeenkomst in het Haagse Carltonhotel waar Mary Dresselhuys en Jules Croiset iets zullen vertellen over de beminde auteur en Erik Stotijn zal improviseren op ‘Carmiggelts herkenningsmelodie’ (bij zijn televisieoptredens) In a sentimental mood van Duke Ellington. Voor het diner, inclusief 2 consumpties à f 56 (niet-verplicht) kunnen de deelnemers kiezen uit een vis- en een vleesmenu. Fan Ruud Broens heeft zijn eigen medium en wel het Carmiggelt Nieuwtjes Bulletin dat hij vier maal per jaar uitbrengt (f 10 per jaargang vooruit te voldoen op postrekening 49 256 48 t.n.v. Ruud Broens, Burgemeester Roëllstraat 275-3, 1067 NG Amsterdam). Nummer 3 van jaargang 1 van najaar 1997 telde drie gele A4'tjes tot twaalf octavopagina's gevouwen en vastgeniet. De inhoud bestond uit berichten over allerlei publicaties en evenementen Carmiggelt betreffende. Bij voorbeeld dat ‘Het Nederlands literatuur kwartet’ ook Simon Carmiggelt bevat, in het viertal ‘Jaren 40’ verenigd met Anna Blaman, Bertus Aafjes en Hella S. Haasse. Bij dezelfde Broens kan men een door hemzelf samengestelde vierdelige bibliografie van Carmiggelt bestellen voor in totaal f 239; van deel 1, dat ook doctoraalscripties over Carmiggelt vermeldt, verscheen inmiddels een 5e druk.
Behalve Simon Vestdijk heeft ook de schrijver-arts Willem Brakman zijn leeskring, sinds 1991 verenigd in de Stichting Willem Brakman Kring. Die geeft niet alleen een Nieuwsbrief uit maar ook de Brakman Cahiers, tot nu toe twee. Wie 25 gulden stort op giro 137321 t.n.v. de Stichting, Bernhardstraat 18, 2351 GG Leiderdorp is donateur en mag naar de jaarvergadering waar een ‘literair criticus of literatuurwetenschapper’ zijn visie geeft op het werk van Brakman, ‘veelal in aanwezigheid van de schrijver’ zo lees ik in een folder van de Stichting. De Nieuwsbrief bevat allerlei berichten over de geliefde auteur (zoals in nummer 17 van december 1997 de mededeling dat deze naast enkele andere schrijvers door het spoorwegtijdschrift Rails werd ondervraagd over het verschijnsel writer's block en, uiteraard, een stukje over de verwijdering van Brakman uit de permanente expositie van het Letterkundig Museum - waartegen het bestuur van de kring heeft geprotesteerd) waaronder een jaaroverzicht van publicaties van en over Brakman. Het eerste nummer van de Brakman Cahiers van januari 1996 bevat een aantal lezingen over zijn werk terwijl in nummer 2 Bart Vervaecks Vlaamse proefschrift Lijf en Letter over de auteur is afgedrukt. Voor donateurs kost dit laatste cahier f 15 plus f 5 portokosten, voor anderen in totaal f 35. | |
Trendbreuk?Komt er tegen die almaar doorgaande specialisatie, ook van de tijdschriften, een tegenstroming op gang? Kunnen we misschien zelfs van een trendbreuk spreken? Onlangs viel het eerste nummer, meteen maar een dubbelnummer, van het | |
[pagina 31]
| |
tijdschrift Noordzee op mijn deurmat, ‘een nieuw blad voor de Nederlandse taal en letteren’. Volgens hoofdredacteur René van Stipriaan is het de bedoeling dat daarin ‘Nederlandse taal en letteren voor een breed publiek’ zal worden ‘gesignaleerd, uitgediept en becommentarieerd’. Dit 68 bladzijden tellende en er goed uitziende dubbelnummer van het nieuwsblad heb ik met genoegen gelezen. Naast artikelen van Jan Stroop over een zich naar hij meent ontwikkelend ‘Poldernederlands’ (de platte uitspraak van bv. tait voor tijd en deit voor deed zou norm worden), van Lucas Ligtenberg over het Nederlands in de Verenigde Staten, van Lisa Kuitert over de nieuwe Nederlandse Literatuurgeschiedenis en een interview van Arnon Grunberg met zijn bibliograaf, bevat het blad een fikse bijlage waarin het platteland in taal & letteren centraal staat. Gé Vaartjes schrijft daarin over streekliteratuur, Anne de Vries over het platteland in de jeugdliteratuur, Caroline Schuur brengt een bezoek aan Kees Stip en Cor van Bree onthult hoe de dialectonderzoeker te werk gaat. Voor de Voskuil-fans vertelt Jan Stroop wat er mis is met de groepsfoto waarmee het vierde deel van Het Bureau eindigt - die foto staat er ook bij afgedrukt - terwijl Theo Bijvoet gedetailleerd beschrijft hoe de landbouwfilm waarover in Het Bureau wordt verteld, totstandgekomen is. Met foto's. Niet het minst belangrijk zijn informatieve rubrieken als de (relevante) boeken die in het voorjaar zullen verschijnen, een agenda van congressen, promoties, lezingen & manifestaties, tentoonstellingen en voorstellingen in maart en april, aankondigingen en mededelingen en een overzicht van de boekenweekactiviteiten. Het blad zal tien keer per jaar verschijnen en in totaal een 400 kwarto (bijna vierkante) bladzijden tellen. Wie zich nu abonneert betaalt f 65 of 1195 BEF voor deze jaargang in plaats van resp. f 89,50 en 1645 BEF. Opgeven bij administratie Noordzee, Antwoordnummer 17, 7940 VB Meppel. Het blad wordt uitgegeven door de Sdu (die er eerst niet aan wilde) en begeleid door een indrukwekkende redactieraad onder meer bestaande uit de zeer- en hooggeleerde heren Appel, Bekkering, Braet, Van Eemeren, Van Halsema, Th. Janssen, Klooster, Van Oostrom en Pleij, en mevrouw Schenkeveld-Van der Dussen. Dat de verschijning van dit blad het begin van het einde betekent van de voortwoekerende specialisatie is misschien niet zo waarschijnlijk: die gespecialiseerde vaktijdschriften maakt het niet overbodig. Maar een blad ‘om erbij te hebben’ lijkt het me in ieder geval wel, zeker voor de neerlandistiek buiten Vlaanderen en Nederland: het houdt je op een goed leesbare manier goed op de hoogte, ook van de recente literatuurgeschiedenis.Ga naar voetnoot* Net zoals Ons Erfdeel en Neerlandica extra Muros trouwens. |
|