| |
| |
| |
[Neerlandica extra Muros - oktober 1998]
De nieuwe ANS
Reinier Salverda (Londen)
1. Inleiding
In augustus 1997 lag er bij het IVN-congres in Leiden al een aankondiging, en in november verscheen zij dan, dertien jaar na de eerste druk: de nieuwe ANS (Algemene Nederlandse Spraakkunst). Net als in 1984 leverde dit ook nu weer veel publiciteit in kranten en weekbladen op. De meeste binnenlandse recensies (Balk (1997), Claes (1997) en Permentier (1997)) besteden aandacht aan het feit dat deze ‘taalbijbel’ (Rotterdams Dagblad van 1 november 1997) ingrijpend is herzien en flink in omvang toegenomen, van 1300 pagina's in één deel in 1984 naar ruim 1800 in twee kloeke delen nu, elk met uitvoerige inhoudsopgaven en registers. Deel 1 behandelt de woordsoorten en de woordvorming, deel 2 de syntaxis en meer algemene verschijnselen zoals nevenschikking, samentrekking, modaliteit, negatie en aspectualiteit.
Hier bespreek ik deze nieuwe editie als wetenschappelijk naslagwerk voor extramurale neerlandici. Eerst bekijk ik een viertal onderwerpen, respectievelijk in de syntaxis, de fonologie, de morfologie en de semantiek, en vergelijk de behandeling daarvan met die in de eerste druk. Daarna bespreek ik de algemene principes en de praktische bruikbaarheid van de nieuwe ANS. Ten slotte ga ik kort in op de vraag hoe het verder moet na de ANS.
| |
2. Vier peilpunten
Om te beginnen dan de syntaxis, al in de eerste druk een van de sterkste onderdelen van de ANS. De beschrijving van de woordvolgorde in de Nederlandse zin wordt in deze nieuwe editie verfijnd en uitgebreid, en aan de twee basisprincipes van de Nederlandse woordvolgorde (dat van de polen en het links-rechts-principe) worden op p. 1245 nog twee nieuwe toegevoegd, respectievelijk het inherentie- en het complexiteitsprincipe. Hoofdstuk 21.3 behandelt het begin van de zin, en beschrijft in detail wat er allemaal mogelijk is op de eerste zinsplaats van Nederlandse hoofdzinnen, links dus van de persoonsvorm - en dat is veel meer dan bijvoorbeeld in het Engels. In de eerste druk telde dit hoofdstuk 35 bladzijden, in de nieuwe editie zijn dat er 44 geworden. Ook het aantal voorbeeldzinnen steeg, en wel van 397 naar 516. Anders dan vroeger zijn die nu allemaal per paragraaf doorlopend genummerd. De indeling van het hoofdstuk wordt duidelijk gemarkeerd door een heldere opmaak. Er zijn flink wat kruisverwijzingen naar andere onderdelen van de grammatica (bijwoorden, pronomina, preposities, modale bepalingen, de structuur van nominale en verbale constituenten) die bij vooropplaatsing betrokken kunnen zijn. Er zijn nieuwe paragrafen over zinnen waarin delen van het gezegde - zoals infinitieven, deelwoorden, etc.
| |
| |
- vooropstaan (cf.(1)); zinnen met inherente elementen in eerste positie(2); en vooropplaatsing vanuit bijzinnen(3). Zulke zinnen worden geanalyseerd in termen van Paardekoopers begrip ‘splitsing’:
(1) | Herkend had ik hem als spreker op een vroegere openbare vergadering (J. Saks, Kritische Herinneringen. 1977 [1929], p. 28) |
(2) | Af zal het nooit zijn
(Mr. J. Donner, in: Met het oog op morgen, Radio Nederland I, 27 januari 1998) |
(3) | ...een oude koe, die hij wist dat Van Schermbeek hoogst ongaarne uit de sloot haalde
(P.A. Daum, De Van der Lindens c.s.. 1997 [1886], p. 54) |
De inleiding in 21.3.1 is uitgebreid met een geheel nieuw stuk over de informatieve waarde van elementen in beginpositie. Een interessante vernieuwing is verder dat de beschrijving niet meer primair in termen van ‘gemarkeerd/ongemarkeerd’ is gesteld, maar systematisch wordt opgebouwd vanuit het links-rechts-principe. Waar nodig worden daarbij de relevante intonatie- en accentgegevens vermeld. Ook wordt aandacht besteed aan de uitzonderingen op de regel dat er in die eerste positie slechts plaats is voor een enkel zinsdeel. Door deze inhoudelijke vernieuwingen alsook door de sterk verbeterde organisatie en presentatie geeft hoofdstuk 21.3 nu een veel betere beschrijving van vooropplaatsing en topicalisatie. Daarbij is goed gebruikgemaakt van de vakliteratuur van de afgelopen halve eeuw (alleen ontbreekt een verwijzing naar Paardekoopers belangrijke artikel uit 1968, evenals naar Kloosters ‘Bananenzinnen’ uit 1989). Voorlopig zijn we nog lang niet uitgestudeerd op de merkwaardige verschijnselen die met de eerste zinsplaats in het Nederlands te maken hebben, maar wel hebben we nu dankzij de beschrijving in de nieuwe ANS, de meest gedetailleerde die ik ken, een veel scherper beeld van de complexiteit van dit probleem.
Ten tweede, op fonologisch gebied is de ANS verbeterd door opname van een beknopte klankleer, die het best is te gebruiken in combinatie met een uitspraakwoordenboek als Zonneveld (1999). Hoofdstuk 1.1 behandelt de klinkers en medeklinkers van het hedendaagse Standaardnederlands, en introduceert het onderscheid ‘stemloos/stemhebbend’ als basis voor de latere behandeling van de regel van 't kofschip bij de vorming van de verledentijdsvorm van de werkwoorden. Verder bevat dit openingshoofdstuk een korte inleiding over woordklemtoon, ter voorbereiding op wat in hoofdstuk 12 wordt gezegd over accentverschuiving bij de afleiding van nieuwe woorden, zoals bijvoorbeeld in Mohammed - mohammedaan, elektrisch-elektriseren, en misdaad-misdadig. Maar ook op allerlei andere plaatsen in de ANS is informatie te vinden over de rol van accentuering bij bijvoorbeeld negatie, partikels, vooropplaatsing en de pronomina.
Minder tevreden ben ik over de behandeling van woordgroeps- en zinsaccent. Via het register (maar dan wel bij de ingang ‘accent’, en niet bij ‘klemtoon’) zijn
| |
| |
de begrippen ‘groepsaccent’ en ‘zinsaccent’ wel te vinden. Ze komen echter pas aan de orde op p. 1238 in deel 2. Het is vreemd dat daar in hoofdstuk 1.1 niets over wordt gezegd, terwijl er toch net zo goed als bij het woordaccent regelmatige accentverschuivingen mee verbonden kunnen zijn. Deze materie, vaak een valkuil voor anderstaligen, is goed inzichtelijk te maken aan de hand van het ‘hangmat’-principe van Trommelen en Visch (1992), dat laat zien hoe bij combinatie van woorden de basisklemtoon volgens vaste regels verschuift: zo heeft het woord gastvrij in het woordenboek en bij predicatief gebruik het hoofdaccent op vrij, maar bij attributief gebruik in een woordgroep als een gastvrij huis verschuift dit naar links en valt dan op gast. Zoals Booij laat zien in zijn monografie van 1995 over de fonologie van het Nederlands, komen dergelijke klemtoonverschijnselen wel vaker voor in de syntaxis. Zijn boek wordt echter niet genoemd. Ook wordt bij de behandeling van de informatieve geleding van de zin in hoofdstuk 21.1.2 niet verwezen naar de publicaties van Gussenhoven (1983) en Keysper (1984). De ANS zelf geeft op p. 1386 interessante voorbeelden van de relatie tussen zinsaccent en achteropplaatsing. Gezien deze duidelijke grammaticale relevantie was een inleidende paragraaf hierover in hoofdstuk 1.1 op zijn plaats geweest.
Ten derde, een sterk punt op semantisch gebied is de behandeling in het nieuwe deel 2 van algemene verschijnselen zoals nevenschikking en samentrekking, en de opname van nieuwe hoofdstukken over lastige kwesties als aspect en modaliteit. Hierbij komen tal van subtiele nuances in het Nederlandse taalgebruik aan de orde, waarbij de ANS zelf al wijst op ‘de complexiteit van dit onderwerp en het feit dat op dit gebied nog veel onderzoek verricht moet worden’ (p. 1665). Voor dit onderzoek legt de nieuwe ANS overigens een solide basis, enerzijds door haar overvloedig voorbeeldmateriaal, waaronder zinnen als Joris kan ziek zijn, Woon maar eens in een kamer van twee bij twee, en Het belooft mooi weer te worden, anderzijds ook door heel precies te analyseren wat een spreker met een bepaalde zin uitdrukt of te kennen geeft, en hoe die zin al of niet in een bepaalde context past.
In het nieuwe hoofdstuk 29 staat nu alles bij elkaar over negatie. Allereerst de uiteenlopende taalvormen (morfemen, woorden en constituenten) die bij de uitdrukking van negatie betrokken zijn; dan ook kwesties als het gebruik van alleen, alleen maar en pas; daarnaast negatief-polaire constructies met nauwelijks, ook maar of laat staan; verplichte ontkenning (met een duidelijke kruisverwijzing naar hoeven en moeten in hoofdstuk 18); en het gebruik van niet, geen dan wel niet een. De rol van deze negatie-elementen wordt in de nieuwe ANS beschreven in termen van het bereik van een ontkenning, de relatie tot eventuele supposities, en de interactie met intonatie en accentuering van de zin.
Deze overzichtelijke behandeling maakt nieuwsgierig naar meer. Bij de zinnen met dubbele ontkenning miste ik bijvoorbeeld een opmerking over indirecte bevestiging in formeel taalgebruik bij stijlfiguren als Het is niet onmogelijk dat, of Er is niets ontoelaatbaars gebeurd. Zinnen als Ik heb niks
| |
| |
geen zin om te solliciteren noemt de nieuwe ANS op p. 1642 ‘uitgesloten’ en ‘in strijd met de regels’, omdat niks en geen hier hetzelfde bereik hebben en samen fungeren als een negatie-element. Dit oordeel vind ik te eenzijdig logisch gekleurd. Ik zie dit eerder als zeer informele spreektaal, waarin niks, analoog aan adverbia als helemaal of absoluut, fungeert als emotioneel-herhalende versterking van de ontkenning. Een ander onderwerp waarover ik meer zou willen weten is de vaak zeer wenselijke aanwezigheid van een negatie-element bij ongewone vooropplaatsingen in hoofdstuk 21.3, in zinnen als(2), Koffie mag hij van de dokter niet drinken en Zien lachen heb ik hem nog nooit.
Mijn vierde peilpunt ligt op het terrein van de morfologie. Het nieuwe hoofdstuk 12 behandelt in honderdvijftig bladzijden de vorming van nieuwe werkwoorden, substantieven, adjectieven en bijwoorden in het Nederlands. Wat in de eerste druk nog verspreid lag over de verschillende aan die woordsoorten gewijde hoofdstukken staat hier nu systematisch bijeen, waarbij ook nieuwe onderdelen zijn toegevoegd over acroniemen (maar zonder bobo's), over werkwoorden op -eer (duel > duelleer), en over adverbia als rijkelijk, normaliter, blindelings, heelhuids en groepsgewijs. De beschrijvingen in dit hoofdstuk verschaffen systematisch informatie over de verschillende woordvormingsprocessen, met consequente aandacht voor betekenis, accentuering, productiviteit en gebruik van affixen, en voor beperkingen waaraan deze processen gebonden kunnen zijn. Waar mogelijk worden suffixen semantisch gegroepeerd, bijvoorbeeld bij de afleiding van vrouwelijke persoonsnamen als advocate, barones, boerin, kasteleinse, kapster, tuinierster en masseuse. Wel zou op p. 670 de behandeling van het keuzeprobleem bij het achtervoegsel -ster sterker kunnen door toevoeging van frequentiegegevens. Uit Nieuwborgs Retrograde Woordenboek (1969) bijvoorbeeld blijkt dat het type avonturierster zeer weinig voorkomt (minder dan 20 keer). Het type wandelaarster is al veel frequenter (180 keer); maar bij de overweldigende meerderheid (zo'n 1400 keer) wordt -ster direct toegevoegd achter de stam van werkwoord (liefhebster) of adjectief (vrijwilligster).
Na hoofdstuk 12 wordt deel 1 afgesloten met een uitvoerige lijst van aardrijkskundige namen en daarvan afgeleide adjectieven en inwonernamen. Deze lijst weerspiegelt de veranderingen in de wereld sinds 1984. Verdwenen zijn bijvoorbeeld Berberije, Funafuti, Gulik, Maagdenburg, Oost-Timor, Port Victoria en Sovjetunie. Nieuw zijn onder meer Alofi, Dusjanbe, Garapan, Stanley en Tallinn. Ik miste Ambonees (en andere Oost-Indische namen), Jordanees, Lemmer, Mokumer, Randstedelijk, Tsjetsjenië en West-Fries. Van de informatieve noten noem ik speciaal die bij Vlaanderen op p. 779. Aan die bij Saksen op p. 773 kan toegevoegd worden dat ook het Nedersaksisch nu erkend is als een officiële taal in Nederland.
| |
3. Algemene aspecten
Naast deze vier concrete grammaticale onderwerpen is er dan het zeer verbeterde hoofdstuk 0, waarin een algemene inleiding wordt gegeven over standaardtaal,
| |
| |
norm en varianten in het Nederlands, over de ANS als descriptieve grammatica en over het gebruik van labels bij de beoordeling van taalgegevens. Het label ‘uitgesloten’ bijvoorbeeld helpt de lezer om ex negativo een scherp beeld te krijgen van wat er wel en niet kan in de standaardtaal, en daarmee wordt de onveranderlijke kern van de standaardtaalgrammatica scherp afgebakend te midden van de veelsoortige variatie die het Nederlands kenmerkt. Om die variatie verder in kaart te brengen worden in dit hoofdstuk nieuwe labels geïntroduceerd, zoals ‘twijfelachtig’, ‘(in)formeel’ en ‘regionaal’, waarmee gradaties van acceptabiliteit aangegeven worden. Taalverschijnselen met het label ‘(in)formeel’ bijvoorbeeld vallen buiten de standaardtaal.
Ze vallen echter zeker niet buiten de taalbeschrijving, en dat is een van de aantrekkelijkste kanten van de ANS. In hoofdstuk 5.2 bijvoorbeeld, waar het gaat om de persoonlijke pronomina en aanspreekvormen, een van de meest bestudeerde onderwerpen in de Nederlandse taalkunde van de twintigste eeuw, wordt opgemerkt: ‘Het is niet mogelijk het gebruik van de JE- en U-vormen hier volledig te beschrijven, daarvoor bestaan er in het Nederlandse taalgebied te veel streekgebonden, maar vooral ook maatschappelijke en persoonlijke verschillen. Bovendien is dit gebruik aan een voortdurende evolutie onderhevig.’ (ANS, p. 240) Dat neemt niet weg dat de ANS vervolgens wel degelijk een aantal algemene tendenties aangeeft, waarmee de feitelijke regionale en sociale variatie in het Nederlands zo nauwkeurig mogelijk in beeld wordt gebracht.
De instabiliteit die we hier aantreffen binnen het grammaticale systeem van het Nederlands staat niet los van de voortgaande informalisering in de samenleving in het algemeen. In dit verband is het bijzonder nuttig dat de nieuwe ANS het via de ingang ‘informeel’ in het register mogelijk maakt om na te trekken wat er in alledaags taalverkeer mogelijk is maar (nog) buiten de standaard valt, zoals in Jan z'n fiets is gestolen, Hij gaat altijd met van die rare mensen om, en Met mij erbij had dat zeker niet gebeurd. Zinnen als(4) noemt de(5) noemt de ANS ‘informeel taalgebruik’, waar het label ‘informele spreektaal’ me juister lijkt:
(4) Brutaliteit ben ik bepaald niet op gesteld
(5) [-] dacht je eigenlijk niet over
Duidelijk is het register op dit punt bij de herziening sterk verbeterd. Hetzelfde zien we wanneer we nagaan wat er in de ANS te vinden is over regionale varianten, d.w.z. Nederlands taalgebruik dat is gemarkeerd als gangbaar in een bepaald deelgebied en dat daarom buiten de algemene standaard valt. De nieuwe en bijzonder uitvoerige ingang op ‘regionaal’ voert naar allerlei lexicale en syntactische tegenstellingen binnen het Nederlandse taalgebied, niet alleen tussen Noord en Zuid, maar ook tussen Oost en West, zoals in Ik geloof dat Karel de auto is wezen ophalen (West), We deden altijd meteen na het eten afwassen (Oost) en Christine zal pas morgen kunnen naar huis komen (Zuid). Wie deze en andere ingangen in het register natrekt, krijgt een boeiende rondleiding langs de rafelranden van de norm in de Nederlandse standaardtaal. Stof genoeg voor een interessante serie lessen over regionale variatie en sociale
| |
| |
dynamiek binnen het Nederlandse taalsysteem.
Behalve door dit sterk verbeterde register wordt de informatie in de ANS ook toegankelijk gemaakt door de uitvoerige inhoudsopgaven per hoofdstuk. Nu is er door Liesbeth Koenen in haar recensie van de ANS in NRC-Handelsblad van 24 januari 1998 geklaagd dat de ANS voor leken toch moeilijk toegankelijk blijft. Deze klacht weerspiegelt, denk ik, de achteruitgang in grammaticale kennis onder Nederlandstaligen, een situatie die er niet beter op zal worden nu de taalkunde is geschrapt uit het curriculum voor de tweede fase van het voortgezet onderwijs. Maar ook anderstaligen, die vanuit een heel andere taalachtergrond c.q. linguïstische traditie naar het Nederlands komen, worstelen nogal eens met de grammaticale termen en begrippen waarin de kennis over de structuur van het Nederlands in de ANS is vervat. Er is in het ruim zeventig bladzijden tellende register bijzonder veel te vinden, maar je moet dan wel weten wat je zoekt, en vooral ook onder welke termen en begrippen het betreffende taalverschijnsel opgenomen zou kunnen zijn. Dit is een reëel probleem en het zou goed zijn als de ANS, net als bijvoorbeeld Van Dale's Woordenboek Hedendaags Nederlands of de grammatica van Donaldson (1997), hierin zou voorzien door opname van een grammaticaal glossarium waarin de gangbare terminologie wordt verduidelijkt met een korte eerste uitleg die tevens kan dienen als systematische wegwijzer naar het register.
Belangrijk is verder de lijst van Geraadpleegde literatuur achterin deel 2, waarin overigens de letter U van Uhlenbeck, Uit den Boogaart en Uijlings is weggevallen. De wel in de lijst opgenomen taalkundige literatuur - waaronder ook de extramurale publicaties van Donaldson, Kirsner, Shetter, Lagerwey, Fletcher, Henrard, Brachin, Czochralski, Snel-Trampus, Rigelsford en Vismans - Is systematisch toegankelijk gemaakt door verwijzingen aan het eind van elk hoofdstuk. Aan het eind van hoofdstuk 12.3 staan echter alle verwijzingen naar de relevante morfologische literatuur enkel in alfabetische volgorde, zonder aanduiding van deelonderwerpen als de diminutief of de vrouwelijke persoonsnamen. Een merkwaardige uitzondering vormt het inleidende hoofdstuk 0, dat het moet stellen zonder literatuuropgave. De standaardiseringsproblematiek wordt dus behandeld zonder verwijzing naar de publicaties van sociologen als Goudsblom (1964) en De Swaan (1990) of van taalkundigen als Daan e.a. (1985), De Vries (1987) en Willemyns (1987). Ook de receptie van de eerste druk wordt hier besproken zonder verwijzing naar bijvoorbeeld het themanummer van Forum der Letteren (Verhagen & De Vries 1987), de kritische serie artikelen van Smits, Stuurman, Zonneveld en Daan in De nieuwe taalgids (jaargang 79 en 80) of de reactie van Van den Toorn (1989).
Nieuw is ten slotte de veel sterkere adviesfunctie in deze herziene uitgave. Heel vaak maakt de ANS duidelijk hoe de norm ligt door met voorbeelden te laten zien wat er ‘uitgesloten’, respectievelijk ‘twijfelachtig’ is. Maar soms voegt zij daar nog een expliciet advies aan toe, zo bijvoorbeeld in verband met de doorbreking van aan+het+infinitief+zijn-constructies. Met een zin zonder doorbreking als Ben je weer ruzie aan het uitlokken? zit de taalgebruiker altijd goed, terwijl het daarentegen met het twijfelachtige Ben je weer aan het ruzie
| |
| |
uitlokken? heel gemakkelijk fout kan gaan. In verband hiermee merkt de ANS op dat ‘niet-doorbreking vrijwel altijd de voorkeur [heeft], zodat het aan te bevelen is bij twijfel deze variant te gebruiken’ (p. 1361). Met dergelijke praktische, op het taalgebruik steunende raadgevingen wordt goed ingespeeld op de behoefte van anderstaligen aan duidelijkheid over de norm.
| |
4. Beoordeling
Wie de nieuwe ANS gebruikt, kan keer op keer vaststellen dat we van allerlei taalverschijnselen nu veel preciezer weten hoe het zit. Het belang van deze nieuwe editie is mijns inziens dan ook niet zozeer dat zij laat zien hoe sinds 1984 de Nederlandse taal veranderd is, al gebeurt dat ook wel, maar vooral dat zij vastlegt hoe sinds de eerste druk onze kennis van de taalfeiten en de grammaticale structuur van het Nederlands is aangescherpt, gesystematiseerd en uitgebreid.
Wat we boven al zagen bij de eerste zinsplaats is representatief voor de wijze waarop de ANS als geheel ingrijpend is herzien: er zijn nieuwe hoofdstukken toegevoegd en nieuwe onderwerpen opgenomen; daar wordt meer informatie over gegeven; die is beter geordend en systematischer behandeld; en het geheel wordt toegankelijker aangeboden. Bij de herziening is ruimschoots tegemoetgekomen aan de wensen die ik indertijd naar aanleiding van de eerste druk heb geformuleerd (Salverda 1985). Er is een zeer verbeterde inleiding over varianten, normen en labels. Er is nu een klankleer. Via het register wordt toegang geboden tot allerlei keuzeproblemen waar anderstaligen mee kunnen zitten: is het nu het of de? Als of dan? Hebben of zijn? Mannelijk of vrouwelijk? Wanneer gebruik je nu Het, wanneer juist er? Dat of dit? Geen of niet (een)? Alleen of alleen maar? Moeten of hoeven? Ook is er meer dan in 1984 rekening gehouden met het feit dat anderstaligen vaak eerder bekend zullen zijn met de internationale, op het Latijn gebaseerde terminologie op grammaticaal gebied. Bij de taalbeschrijving wordt steeds uitgegaan van de taalvorm, en van daaruit toegewerkt naar betekenis en gebruik. De centrale positie van het werkwoord en de persoonsvorm in de Nederlandse zinsbouw komt goed uit nu het hoofdstuk over het Werkwoord vooraan staat in deel 1. Het probleem van er wordt apart behandeld in hoofdstuk 8.6. Er is een nieuw en degelijk hoofdstuk 12 over Woordvorming. Alles over negatie staat nu bij elkaar in een apart nieuw hoofdstuk 29. Er is doorlopend veel aandacht in de nieuwe ANS voor regionale varianten in het Nederlands, voor geografische
tegenstellingen op taalgebied, voor variatie in stijl en register, voor formeel tegenover informeel, voor schriftelijk tegenover mondeling taalgebruik. En met haar grondige syntaxis bewijst de ANS een grote dienst aan anderstaligen, die in de grammatica van Donaldson (1997) tevergeefs zullen zoeken naar een apart hoofdstuk over dit onderwerp.
De veelomvattende beschrijvende behandeling die er in de ANS gegeven wordt van standaard en variatie in het moderne Nederlands maakt haar tot een betrouwbare vraagbaak en raadgever inzake grammaticale kwesties, bruikbaar in het onderwijs en geschikt als startpunt voor taalkundig onderzoek. Een onmisbaar naslagwerk, dat ons voor de Nederlandse standaardtaal een grammatica
| |
| |
verschaft van hetzelfde kaliber als in de drie omliggende taalgebieden, respectievelijk de Duden Grammatik (1995) voor het Duits, Grevisse's Le Bon Usage (1986) en de Comprehensive Grammar of the English Language (1985) van Quirk c.s.
| |
5. Toekomst
Aan het eind van het voorwoord merkt de redactie op dat ‘ook deze editie niet volmaakt’ is, en ‘ze houdt zich ook nu weer aanbevolen voor commentaar en aanvullingen met het oog op vervolgedities’ (p. vi). Kijkend naar de toekomst signaleer ik dan allereerst de noodzaak van voortgezet ANS-onderzoek. Komend jaar zal de redactieraad hierover, mede ook naar aanleiding van de reacties op deze nieuwe editie, nader van gedachten wisselen.
Maar gelukkig is er al een begin gemaakt. Sinds 1997 loopt, als vervolg op de ANS, het Project Nederlandse Spraakkunst (PNS), met als doelstelling de productie van verschillende van de ANS afgeleide producten. Om te beginnen gaat het daarbij om een serie op de ANS gebaseerde contrastieve grammatica's. Projecten voor een Nederlands-Duitse en een Nederlands-Franse grammatica zijn al van start gegaan in Utrecht en Leuven, en daarbij worden ook extramurale neerlandici uit de betreffende taalgebieden betrokken. Als basisvoorziening voor de internationale neerlandistiek lijkt het me daarnaast dringend gewenst dat er ook een dergelijke grammatica van het Nederlands voor Engelstaligen komt.
Verder moet PNS de komende jaren ook leiden tot een Internetgrammatica van het Nederlands (IGN). Dit betekent dat er een website opgezet moet worden, met een technische en personele infrastructuur ter ondersteuning van het nodige onderzoek en redactiewerk. Digitalisering van de ANS zal, naar ik verwacht, bijdragen tot verdere aanscherping van de systematiek van het grammaticale regelsysteem en tot het ontwikkelen van een grammaticaal zoeksysteem dat de toegankelijkheid sterk kan verbeteren, zodat we ook onderzoek kunnen gaan doen naar alle gevallen die als ‘uitgesloten’ c.q. ‘twijfelachtig’ worden gekenmerkt. Ook ontstaat de mogelijkheid om taalgegevens uit andere elektronische corpora en taaldatabanken aan de ANS te koppelen, waardoor we veel nauwkeuriger kunnen nagaan wat het empirisch bereik is van bepaalde regels, welke woorden er nu wel of niet onder vallen, en aan welke beperkingen die gebonden zijn. Door dit alles zullen nieuwe beschrijvingsvoorstellen beter getoetst kunnen worden aan de taalgegevens, en kunnen ook allerlei verdiepingen en verfijningen gemakkelijker in de grammatica aangebracht worden. Een interessant en stimulerend voorbeeld is in dit verband de Internet Grammar of English (IGE) van het Survey of English Usage op University College London, operationeel vanaf augustus 1998, die ook een bijzonder geschikt aanknopingspunt biedt voor de productie van een Nederlands-Engelse contrastieve grammatica op basis van de ANS.
Met een eigen website zou de elektronische ANS een kernvoorziening bieden te midden van de groeiende hoeveelheid interessante Internetbronnen voor de extramurale neerlandistiek. Er is op het Internet al veel te vinden, niet
| |
| |
alleen over de spelling, fonetiek, lexicografie en geschiedenis van het Nederlands, maar ook bij de elektronische tijdschriften en onderzoeksdatabases (zie Huening 1998 en de websites genoemd aan het eind van dit artikel). Een Internet-ANS vormt in dit kader allereerst een elektronisch naslagwerk voor grammaticale informatie over het Nederlands. Niet minder belangrijk is echter dat de ANS met een eigen interactieve website aan taalkundigen van het Nederlands waar ook ter wereld een elektronisch platform biedt voor onderzoek en voor internationale onderzoekssamenwerking op het gebied van de Nederlandse taalkunde. Daarmee zou dan mijn slotwens van 1985 - een Instituut voor de Nederlandse Grammatica - althans virtueel gerealiseerd kunnen worden.
| |
Literatuur
Balk-Smit Duyzentkunst, F. (1997). ‘Spraakkunst en tegenspraakkunst’, in: Onze Taal november 1997, p. 288-289. |
Booij, G. (1995). The Phonology of Dutch. Oxford: Oxford University Press. |
Claes, B. (1997). ‘Heeft Ans gesnuifd? De Algemene Nederlandse Spraakkunst herzien en aangevuld’, in: De Morgen. Cafe des Arts. 26 December 1997, p. 21-22. |
Daan, J. e.a. (eds) (1985). Onze veranderende taal. Utrecht/Antwerpen: Aula/Het Spectrum. |
Donaldson, B. (1997). Dutch. A Comprehensive Grammar. London: Routledge. |
Goudsblom, J. (1964). ‘Het algemeen beschaafd Nederlands’, in: Sociologische Gids 11 (1964), p. 106-124. |
Gussenhoven, C. (1983). On the Grammar and Semantics of Sentence Accents. Dordrecht: Foris. |
Haeseryn, W., K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij & M.C. van den Toorn (1997). Algemene Nederlandse Spraakkunst. Groningen: Martinus Nijhoff/Deurne: Wolters-Plantyn. 2 dln. ISBN 90 6890 490 6. |
Huening, M. (1998). ‘Taalkundige tijdschriften op het Internet’, in: Nederlandse Taalkunde 3 (1998) nr. 1 [Rubriek ‘Digitaal’; zie ook NedWeb]. |
Janse, M. & P. Swiggers (eds) (1996). E.M. Uhlenbeck. Bio-bibliographic notice. Leuven: Centre International de Dialectologie Générale. (Zie vooral de nummers 29, 36, 48, 56, 62, 69, 91, 101, 103, 120, 126, 131, 137, 152, 168, 172.) |
Keysper, C.E. (1984). ‘Vorm en betekenis in Nederlandse toonhoogtecontouren I & II’, in: Forum der letteren 25 (1984), p. 20-37, p. 113-126. |
Koenen, L. (1998). ‘Bent u daar nog? Nieuwe editie van “ANS” is niet toegankelijk voor breed publiek’, in: NRC-Handelsblad. Wetenschap & Onderwijs, 24 januari 1998. |
Klooster, W.G. (1989). ‘Bananenzinnen’, in: K. Porteman & K. Schondorf (eds). Liber Amicorum Kare Langvik-Johannessen. Leuven, p. 35-43. |
Paardekooper, P.C. (1968). ‘Patroonsplitsingen die enkel de eerste zinsplaats mogelijk maakt’, in: De nieuwe taalgids 61 (1968), p. 303-314. |
| |
| |
Permentier, L. (1997). ‘Nieuwe spraakkunst toegankelijk voor leken. Tweede editie ANS grondig herzien’, in: De Standaard, 9 november 1997. |
Salverda, R. (1985). ‘ANS voor ons’, in: Neerlandica extra Muros 44 (1985), p. 9-18. |
Swaan, A. de (1990). ‘Het Nederlands in het Europese talenstelsel’, in: De Gids 153 nr. 6 (juni 1990), p. 431-440. |
Trommelen, M. & E. Visch (1992). ‘Klemtoonverschuiving. Is het Nederlands een “hangmat”-taal?’, in: Onze Taal 61 nr. 4 (april 1992), p. 63-65. |
Uhlenbeck, E.M.: Zie Janse & Swiggers (1996). |
Uit den Boogaart, P.C. (ed) (1975). Woordfrequenties in gesproken en geschreven Nederlands. Utrecht: Oosthoek. |
Uijlings, B. (1956). Praat op heterdaad. Assen. |
Van den Toorn, M.C. (1989). ‘De ANS als grammatica voor buitenlanders’, in: Kees Groeneboer (ed). Studi Belanda di Indonesia/Nederlandse Studien in Indonesie. Jakarta: Djambatan, p. 205-214. |
Verhagen, A. & J.W. de Vries (eds) (1987). Algemene Nederlandse Spraakkunst. Themanummer Forum der Letteren 28 nr. 4 (dec. 1987), 141 p. |
Vries, J.W. de (1987). ‘De Standaardtaal in Nederland’, in: J. de Rooij (ed), Variatie en Norm in de Standaardtaal. Amsterdam 1987, p. 127-141. |
Willemyns, R. (1987). ‘Norm en variatie in Vlaanderen’, in: J. de Rooij (ed), Variatie en Norm in de Standaardtaal. Amsterdam 1987, p. 143-164. |
Zonneveld, W. (1999). Uitspraakwoordenboek. Utrecht: Spectrum. |
| |
Websites
IGE (=Internet Grammar of English): http://www.ucl.ac.uk/english-usage Electronic Resources for Dutch: http://www.ucl.ac.uk/dutch/resource.htm De volgende Internetpagina's bieden toegang tot zeer veel interessante informatie over de Nederlandse taal en de taalkunde van het Nederlands.
CELEX: |
http://www.kun.nl/celex |
IVN: |
http://www.wxs.nl/~ivnnl |
KUN-ATD: |
http://atd.let.kun.nl |
Lowlands-L: |
http://www.geocities.com/Athens/1615/rhahn/lowlands |
Neder-L: |
http://baserv.uci.kun.nl/~salemans |
Nederlands: |
http://www.xs4all.nl/~mheerink |
NedWeb: |
http://www.ned.univie.ac.at/ned-tk/digitaal.htm |
Neerlandistiek: |
http://polyglot.lss.wisc.edu/german/neerland.htm |
NIWI: |
http://www.knaw.nl/niwin100.htm |
Onze Taal |
http://www.onzetaal.nl/koppeling |
Van Dale Taalweb: |
http://www.vandale.nl |
|
|