| |
| |
| |
Van buiten de muren
Nieuwe koers voor Zuid-Afrikaanse neerlandistiek
Dr. Ena Jansen (Wits, Johannesburg)
Een overzichtsartikel over de neerlandistiek in Zuid-Afrika kan zich richten op een verscheidenheid aan onderwerpen: de geschiedenis van het vak voor en na 1925 toen Nederlands ophield een officiële taal van Zuid-Afrika te zijn, de relatie tussen Afrikaans en Nederlands en tussen Afrikaners en Nederlanders (zie February, De Graaff, Raidt en Schutte), recente neerlandistiekcongressen, workshops en publicaties. Zuid-Afrika lijkt bovendien wel de bestemming voor intra muros neerlandici te zijn geworden en ook daar is vast een verhaal over te vertellen. De afgelopen jaren kwamen coryfeeën langs als A.L. Sötemann, M.A. Schenkeveld-van der Dussen, Ton Anbeek van der Meijden, Jaap Goedegebuure, Marcel Janssens, M.J.G. de Jong, H. van Gorp en K. Bostoen - te veel om op te noemen. Het aantal intramurale neerlandici dat hier nog niet is geweest is misschien wel op de vingers van één hand te tellen!
In Neerlandica extra Muros XXXIII, 3 (oktober 1995) schreef professor W.F. Jonckheere van de Universiteit van Pietermaritzburg (jarenlang de Zuid-Afrikaanse vertegenwoordiger in het IVN-bestuur) een overzicht ‘Vijfentwintig jaar neerlandistiek in Zuid-Afrika’. Daarin werd uit de doeken gedaan dat de dagen van een fiftyfifty-verdeling van Afrikaans en Nederlands aan Zuid-Afrikaanse universiteiten voorgoed voorbij waren en dat het doceren van Nederlands zich in de laatste jaren is gaan beperken tot cursussen waarin studenten kennismaken met enkele hoogtepunten van de Nederlandse literaire canon in een veel kleiner deel van het onderwijspakket dan voorheen. Bij dit alles moet in gedachten worden gehouden dat de meeste universitaire docenten die zich met het Nederlands bezighouden Afrikaanssprekend en vaak in eerste instantie docenten Afrikaanse taal- en letterkunde zijn.
Jonckheere deed in 1995 de ronde bij een aantal universiteiten waar Nederlands op het programma staat om hoogtepunten van het studievak uit de voorbije vijfentwintig jaar aan te stippen: de Universiteiten van Suid-Afrika (UNISA), Pretoria, Potchefstroom, Stellenbosch, Wes-Kaapland, Kaapstad, Port Elizabeth, Grahamstad, Natal (Durban en Pietermaritzburg), Witwatersrand en de Randse Afrikaanse Universiteit.
Tijdens de afgelopen drie jaar is de neerlandistiek aan de meeste van deze universiteiten min of meer gehandhaafd, maar dit wordt steeds moeilijker. Er zijn ook waardevolle officiële overeenkomsten tussen Zuid-Afrikaanse, Nederlandse en Vlaamse universiteiten totstandgekomen. Zo hebben onder meer de Universiteiten van Wes-Kaapland, Stellenbosch, Potchefstroom en Kaapstad overeenkomsten met Leiden, Amsterdam en Gent, Pretoria met Utrecht,
| |
| |
Antwerpen en Leuven, en Natal (Durban) met Brabant (Tilburg). De afgelopen jaren hebben enkele studenten van deze universiteiten over en weer gestudeerd terwijl docentenuitwisselingen ook regelmatig plaatsvinden.
Volgens de begrotingen voor 1995-1997 en 1998-2000 van de Nederlandse Taalunie profiteert Zuid-Afrika van een soort ‘inhaalbeleid’. Het lijkt erop of de Taalunie ertoe wil bijdragen dat de relevantie van kennis van het Nederlands in Zuid-Afrika ook voor andere vakrichtingen wordt benadrukt, zodat niet alleen neerlandici baat vinden bij de nieuwe relatie België-Nederland-Zuid-Afrika. Dankzij de ruime financiële steun van de Taalunie zijn de afgelopen periode niet alleen congressen financieel gesteund, maar alle departementen Afrikaans en Nederlands ontvangen bibliotheeksubsidies en allerlei andere activiteiten zijn in gang gezet. Zo zijn er twee kennisnetwerken (het Kaapse Forum en het Noordelijke Kennisnetwerk) met ieder een eigen budget om onderzoeksprojecten te stimuleren en te coördineren, workshops, het Boswell-nascholingsproject, een beursschema, en het Tydskrif vir Nederlands en Afrikaans.
Aan de Zuid-Afrikaanse universiteiten zijn verzamelingen Nederlandse boeken en tijdschriften vanwege de culturele boycot meestal onvolledig. Er is soms een lacune van dertig jaar. Zuid-Afrika was zo'n taboe voor Nederlandse onderzoekers dat Europa ook een gigantische achterstand heeft voor wat betreft de wetenschappelijke bestudering van de Zuid-Afrikaanse samenleving. ‘Een hele generatie is op een intellectueel hongerdieet geplaatst’, is wel eens beweerd. Naast de universiteitsbibliotheken zijn er twee specifiek Nederlandse boekenverzamelingen in Zuid-Afrika. De collectie van het Nederlandse Cultuurhistorische Instituut te Pretoria is zeer omvangrijk, maar moet dringend gereorganiseerd worden en toegankelijk worden gemaakt. In Kaapstad bestaat ook een Nederlandse bibliotheek, de Boekerij ANV. Deze boekerij, opgericht door het Algemeen Nederlands Verbond, heeft een verzameling van meer dan 25.000 Nederlandse en Vlaamse titels en is aangesloten bij de centrale catalogus van de Staatsbibliotheek van Pretoria.
Drie ‘werkwinkels’ werden in Stellenbosch, Johannesburg en Potchefstroom aangeboden om per jaar aan ongeveer vijfendertig taal- en letterkundigen uit het gehele land de gelegenheid te geven tot een inhaalmanoeuvre op het gebied van de neerlandistiek. Vanaf 1981 toen het cultureel akkoord opgeschort werd en er een culturele boycot van kracht werd, was het namelijk voor veel Zuid-Afrikanen moeilijk om de ontwikkelingen in Nederland goed te volgen. Tegelijk is de vakspecialisatie binnen de neerlandistiek in de periode 1980 tot 1995 enorm toegenomen.
Tijdens de eerste werkwinkel in januari 1995 kwamen ontwikkelingen in de sector letterkunde aan de orde. Nederlandse literatuur na 1980 werd behandeld door Ad Zuiderent van de Vrije Universiteit Amsterdam, Vlaamse literatuur na 1980 door Hugo Brems van de Katholieke Universiteit Leuven, koloniale en postkoloniale literatuur door Bert Paasman van de Universiteit van Amsterdam
| |
| |
en historische letterkunde door Arie Gelderblom verbonden aan de Universiteit Utrecht. In januari 1996 werd als vervolg op de eerste succesvolle werkwinkel een cursus georganiseerd waarin taalverwervingsproblemen aan bod kwamen. De docenten waren Frank en Carel Jansen uit Utrecht, Kees Groeneboer uit Jakarta (over het Nederlandse taalbeleid in het toenmalige Nederlands-Indië) en Marleen Coutuer uit Gent over het onderwijzen van Nederlands als vreemde taal. In januari 1998 waren de workshopbegeleiders Marita Mathijsen, Universiteit van Amsterdam, over editietechniek, Joris Vlasselaers, Katholieke Universiteit Leuven, over culturele geschiedenis, Fred Truyen, eveneens uit Leuven, over computers, Internet en de neerlandistiek en Joost Kloek, Universiteit Utrecht, over geschiedenis en literatuurstudie.
| |
Congressen
De departementen Afrikaans en Nederlands hebben intern steeds meer te kampen met krimpende studentenaantallen en dat heeft weer gevolgen voor de docentenbestanden en de mogelijkheid om gevarieerde studiepakketten aan te bieden. De gevaarlichten branden nu zo fel dat er een speciaal colloquium over de toekomst van de neerlandistiek in juni 1997 door de Nederlandse Taalunie in KwaZulu-Natal bij Itala Lodge werd aangeboden. Een omvangrijke inventarisatie is toen gemaakt van de huidige ontwikkelingen. Ongeveer negentig mensen verbonden aan zeventien instanties voor hoger onderwijs binnen en buiten Zuid-Afrika hebben in een prachtig natuurgebied vergaderd, maar waren vaak pessimistisch gestemd. De Handelingen van deze bijeenkomst onder redactie van professor Jacques van der Elst zullen een indruk geven van de ingrijpende veranderingen waaraan tertiair onderwijs in Zuid-Afrika is blootgesteld - een van de redenen waarom ook de neerlandistiek in Zuid-Afrika onder druk staat.
De algemene opvatting was dat allerlei noodmaatregelen getroffen moeten worden. Zo werd betoogd dat de aanwezige kennis en expertise verdeeld moet worden over de verschillende universiteiten: deskundigheid op een bepaald gebied mag niet langer het exclusief bezit van één departement blijven, maar zou ook voor andere departementen beschikbaar moeten zijn. Rondreizende docenten zouden een oplossing kunnen zijn indien docentenposten Nederlands beperkt worden. Duidelijk werd dat de toekomst van de neerlandistiek in Zuid-Afrika staat of valt met de toekomst van het Afrikaans. Een testcase was de strijd die in juli en augustus 1997 gevoerd moest worden om de Departementen Afrikaans en Nederlands aan de Universiteit van Natal (Durban en Pietermaritzburg) open te houden. Alleen dankzij een intensieve actie waarbij meer dan driehonderd protestbrieven, onder meer van de Taalunie en neerlandici uit de gehele wereld werden ontvangen, is het gelukt - tot een volgende ronde over drie jaar...
De positie van het Afrikaans is sinds 1994 erg veranderd omdat die taal toen een van de elf officiële talen is geworden en niet meer samen met Engels bevoorrecht wordt boven de andere Afrika-talen. Om op de veranderde stiuatie
| |
| |
in te spelen zijn allerlei voorstellen bij Itala gedaan. De neerlandistiek zou zich meer publieksvriendelijk moeten opstellen, onder andere door het aanbieden van cursussen ‘zaken-Nederlands’ of ‘Nederlands als bronnentaal voor archivarissen en juristen’. Men zou zich meer moeten richten op de in en over Afrika geschreven Nederlandse literatuur en zich meer bewust moeten zijn van de banden met Indonesië, Suriname en de Antillen en in samenhang daarmee cursussen ‘postkoloniale letterkunde’ aanbieden.
Vernon February (Afrika Studiecentrum, Rijksuniversiteit Leiden en Universiteit van Wes-Kaapland) wees er al in het Voorwoord bij Taal en Identiteit: Afrikaans & Nederlands (1994) op dat het afschaffen van de apartheidswetten tal van mogelijkheden had gecreëerd voor Zuid-Afrikaanse academici om wederom toegang te hebben tot Nederland. Het boek is een bundeling van referaten gehouden tijdens een congres in Leiden waarbij de relatie tussen het Afrikaans en het Nederlands geanalyseerd werd tegen de achtergrond van de veranderende omstandigheden in Zuid-Afrika sinds 1990. ‘Het lag in de bedoeling om verschillende aspecten van de Afrikaanse taal die vaak doodgezwegen werden in de handleidingen kritisch onder de loupe te nemen. Bovendien was de conferentie een poging om bij te dragen tot het democratiseringsproces in dat land. Maar het was vooral erop gericht om de relatie Afrikaans-Nederlands te bezien, nu niet vanuit een gevoel van stamverwantschap, maar met het oog op de nieuwe culturele banden met een democratisch, non-raciaal Zuid-Afrika.’
En dat was dringend nodig want Zuid-Afrika was, zoals bekend, heel lang geïsoleerd. Het eerste neerlandistiekcongres in Zuid-Afrika werd in 1978 aan de Universiteit van de Witwatersrand in Johannesburg gehouden en tijdens de lange culturele-boycotjaren waren de congressen wel academisch-waardevol maar toch in hoofdzaak low key interne aangelegenheden. Sinds de geboorte van het ‘Nieuwe Zuid-Afrika’ in 1990 is het tij echter gekeerd en vonden congressen in mainstream internationaal verband plaats: in Potchefstroom (1991), Umhlanga Rocks bij Durban (1992) en in Bloemfontein (1995).
In Bloemfontein spraken eenendertig buitenlandse neerlandici: voornamelijk uit Nederland en België, maar ook uit de VS, Bulgarije, Tsjechië, Polen, Italië en India. De overige referaten - nog eens drieëntwintig - werden voorgedragen door taal- en letterkundigen van Zuid-Afrikaanse universiteiten. ‘Taal, letterkunde en samenleving’ was als overkoepelend congresthema aangekondigd en er waren referaten in drie categorieën: Nederlandse taal - en letterkunde in een meertalig, multicultureel kader; Normering en standaardisering in de Nederlandse taal- en letterkunde en Theorie en praktijk in de Nederlandse taal- en letterkunde. Het aanbod aan onderwerpen was dan ook zeer gevarieerd. Ter discussie stond niet of de neerlandistiek een plaats heeft in Zuid-Afrika, maar hoe, en of er geleerd kan worden van de toenemende multiculturele taalsituaties in België en Nederland. Methodologische en historisch-comparatistische werkwijzen waren aan de orde van de dag.
Globaal waren er vier typen lezingen te onderscheiden: die waarin een bepaald werk of tijdvak op een ouderwets degelijke manier onder de loep werd
| |
| |
genomen; die waarin er op de overeenkomsten of vaak juist op de verschillen werd gewezen tussen Nederlandse en Afrikaanse teksten en taalkundige verschijnselen; lezingen waarin het onderricht van de Nederlandse taal en de examens voor het Certificaat Nederlands als Vreemde Taal van de Taalunie centraal stonden, en lezingen waarin ontwikkelingen op het gebied van onder meer spellingstandaardisering en tekstedities aan bod kwamen, of technische middelen als de Short-Title Catalogue Netherlands. Twee referenten hielden zich respectievelijk bezig met Vlaamse tropendrama's uit het voormalig Belgisch Kongo en met de discussie over slavernij in Nederlands-Indië, terwijl Siegfried Huigen van Stellenbosch een lezing hield waarin hij een richting aangaf voor de Neerlandistiek in Zuid-Afrika die, zoals in Itala duidelijk werd, belangrijke gevolgen had voor de manier waarop tal van neerlandici het vak inmiddels benaderen.
| |
‘Verminkt beeld’
Huigen liet in zijn lezing, ‘Het verminkte beeld en de verscholen teksten: episodes uit de Zuid-Afrikaanse (literatuur) geschiedenis’, zien hoe de Zuid-Afrikaanse neerlandistiek een eigen en zinvol studiegebied voor zichzelf kan afbakenen. Met ‘het verminkte beeld’ verwees Huigen naar het enige standbeeld dat ooit voor de Nederlandse taal is opgericht. Het staat in het Oost-Kaapse Burgersdorp en was bedoeld om te herdenken dat het Nederlands sinds 1882 weer in het Kaapse parlement, naast het Engels, mocht worden gebruikt. De meeste mensen denken dat het beeld is opgericht voor het Afrikaans. Tijdens de Boerenoorlog werd het gesloopt door de Engelsen. Inmiddels was men vergeten waar het originele standbeeld was gebleven, maar toevallig werd het in 1939 op een vuilstortplaats ontdekt. Het werd naar Burgersdorp gebracht en schuin achter de kopie opgesteld. Huigen legde de miskenning van de oorspronkelijke bestemming van het originele beeld metaforisch uit: het zou verwijzen naar de toestand van een omvangrijke verzameling geschriften die in Zuid-Afrika in het Nederlands zijn geschreven. ‘Ze bestaan ergens, maar niemand merkt ze op. Ze gaan schuil onder het Afrikaans.’ Er is namelijk binnen de neerlandistiek - vooral vanuit letterkundige hoek - de laatste vijftig jaar weinig aandacht besteed aan het feit dat het Nederlands vanaf 1625 tot 1925 in Zuid-Afrika gold als kerktaal, vergadertaal en schrijftaal. Vakmethodologie en politiek zijn daar de oorzaken van. Volgens Huigen lagen twee overtuigingen veel te lang ten grondslag aan de literatuurbeoefening in de Zuid-Afrikaanse departmenten Afrikaans en Nederlands: dat er schone letteren, fictie dus, liefst zeer recent, bestudeerd moet worden; en dat de raison d'être van het bestuderen van de Nederlandstalige literatuur gelegen is in de mogelijkheid voor Zuid-Afrikanen een ‘venster op Europa’ te openen. ‘De Nederlandse geschriften uit
Zuid-Afrika worden zodoende twee keer, misschien wel drie keer, over het hoofd gezien: ze zijn meestal niet mooi, in veel gevallen niet fictief en ze behoren niet tot de Europese literatuur.’ In de jaren dertig was daar trouwens wél belangstelling voor. Dat kon toen nog omdat literatuurhistorici als Elizabeth Conradie met een nationalistisch oog naar het literaire verleden keken. Volgens haar was in de
| |
| |
vroege Nederlandse geschriften, reeds vanaf de dagboeken van Jan van Riebeeck, een bijzonder zuivere Afrikaanse volksgeest te vinden. Een nationale Afrikaanse letterkunde met een lange traditie kon worden geponeerd. In moderner tijden waarin de representatie en de effecten van representatie belangrijk wordt gevonden, zijn deze vergeten Nederlandstalige Zuid-Afrikaanse geschriften dus opnieuw interessant.
Een werkgroep Nederlandstalige Zuid-Afrikaanse literatuur is in januari 1998 binnen de Maatschappij der Nederlandse letterkunde opgericht.
Twee recente nummers van het Tydskrif vir Nederlands en Afrikaans (december 1996 en juli 1997) hebben dan ook als thema ‘koloniale en postkoloniale discours’ waarin boeiende artikelen zijn opgenomen zoals Ad Biewenga's ‘Alfabetisering aan de Kaap de Goede Hoop omstreeks 1700’ en Jean Kommers' ‘Koloniale etnografie en antropologie’. Het tijdschrift staat onder de auspiciën van de Suider-Afrikaanse Vereniging vir Neerlandistiek (SAVN) die in augustus 1993 in Potchefstroom is opgericht. Het tijdschrift verschijnt twee keer per jaar en is nu in zijn vierde jaargang. Jonckheere was de eerste hoofdredacteur, S. Huigen leidt sinds december 1996 de redactie.
In 1998 vindt van 7-11 juli in Kaapstad het 9de Zuid-Afrikaanse neerlandistiekcongres plaats - het derde in het nieuwe internationale verband. Het onderwerp is ‘Fin de Millennium: sloten en sleutels, slotakkoorden en slotcodes’. Met deze invalshoek kunnen onderwerpen over de Nederlandse letterkunde, taalkunde, taalbeheersing en culturele studies worden voorgelegd. In de derde editie van de IVN-krant 1997 zijn bijzonderheden te vinden over aanmelding, kosten, enz. Informatie is verder te verkrijgen bij dr. Rolf Wolfswinkel van de Universiteit van Kaapstad (Fax 00-27-21-650 4032; e-mail: wolf@beattie.uct.ac.za).
Alhoewel de neerlandistiek in Zuid-Afrika niet expliciet valt onder het nieuwe cultureel akkoord tussen Zuid-Afrika en Nederland is het voor de toekomst van het vak belangrijk dat niet alleen maar voor de hand liggende contacten met slechts de (blanke) Afrikaanstalige groep worden aangehaald. Het Nederlands en de neerlandistiek kunnen in Zuid-Afrika een groter draagvlak krijgen als men meer oog krijgt voor de verschillende varianten van het Afrikaans en als rekening gehouden wordt met de multiculturaliteit ook in de Nederlandssprekende gebieden. Een culturele week, georganiseerd door het Afrikaanstalige Vrije Weekblad in 1992 was een goed begin. Daar waren Surinaamse en Antilliaanse schrijvers van de partij, tezamen met Freek de Jonge en de multiculturele Dogtroep.
In de culturele relaties tussen Zuid-Afrika en Nederland is het van belang dat de gemeenschappelijke talen, Afrikaans en Nederlands, niet als enige basis van uitwisseling worden gezien en vooral niet zoals gesproken door alleen maar blanke Afrikaners en Nederlanders. Het was daarom belangrijk dat het congres, georganiseerd door de IVN in januari 1994 in Amsterdam over ‘Afrikaans in een veranderende context: taalkundige en letterkundige aspecten’ hieraan
| |
| |
aandacht schonk. Aan het eind werd eenstemmig een resolutie aangenomen waarin gevraagd wordt de culturele banden tussen Zuid-Afrika, Nederland en België weer te herstellen, maar dan wel zo dat het multiculturele karakter van Zuid-Afrika hierin volledig gereflecteerd zal worden. Ongeveer zo is het geformuleerd in het Cultureel verdrag dat in september 1996 werd ondertekend door koningin Beatrix en president Mandela.
Een gezegde dat vroeger vaak werd gehoord: dat Nederlands voor Afrikaans een venster biedt op Europa, wordt de laatste tijd vaak omgekeerd: Afrikaans vormt voor Nederlandssprekenden een venster op Afrika. Hierdoor worden de euroen afrikacentrische benaderingen van Afrikaans geïncorporeerd. Het is dan ook heel opvallend dat er in steeds meer extra-murale instituten Nederlands belangstelling is voor het Afrikaans. Dat blijkt bijvoorbeeld aan Amerikaanse universiteiten, in Schotland, Polen, Tsjechië, Rusland, Duitsland en Hongarije. Ook deze neerlandici kunnen veel hebben aan Zuid-Afrika als een nieuw ‘afzetgebied’ maar ook als een opnieuw-ontdekt ‘wingewest’.
| |
Bibliografie
February, Vernon (Inleier). (1994). Taal en identiteit: Afrikaans en Nederlands. Kaapstad: Tafelberg. |
De Graaff, B.J.H. (1993). De mythe van de stamverwantschap: Nederland en de Afrikaners, 1902-1930. Amsterdam: Suid-Afrikaanse Instituut. |
Raidt, E.H. Afrikaans en sy Europese verlede. Derde hersiene en uitgebreide uitgawe. Kaapstad: Nasou beperk (oorspr. 1971). |
Schutte, G.J. (1986). Nederland en de Afrikaners: adhesie en aversie. Amsterdam: Suid-Afrikaanse Instituut. |
|
|