| |
| |
| |
Het Woordenboek der Nederlandsche taal in het Guinness Book of World Records?
W. Smedts (Leuven)
In 1912 schreef de Waalse socialistische voorman Jules Destrée in een brief aan koning Albert ‘Sire, il n'y a pas de Belges’. Zesentachtig jaar later, op 24 maart 1998, kwam het Vlaamse VTM-journaal verontwaardigd tot dezelfde ontdekking. Het bestaan van Belgen is kwestieus. Het trefwoord Belg staat niet eens in het grootste woordenboek van het Nederlands. Zodoende. De commerciële zender besteedde aan deze schokkende vaststelling zelfs een korte reportage. Een weliswaar juiste, maar wel late ontdekking, want de aflevering van het woordenboek waarin Belg had moeten staan, is immers honderd jaar geleden verschenen. En nog steeds is dat woordenboek, het Woordenboek der Nederlandsche taal - kortweg WNT - niet af. Maar het einde is nu wel in zicht.
| |
Het grootste woordenboek ter wereld
Het laatste woord in Van Dale. Groot Woordenboek der Nederlandse taal is zzz, ‘een klanknabootsing van een zoemend geluid (bv. van bijen)’. Ik zou daaraan toevoegen ‘of van een rustig slapend persoon’, want in de balloons van stripverhalen geeft zzz meestal het geluid van een rustige slaap aan. Aan zzz gaat het woord zymurgisch vooraf: ‘betrekking hebbend op de zymurgie, de leer van de gistingsprocessen en -technieken betreffend’. Een laagfrequent en zo goed als onbekend woord. Even zag het er naar uit dat zymurgisch het laatste woord in het WNT, dat dit jaar voltooid werd, zou zijn (Van Sterkenburg 1992, 98). Maar het is zythum ‘uit gist bereide drank’ geworden. Om verschillende redenen is dat jammer. Zzz is weliswaar semantisch minder intrigerend dan zymurgisch of zynthum om in gouddruk op de laatste - de veertigste - band te worden vermeld, maar het heeft wel een hogere symboolwaarde.
Als symbool heeft het een positieve en een negatieve pool. De negatieve heeft te maken met de verwijzing naar de rustige slaap. Het WNT heeft wat van Doornroosje: op jonge leeftijd in slaap gevallen, met de levensfuncties op een laag pitje behouden, onveranderd, niet aangetast door de voortijlende tijd. Tot honderd jaar later, in 1979, een prins in de gedaante van hoofdredacteur Walter De Clerck, de sluimer doorbrak en het WNT een nieuwe impuls gaf. Sindsdien is de voltooiing van het woordenboek aanzienlijk bespoedigd.
De positieve pool heeft te maken met de verwijzing naar het naarstige bijtje. Tussen 1956 en 1972 heeft namelijk de gewoonte bestaan de redacteuren die een volledig deel van het woordenboek hadden voltooid, te eren met een vergulde bronzen penning met de afbeelding van een bijtje en een inscriptie als
| |
| |
WNT deel XVIII, 1947-1958. Een gewoonte die in onbruik is geraakt, al verdient de laatste generatie redacteuren ongetwijfeld een echt-gouden bijenpenning voor de voltooiing van dit monumentale woordenboek.
Het grootste woordenboek ter wereld. Zo wordt het WNT vaak genoemd. En voeg er maar meteen aan toe: het woordenboek met de langste ontstaansgeschiedenis. Begonnen in het tijdperk van de diligence, voltooid in het tijdperk van de hogesnelheidstrein. Op de voltooiing van de dom van Keulen na (13e-19e eeuw), wellicht het langstlopende project dat de mens ooit heeft aangevat. In elk geval het langstlopende lexicografische project. Als dat niet een vermelding in het Guinness Book of World Records verdient.
In 1852 ging de eerste redactie onder leiding van de Groningse - later Leidse hoogleraar Matthias de Vries aan de slag. Twaalf jaar later verscheen de eerste aflevering, van a tot aanhaling. Guido Gezelle maakte zich toen al ongerust over de voortgang (WNT, sub woordenboek 3b):
't Is waar, als wy tyd van leven hebben, zoo zullen wy, binnen 250 jaar of zoo, een volledigen nederlandschen woordenboek hebben, die ons vlaamsch, onder andere, recht zal doen, en als vlaamsch en nederlandsch erkennen wat velen onwetens verachten. Maar wacht daar achter.
Pas in 1882, dertig jaar na de startdatum, was het eerste deel eindelijk voltooid: a-ajuin. Reden tot grote vreugde was er dan ook niet. Velen zullen wellicht hetzelfde gevoel hebben gehad als de aartsrivaal van De Vries, Johannes van Vloten. Van Vloten kon moeilijk verkroppen dat hij naast het hoogleraarschap had gegrepen dat aan De Vries was toegevallen en hij het geen gelegenheid voorbijgaan om De Vries en zijn werk in een ongunstig daglicht te stellen. Zijn pen in vitriool dopend - een van de weinige uitdrukkingen die het WNT niet kent - dichtte hij:
O, luid weerklink de lofbazuin!
Het Woordenboek kwam tot ajuin
In dertig jaren al; dat heet
Zijn tijd voorzeker wel besteed!
't Duurt nu geen dertig jaar gewis
Eer 't tot azijn gevorderd is;
Stel voor elk verdre letter maar
Tweederde van die dertig jaar.
Dan staat al na een eeuw of vier
't Geheel gedrukt reeds op papier!
Al liepen de schattingen van de critici over de voltooiing uiteen, het is duidelijk dat De Vries de omvang van de taak die hij op zich had genomen, schromelijk onderschat heeft. Toch was hij bij de voorbereiding niet over één nacht ijs gegaan.
| |
| |
| |
De spelling-De Vries en Te Winkel
Vooraleer aan het woordenboek kon worden begonnen, moest onder andere uitgemaakt worden welke spelling zou worden gebruikt. Volgens De Vries was de spelling-Siegenbeek (1804) voor een wetenschappelijk woordenboek niet geschikt, onder meer wegens onduidelijkheid over het aaneenschrijven en over de schrijfwijze van verbindingsletters. Daarom ontwierp hij samen met Lambert te Winkel speciaal voor het WNT een nieuwe spelling (1863). Dat aan een nieuwe spelling grote behoefte bestond, blijkt wel hieruit dat de Belgische overheid al het jaar daarop de spelling-De Vries en Te Winkel officieel invoerde, iets wat niet de bedoeling van de auteurs ervan was geweest. Overigens zijn De Vries en Te Winkel er blijkbaar niet in geslaagd de problemen van de spelling-Siegenbeek te verhelpen, want kwesties als de aaneenschrijving van woorden of het gebruik van verbindingsletters zijn zoals bekend ook nu nog niet afdoend beregeld.
Om de eenheid van het WNT toch enigszins te waarborgen, hebben de opeenvolgende redacties alle spellingshervormingen uit deze eeuw aan zich voorbij laten gaan. Bij het opzoeken van woorden dient men daarmee goed rekening te houden, vooral uiteraard als spellingsveranderingen aan het begin van een woord hebben plaatsgevonden. Zo staat olijk, bijvoorbeeld, niet in deel X, maar als oolijk in deel XI. En ritme zoeke men niet in deel XIII (uit 1922), maar in deel XII4 (uit 1981!) als rhythme. Ook in het midden of op het einde van woorden vindt men spellingen van weleer terug: Waalsch, walvisch, wereldsch; verhooren, wegdroomen; voyageeren, watteeren; phaenomeen, praepareeren, photographeeren.
Dat zelfs de huidige redacteuren niet alleen de spelling van 1863 nog moeten kennen, maar ook het genus van de woorden en de regels voor de flexie, mag blijken uit het volgende willekeurig gekozen fragment uit deel XXVI (1993):
WIJWATER - wiewater, wijdwater, wijnwater -, znw. onz., zonder mv. Mnl. wiwater; mnd. wîwater; mhd. wî(c)hwazzer; nhd. weihwasser. Uit den stam van wijen (mnl. wien) en water. In wiewater nog met niet gediphthongeerde vocaal (l, e). Ook aangetroffen met hypercorrecte d in wijdwater (2, a). Voor den reeds mnl. vorm wijnwater oppert franck (Mnl. Gramm. 2 § 113, Anm. 2) dat de n mogelijk is tusschengevoegd naar analogie van woordparen als mnl. lijwaet/lijnwaet. In dezen vorm nog voorkomend in de 16de e. (doch dan niet zonder meer nog als een gangbare vorm geaccepteerd; vgl. 1, a, 5de aanh.) en thans gewest. nog met niet gediphthongeerde vocaal in vvienwater (endepols [1955], beenen [1973]).
| |
| |
| |
Langstlopend Belgisch-Nederlands samenwerkingsproject
Dat het werk aan het WNT zo weinig opschoot, had behalve met het zich steeds uitbreidende bronnenmateriaal, natuurlijk vooral te maken met het gebrek aan subsidiëring door de Belgische en de Nederlandse overheid, die in bepaalde periodes mondjesmaat of helemaal niet met geld over de brug kwam. Toch was het allemaal zo goed begonnen, als een product van Nederlands-Belgische samenwerking, waarbij Belgen de aanzet gaven, maar Nederlanders in geld en mankracht het meest bijdroegen. Van in den beginne zijn er - met onderbrekingen - bij het project Vlamingen betrokken geweest, al hebben Nederlanders in de redactie - op de korte episode onder Walter De Clerck (1978-1989) na - steeds de eerste viool gespeeld.
Het Nederlandse overwicht leidde na het verschijnen van het eerste deel tot kritiek in Vlaanderen: er zouden te weinig Vlaamse woorden vermeld zijn en er zou te weinig uit Vlaamse schrijvers geciteerd zijn. De kritiek was niet aan dovemansoren gezegd: door de medewerking van Willem De Vreese aan 33 afleveringen rond de eeuwwisseling is dat euvel grotendeels verholpen. Na de dood van Guido Gezelle in 1899 kwam trouwens een kopie van heel diens verzameling aantekeningen over woorden, de Woordentas, in het bezit van de redactie. Omdat de familie toentertijd geen afstand van het origineel wilde doen - pas in 1962 kreeg het WNT het originele materiaal in bruikleen -, kopieerden Gentse gevangenen à 2,5 frank per duizend fiches de zowat honderdduizend excerpten. De hoeveelheid Zuid-Nederlands bronnenmateriaal, ook uit de zestiende en zeventiende eeuw, groeide daardoor aanzienlijk aan. Mede daardoor liet het gebrek aan medewerking vanuit het Zuiden gedurende 32 jaar (tot 1937, toen Félicien de Tollenaere op het WNT begon) zich minder gevoelen dan in de negentiende eeuw.
Desondanks is het WNT het langstlopende project dat door Nederland en België samen wordt uitgevoerd en gefinancierd, al lieten de Belgen het tussen 1915 en 1935 wel afweten.
Tegenwoordig betaalt Vlaanderen één derde van de WNT-subsidie en levert het ook steeds een paar redacteuren. Met zo'n vijfentwintig personeelsleden, onder wie twaalf redacteuren, en een productie van een 750 bladzijden per jaar nadert het werk nu toch eindelijk zijn voltooiing.
| |
Twaalf dikke Van Dales
Zoals alle grote woordenboeken wordt het WNT gepubliceerd in losse afleveringen. Een aflevering telt normaliter 128 kolommen (64 bladzijden). Gemiddeld gaan er nu twintig afleveringen in één boekband. Delen en banden lopen niet samen. Momenteel werkt de redactie aan het laatste, het negenentwintigste deel. Er zullen dan - het enige supplementdeel op de a uit 1956 inclusief - zowat 700 afleveringen verschenen zijn. Het gehele woordenboek telt dan veertig banden en liefst 45 805 bladzijden. Ter vergelijking: de eerste
| |
| |
uitgave van de Oxford English Dictionary (1888-1933) telde ‘slechts’ 15 487 bladzijden in twaalf banden.
De hoeveelheid opgenomen materiaal is zo groot dat je je er nauwelijks iets concreets kunt bij voorstellen. Volgens de huidige hoofdredacteur, Fons Moerdijk, zouden er bijna anderhalf miljoen citaten zijn opgenomen. Het aantal woorden (vetgedrukte trefwoorden en cursieve subtrefwoorden) schat hij tussen de 300 000 en 400 000 (Moerdijk 1994). Rob Tempeleers berekent het aantal behandelde woorden op 380 912 (Tempeleers 1997, 19). Belangrijker dan het aantal trefwoorden is evenwel de grondigheid van de behandeling. Sommige woorden worden zo uitgebreid behandeld dat we niet meer van een artikel kunnen spreken, maar eerder van een woordstudie. Om een idee te geven: de behandeling van woorden die met een a beginnen, neemt in de grote Van Dale 238 bladzijden in beslag, in het WNT - supplementdeel inclusief - 2 609, dat is liefst elfmaal meer. Volgens Geeraerts en Janssens (1982, 97) doorstaat het WNT dan ook met glans de vergelijking met de grote Engelse en Duitse historische woordenboeken: het is veel diepgaander en het geeft meer en gedetailleerder informatie. Sommige letters zijn wel wat minder degelijk behandeld. Zo zijn de letters e tot f inferieur in vergelijking met andere: die vier letters krijgen samen zelfs nog geen 1400 bladzijden (in Van Dale 368), terwijl bijvoorbeeld de letter o 2 306 bladzijden (in Van Dale 232) krijgt en de letter v zelfs 8 447 bladzijden (in Van Dale slechts 258) in beslag neemt. De gebruiker van het WNT doet er dan ook goed aan behalve met de kwantitatieve verschillen, ook met serieuze kwalitatieve verschillen in de beschrijving rekening te houden.
Dankzij een strikte planning verschijnen de laatste jaren zo'n 12 afleveringen per jaar, zodat het WNT in 1998 eindelijk af is. Maar wat heet ‘af’? Wij denken daar allicht anders over dan een eeuw geleden, zoals blijkt uit een citaat sub woordkunst in het WNT zelve:
Afgezien van de moderne woordkunst, (is) de veranderlijkheid der taal niet zóó groot, dat na een eeuw het werk (t.w. het W.N.T.) weer herziening zou behoeven. Handelingen Staten-Generaal 1900-1901, Tweede Kamer, Bijlage A, V, 13, blz. 7 a.
| |
Groot WNT, klein WNT, plat en rond WNT
Het volledige WNT is voor een particuliere doorsnee-onderzoeker niet te betalen: voor dezelfde prijs koop je een kleine auto, BTW inbegrepen. Gelukkig zijn er alternatieven. In 1993 verscheen een fotografische herdruk op wat kleiner formaat van de delen I tot XXV en het supplement (37 banden). De tekst is er afgedrukt op 88% van het origineel, maar de prijs ligt ook zowat 88% lager dan die van het origineel. Voor f 2 295 of 45 900 BEF stond het mini-WNT in uw boekenkast. De nog te verschijnen delen komen uiteraard in hetzelfde formaat tegen een vergelijkbare prijs ter beschikking.
| |
| |
Nog wat interessanter qua prijs en qua zoekmogelijkheden is natuurlijk de in 1995 verschenen elektronische versie. Op één cd-schijfje staan de 26 tot dan toe verschenen delen (tot en met wrekend) voor f 1995 of 39 900 BEF. Voor een zilveren schijfje is dat op zich vrij duur (een schijfje met de Hedendaagse Van Dale en het Groot Synoniemenwoordenboek van Van Dale heb je al voor f 450 of 9 000 BEF), maar je krijgt er dan ook meteen een hele boekenkast voor. Omdat de cd in tegenstelling tot de papieren uitgave niet kan worden aangevuld, is hij tegenwoordig voor aanzienlijk minder geld te koop: 10 995 BEF (f 550) volgens een aanbieding in de krant De Standaard van 3 april 1998. Helaas laat de uitgever, and Electronic Publishing te Rotterdam, intussen in het midden of de 132 intekenaren ook te zijner tijd tegen een aantrekkelijk tarief een nieuwe schijfje met het affe (voor het gebruik als attributief bijvoeglijk naamwoord, zie af in het Supplementdeel) WNT zullen kunnen kopen.
In tegenstelling tot wat je zou verwachten, is de elektronische versie niet gescand. De ruim 40 000 bladzijden zijn in Pondicherry in India manueel ingetikt. Vijftig typistes schijnen de klus in zeven maanden te hebben geklaard. Om tikfouten tot een minimum te beperken, is de hele tekst zelfs twee keer ingetikt en beide versies zijn dan automatisch vergeleken. Volgens het contract mocht het product trouwens niet meer dan één (1) tikfout per vijftienduizend tekens bevatten. En het ziet ernaar uit dat de typistes inderdaad heel nauwkeurig hebben gewerkt, al zijn ze wel vergeten de 168 ingangen tussen reren en restaurant in te tikken. Maar zelfs bij intensief gebruik komen nauwelijks fouten aan het licht (zie ook: Nederlof 1997). Zo vond ik bij het zoeken op Stijn Streuvels toevallig twee keer (sub uitfluiten en sub vrank) zijn naam als Streuyels gespeld. Een kniesoor die daarover valt.
Zoals uit het bovenstaande al blijkt, is de meerwaarde van de cd-rom dat je op allerlei woorden kunt zoeken: zo kun je niet alleen zoeken op trefwoorden, maar ook in de betekenisomschrijvingen, de citaten, de opnoemers (dit zijn samenstellingen en afleidingen). Je kunt ook zoeken op alle woorden in het hele woordenboek. Tik bijvoorbeeld portret in: binnen een seconde verneem je dat het woord 307 maal voorkomt. Zo leer je ook in een handomdraai dat het WNT het woord taalmonument (zie Van Sterkenburg 1992) niet kent. Het aardige is dat je ook op een reeks van achtereenvolgende woorden kunt zoeken: te kust en te keur blijkt in twaalf artikelen voor te komen. De in Vlaanderen populaire verbinding ei zo na staat evenwel niet in het woordenboek.
Minder nuttig misschien, maar wel aardig, is dat je het gebruik van het bronnenmateriaal door de redactie kunt controleren. Zo blijkt Maurice Gilliams tien keer te worden geciteerd, zesmaal uit Elias, of het gevecht met de nachtegalen. Marnix Gijsen is belangrijker: vanaf de r komt hij 92 keer voor, meer dan Hella S. Haasse die het maar tot 64 brengt. Guido Gezelle komt 3 210 keer voor, Multatuli 2 657 keer. Recordhouder is waarschijnlijk Joost van den Vondel met 12 609 vermeldingen. Overigens worden niet alleen literatoren
| |
| |
geciteerd. Grammatici als Christiaen van Heule en Lambert ten Kate krijgen respectievelijk 146 en 177 citaten: zo goed als allemaal taalkundige termen. De Volkskrant scoort 70 maal, zowat tien keer beter dan De Standaard (als we de negentiende-eeuwse De Standaard niet meerekenen). Uit Venus Minnegifjens, inhoudende veelderhande nieuwe deuntjens en voysjens, ook andere liedekens uit 1622 komen 58 citaten.
Er staat dus heel veel in het WNT en met de elektronische zoekmogelijkheden haal je het er ook uit. Dat er toch ook nog veel ontbreekt, heeft natuurlijk te maken met de ontwikkeling van de woordenschat sinds de aanvang van de redactie, met redactioneel beleid en soms met menselijk falen.
| |
Niet-onveranderd redactioneel beleid
Nogal wat woorden staan niet in het WNT, althans niet als trefwoord of als opnoemer. Soms ontbreken onverwacht trefwoorden. Voor het ontbreken van woorden als Belg en Belgisch zijn goede redenen: de redactie nam namelijk in den beginne geen afleidingen van aardrijkskundige namen op. Zo lees je in een aanmerking bij de bloemennaam afrikaan “als mannelijk zelfstandig naamwoord geldt Afrikaan voor een inboorling van Afrika, en daarnevens staat het bijvoeglijk naamwoord Afrikaansch. Doch die woorden behoeven hier niet behandeld te worden.” Dat woorden als Chinees en Duitscher wel zijn opgenomen, wijst erop dat het opnamebeeld in de loop van de jaren veranderde.
En dat is een van de problemen met het WNT: het is onvermijdelijk dat een boek waaraan vijf generaties redacteuren hebben gewerkt, verschillen in aanpak vertoont. De Vries stond in eerste instantie een woordenboek voor ogen van het eigentijdse (lees: negentiende-eeuwse) literaire Nederlands. Uit pragmatische overwegingen werd ook materiaal vanaf 1637 opgenomen. Het WNT nam barbarismen noch vloek- of scheldwoorden op, en inventariseerde eigenlijk het goede Nederlands. Met andere woorden, De Vries maakte een beschrijvend woordenboek met normatieve inslag.
De redacteuren die na De Vries het werk voortzetten, gaven het woordenboek evenwel een andere oriëntatie. Niet langer werd alleen het literaire taalgebruik opgenomen, uitheemse woorden en dialectwoorden kregen eveneens een plaats. In plaats van een eigentijds werd het WNT een historisch-inventariserend woordenboek waarbij het normatieve karakter op de achtergrond raakte. Dat gewijzigde beleid had een weerslag op de opname van trefwoorden en ook op hun beschrijving.
De terminus a quo verschoof steeds naar voren: van 1637 (Statenbijbel) over 1580 naar 1500 zodat het WNT nu naadloos op het Middelnederlandsch woordenboek aansluit. Tot in 1976 was de terminus ad quem het jaar van bewerken van een aflevering. Om de voltooiing te bespoedigen, is toen beslist
| |
| |
vanaf dan geen woorden meer op te nemen van na 1921.
Wat je in het WNT vindt of niet vindt, hangt dus voor een groot stuk af van de verschijningsdatum van een aflevering. Dat is uiteraard een serieuze en voor de gebruiker lastig hanteerbare beperking. De redactie is zich hiervan bewust en heeft zich voorgenomen na de voltooiing van het WNT drie aanvullende delen uit te geven waarin ontbrekende trefwoorden als baby, bacil, Belgisch, etalage, februari, kettingroken, nep, nipt, objectief, penicilline, spoetnik, spoiler, status kunnen worden opgenomen.
Dat nogal wat woorden als trefwoord ontbreken, betekent evenwel niet dat ze helemaal niet in het woordenboek staan. Als je op de cd-rom op woorden zoekt, kom je er heel wat tegen omdat ze in citaten staan. Uit het bovenstaande rijtje vind je enkel kettingroken, spoetnik en spoiler niet. Het WNT ‘kent’ dus veel meer woorden dan het als trefwoord behandelt. Zo zijn nogal wat merknamen of op merknamen gebaseerde woorden in citaten of in de definities opgenomen: gilette (sub tondeeren, veiligheid I), gilettemesje (sub retoucheeren), Fordje (sub antiek in het supplement, en sub vehikel). Dafje, het inmiddels van het toneel verdwenen Nederlandse autootje met automatische versnellingsbak, ontbreekt evenwel. Kodak is dan weer een trefwoord, net als macadam. Andere eigennamen die soortnaam geworden zijn als röntgen (27 vermeldingen), diesel (8), maggi (1), zijn dan weer geen trefwoord.
| |
Voor elk wat wils
Voor wie is het WNT bestemd? Wie kan het gebruiken? Het is duidelijk dat van de oorspronkelijke functie van het woordenboek - een woordenboek dat volgens De Vries via het onderwijs tot in alle lagen van de bevolking moest doordringen om zo de taal te verbeteren - niets overblijft. Het WNT is vooral van belang voor filologen als hulp bij de lectuur van oudere teksten, maar ook historici en juristen die Nieuwnederlandse teksten bestuderen zullen het ter hand nemen. Het grote nut van het WNT blijkt ook uit het gebruik dat hedendaagse lexicografen ervan maken. Zo heeft C. Kruyskamp - zelf een redacteur van het WNT én hoofdredacteur van de grote Van Dale - becijferd dat na het verschijnen van de corresponderende afleveringen van het WNT, de behandeling van de woorden van trekken tot tuin in de tiende uitgave van Van Dale (1976) de helft meer ruimte in beslag nam. Volgens Moerdijk en Tempelaars (1992, 85) kwam zelfs liefst 89,8% van de nieuwe woorden in die Van Dale uit het WNT. Hedendaagse woordenboeken putten voor de kernwoordenschat van het Nederlands met graagte uit het grote moederwoordenboek of, zoals het wat verhullend heet, ze zijn schatplichtig aan het WNT.
Het WNT is ook een onuitputtelijke bron van informatie voor linguïsten, al zijn heel wat vooral theoretisch georiënteerde linguïsten zich van die rijkdom blijkbaar niet bewust. Semantici vinden er uitputtende woordstudies met informatie over
| |
| |
de betekenis, de betekenisontwikkeling, de etymologie, de gevoelswaarde. Morfologen zouden eens kunnen kijken naar de talloze samenstellingen en afleidingen (zoals de beschrijving van de bijwoorden op -jes als stilletjes, zachtjes bijvoorbeeld), of naar de aparte behandeling van prefixen en suffixen. Het WNT vermeldt soms als terloops interessante gegevens, bijvoorbeeld in een aanmerking bij het suffix -ster:
Het achtervoegsel -ster wordt gewoonlijk niet gebruikt in toepassing op de vrouw die geregeld werkzaamheden verricht op geestelijk gebied of welke men met onderscheiding noemt. Dus: dichteres, schilderes, zangeres, leerares, minnares, prijswinnares. Echter wel: schrijfster, spreekster, weldoenster.
Aan een prefix als anti- zijn door C. Kruyskamp 16 kolommen gewijd en F. de Tollenaere had 17 kolommen nodig om ver- te beschrijven. In vergelijking daarmee vallen de beschrijvingen van die prefixen in de Algemene Nederlandse Spraakkunst en het Morfologisch handboek van het Nederlands pover uit. Al is valentie-informatie schaars, syntactici kunnen misschien wel hun voordeel doen met de grote rijkdom aan citaten die door de elektronische zoekmogelijkheden prima toegankelijk zijn. Omdat het WNT niet normatief is en de hele woordenschat van het Nederlands wil beschrijven, staat er ook veel in wat dialectologen kan interesseren, al zijn zeer regionaal beperkte woorden niet opgenomen. Tik bijvoorbeeld de vogelnaam wielewaal in en je krijgt dertig verwijzingen; na enig selecteren levert dat de volgende niet-onaardige verzameling regionale benamingen op: wiedewaal, wiewouw, wedewaal, waterman, koekeloerekoe, korenvos, kersenpikker, goudvogel, goudlijster, goudmeerle, gele lijster.
Misschien moet u zelf eens op zoek gaan naar de oplossing van het probleem dat Frans Haverschmidt, de auteur van Snikken en grimlachjes. Poëzie uit den studententijd van Piet Paaltjens, al in 1867 bezighield (WNT, sub woordenboek 3b):
De oogen van Piet Paaltjens waren blauw, niet ten gevolge van een vuistgevecht, maar van nature; - doch welk een blauw! Als ik zeg fletsblauw, dan zeg ik niets. Het was meer dan flets, oneindig meer. Het was beroerd-blauw; neen, het was nóg meer. Zoolang het Nieuwe Woordenboek er niet is, is er in onze taal ook geen woord voor dit blauw.
Het woordenboek is er nu. En Haverschmidt zag dat het goed was.
| |
| |
| |
Literatuur
Over het WNT is natuurlijk in de loop van de jaren veel geschreven. Voor wie zich verder wil oriënteren, vermeld ik enkele erg toegankelijke overzichtswerken.
D. Geeraerts en G. Janssens. Wegwijs in woordenboeken. Een kritisch overzicht van de lexicografie van het Nederlands. Assen, Van Gorcum, 1982. |
D. Geeraerts en G. Janssens, ‘Haalt het Woordenboek het jaar 2000?’, in: Ons erfdeel 29 (1986), p. 69-76. |
H. Heestermans. ‘Das Woordenboek der Nederlandsche taal. Beschreibung eines historischdeskriptiven Wörterbuchs’, in: Helmut Hesse (ed.), Praxis der Lexikographie. Tübingen, Niemever, 1979, p. 68-80. |
A. Moerdijk, ‘Wordingsgeschiedenis en waarde van het WNT’, in: Spiegel Historiael 27 (1992), p. 287-291. |
A. Moerdijk, Handleiding bij het Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT). Den Haag, SDU, 1994. |
A. Moerdijk en R. Tempelaars, ‘Het WNT en de handwoordenboeken’, in: Jaarboek van de Stichting Instituut voor Nederlandse Lexicologie 1991 (1992), p. 83-102. |
G. Nederhof. Fouten en onvolkomenheden in de cd-rom van het WNT, in: Trefwoord 12 (1997), p. 20-27. |
P.G.J. van Sterkenburg. ‘Het Supplement op het Woordenboek der Nederlandsche taal. Een stukje geschiedenis’, in: Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde 93 (1979), 66-78. |
P.G.J. van Sterkenburg. Het Woordenboek der Nederlandsche taal. Portret van een taalmonument. Den Haag, SDU, 1992. |
R. Tempelaars. Wat u altijd al had moeten weten over de cd-rom van het WNT, maar... In: Trefwoord 12 (1997), p. 9-19. |
|
|