| |
| |
| |
Leren door te leren, door niet te leren, door van buiten te leren
Kroniek van het Nederlands voor anderstaligen
P. de Kleijn (Den Haag)
Trefwoord is ‘een serie van twee oefenboeken’ waarmee de makers een ‘gat’ willen vullen. Dat ‘gat’ is de te geringe aandacht voor de uitbreiding van de woordenschat. Die lacune is er ongetwijfeld, al is het wel merkwaardig dat de auteurs in dit verband alleen de tekortschietende methoden opvoeren en niet wijzen op bestaand lesmateriaal dat speciaal voor uitbreiding van de woordenschat is gemaakt (Een zinnig woord, Woorden in context, Multi-taal Beeldwoordenboek, Taal op school, Alexander, Zestien plus woordenschatoefeningen) of op materiaal gericht op deelvaardigheden met daarin zeer ruime aandacht voor woordenschatverwerving (bv. Lezen, las, gelezen, Deskundigen over hun werk). Deze ‘serie van twee oefenboeken’ omvat in feite twee spichtige werkjes van respectievelijk 67 en 87 pagina's oefenstof, dus eerder iets voor kieren dan voor gaten. Hoewel: een dun boek kan zeer wel een goed boek zijn. Maar in Trefwoord gaat met name in deel 1 dat dunne toch wel een beetje ten koste van de kwaliteit: weinig herhalingsoefeningen en vooral te weinig context. Het oefenmateriaal wordt onvoldoende geserveerd op een bedje van vertrouwde taal en keert slechts sporadisch terug in een samenhangend verhaal.
Het boekje is ‘uitermate geschikt voor zelfstudie’. De reden? Achterin staan de goede antwoorden. Mij dunkt dat geschiktheid voor zelfstudie een steviger fundament behoeft, onder andere bestaande uit de genoemde redundantie en samenhang, maar ook uit aanwijzingen voor het gebruik van een een- of tweetalig woordenboek. Want hoe anders kan de gebruiker twintig kale substantieven (zelfs de lidwoorden ontbreken) plaatsen in vijf semantische velden of van een rijtje woordjes zeggen welk woord er niet bij hoort? Meer toelichting zou ook niet overbodig geweest zijn want dat er ‘aan de juistheid van de antwoorden weinig uit te leggen’ is, vind ik in zijn algemeenheid wel wat erg kort door de bocht. Bij woordvorming bijvoorbeeld valt er echt wel iets meer te melden dan dat de woorden ‘familie zijn’ en de vorming van de afgeleide woorden niet altijd regelmatig is. Ook versterkingen (stapelgek), vergelijkingen (slapen als een roos) en woordparen (stel en sprong) lenen zich voor zinvol commentaar.
Deel 1 van Trefwoord richt zich op enigszins gevorderden en oefent voornamelijk de basiswoordenschat zoals gegeven in het Basiswoordenboek Nederlands (De Kleijn & Nieuwborg). In de acht hoofdstukken komen aan de orde: tegenstellingen, woordvelden, woordvorming, synoniemen, werkwoorden met vaste prepositie en werkwoorden met prefix. Voor de meeste van deze onderwerpen heeft een beetje docent zo langzamerhand wel een aantal oefeningen in de la liggen. Daarom vind ik het jammer dat de auteurs niet uitvoeriger aandacht
| |
| |
hebben gegeven aan onderwerpen die gewoonlijk wél onderbelicht blijven (woordvorming en afleiding) en daarom vind ik deel 2 van Trefwoord een veel nuttiger boekje dan deel 1 want in deel 2 komen aan de orde - naast opnieuw werkwoorden met vaste prepositie en afleidingen -: de versterking (mierzoet, spiernaakt), de vergelijking (zo klaar als een klontje, het loopt als een trein), de vaste combinatie (een diploma halen, hulp bieden), uitdrukkingen (dat ligt voor de hand), dooddoeners (dat had je gedroomd), onderwerpen die gerenommeerd lastig zijn, belangrijk voor taalbeheersing op gevorderden niveau en waaraan het bestaande lesmateriaal weinig aandacht besteedt.
De Boer, Berna, Birgit Lijmbach, Will Loeffen, Trefwoord. Woordenschatoefeningen voor anderstaligen. Groningen: Wolters-Noordhoff, 1995. Deel 1, 76 blz., f 27,50, ISBN 9001 093264; Deel 2, 96 blz., f 27,50, ISBN 9001 09327 2.
De auteurs van Trefwoord schrijven dus dat er aan de juistheid van de antwoorden weinig uit te leggen valt: ‘Vaak is het een kwestie van uit het hoofd leren’. In de inleiding bij Nederlied staat er vet en dreigend: ‘Ga niets “leren”, dus proberen te onthouden door bijvoorbeeld uit uw hoofd te leren. Zo heeft u uw eigen taal toch ook niet geleerd?’
Nederlied: dat zijn drie cassettes met in totaal 81 liedjes van bekende Nederlandse en in veel mindere mate Vlaamse zangers en zangeressen zoals Jaap Fischer, Liesbeth List, Wieteke van Dort, Wim Sonneveld, Cornelis Vreeswijk, Drs. P., Jules de Corte enzovoort. Het best vertegenwoordigd zijn Boudewijn de Groot, Clouseau, Paul de Leeuw en Herman van Veen, terwijl één cassettekant is gevuld met liedjes uit ‘Kinderen voor kinderen’.
Iedere taaldocent zal in zijn les wel eens liedjes gebruiken, ter afwisseling, om iets van land en volk te illustreren, voor uitbreiding woordenschat. Nederlied wil meer: het is bestemd voor het beter leren beheersen van idioom, grammatica en intonatie van het Nederlands. Het kan gebruikt worden naast elke methode Nederlands als vreemde of als tweede taal maar ook geheel los daarvan.
Het lied als hulpmiddel bij het aanleren van uitspraak en intonatie: dat lijkt me een zeer nuttige zaak en alles wat daarover in de docentenhandleiding van Nederlied naar voren wordt gebracht - ik denk daarbij met name aan de paragraaf over leerders die van huis uit een toontaal of semi-toontaal hebben - is het proberen meer dan waard.
De docentenhandleiding is minder overtuigend als het gaat om een zelfstandig te gebruiken cursus voor het leren van idioom (daarmee wordt kennelijk ook ‘woorden’ bedoeld) en grammatica.
Er wordt nergens verteld wat de selectiecriteria zijn voor de liedjes. De aangeboden woordenschat is dus de woordenschat zoals die in de liedjes tot ons komt. Daar zit rijp en groen bij. Bij het maken van oefeningen kunnen de auteurs selecteren en sturen en aldus alleen ‘nuttige’ woorden aanbieden, maar de schrijvers van Nederlied hanteren ook zeer royaal de clozetoets en wel in een vorm die de leerder confronteert met de integrale tekst van het lied, dus met alle
| |
| |
woorden, nuttig of niet. Dat in de docentenhandleiding de term ‘communicatief’ achterwege blijft, lijkt me dan ook geen toeval.
Wat geldt voor het lexicon geldt ook voor de grammatica. ‘Zinspatronen worden luisterend en zingend ingeslepen, (grammatica)’. Aangenomen dat dat zo is, dan blijft de vraag: Waarom juist deze zinspatronen? Omdat ze in een liedje staan? En ook: zijn de zinspatronen van een liedje dezelfde als de zinspatronen in gesproken taal?
De aanpak van een lied omvat grosso modo enkele luisterrondes - luisteren staat in deze methode centraal -, voorafgegaan door voorvragen en gevolgd door verwerkingsoefeningen (welk woord hoort in het rijtje niet thuis, geef synoniemen, antoniemen, hyponiemen, wat is waar/niet waar) en door nog een gevarieerd aantal vaak leuke vragen en opdrachten. Aan het einde van de ‘les’ wordt het lied aangeboden in de vorm van de reeds genoemde clozetoets.
Er staan in Nederlied een aantal interessante en behartigenswaardige uiteenzettingen over het gebruik van lied en muziek in het talenonderwijs. Maar Nederlied heeft, zoals gezegd, meer noten op zijn zang: U leert de taal ‘op een natuurlijke manier’, u leert het probleem van verstaan en spreken ‘elegant op te lossen’. Maar wat is er ‘natuurlijk’ aan het maken van al die oude vertrouwde oefeningen, toetsen en gatenteksten - toch óók een onderdeel van deze methode? En wat blijft er over van de elegantie, als men de liedjes tegemoet moet treden met de opdracht: Ga nu ‘kilometers vreten’?
Er waren mooie baby's bij // maar niet zo lief als jij // Anne
Moge Anne zich in het luistergeweld staande kunnen houden.
Gelder, Thea van, Clara Huson, Marion Klapwijk, Siel van der Ree, Puck Tazelaar, Nederlied. Liedjes bij het Nederlands als tweede en als vreemde taal. Apeldoorn: De Kangoeroe, 1996.
Leerlingenboek, 188 blz., f 35, -, ISBN 9066 7341132 S; Docentenhandleiding, 34 blz., f 25,75, ISBN 9066 734140 S; Cassette 1, ISBN 9066 734159 S (uitverkocht); Cassette 2, ISBN 9042 924707 S, f 15,25; Cassette 3, ISBN 9024 924715 S, f 15,25.
‘U kunt de cursisten erop wijzen dat ze de woorden uit de woordenlijst moeten kennen. Gewoon woordjes leren!’ Dit komt, compleet met uitroepteken, uit de inleiding op de geheel herziene versie van Code Nederlands en daarmee is de stand leren-niet leren 2-1. Het is een verrassende imperatief in een inleiding die voor het overige heel rustig van toon is. Het verbaast dan ook niet dat elders in de inleiding gas wordt teruggenomen: woorden leren kan op verschillende manieren, binnen en buiten de klas; taal (leren) is vooral ook doen, ermee handelen. Met behulp van de context moeten de cursisten daarom altijd eerst proberen de betekenis van de woorden af te leiden of te raden.
Ook de schrijvers van Nederlied zijn van mening dat woorden het best onthouden worden als de leerling zelf er eerst mee aan de slag gaat. Sinds het verschijnen van het proefschrift van M.C. Schouten- van Parreren ‘Woorden
| |
| |
leren in het vreemdetalenonderwijs’ (1985) is dit in Nederland en Vlaanderen een algemeen gevolgde opvatting. Maar de verschijning van een ander proefschrift (‘Vocabulaireverwerving in het vreemdetalenonderwijs: De effecten van context en raden op retentie’, Groningen, 1996) lijkt om herbezinning te vragen want de schrijver ervan, Jan-Arjen Mondria, komt tot de conclusie dat het leren van woorden in een context leidt tot hogere retentie dan het leren van losse woorden, maar dat er geen verschil is in retentie bij het leren met de raadmethode of met de geefmethode.
De eerste versie van Code Nederlands verscheen in 1990. De vraag waarom er na een relatief korte periode een grondig herziene uitgave op de markt komt, wordt in het voorwoord uiteraard beantwoord. Dat antwoord is echter minder duidelijk dan men zou verwachten. Er worden twee redenen genoemd: onderzoek heeft nieuwe theoretische inzichten opgeleverd; en: een enquête onder zestig docenten heeft de wensen ‘van het veld’ verduidelijkt.
Ik ken de antwoorden op die enquête niet, maar het zou een mirakel zijn als die mooi sporen met elkaar en met de nieuwe taalkundige inzichten. Voorts wordt gezegd dat de uitgangspunten van Code Nederlands van kracht blijven. Maar hoe zit het dan met die nieuwe theoretische inzichten? En wat betekent dat, met handhaving van de uitgangspunten, men geprobeerd heeft aan te sluiten bij een aantal heersende tendensen? Nee, leerboeken schrijven is geen pretje als je tenminste goede maatjes wilt blijven - en dat wil je natuurlijk - met de gebruiker, de docent, de uitgever, de wetenschap, je collega-schrijver en jezelf. Aansluiten bij heersende tendensen betekent volgens de schrijvers van Code Nederlands:
- | meer aandacht voor de structurele aanpak van de productieve vaardigheden en daarom nu in een eerder stadium meer spreekvaardigheid en meer productieve oefeningen; |
- | meer aandacht voor de zelfwerkzaamheid van de cursisten en daarom in de nieuwe Code Nederlands meer mogelijkheden voor zelfwerkzaamheid; |
- | nadruk, bij het taalverwervingsproces, op de taal- en cultuurverschillen; ook in Code Nederlands want ‘Het is goed om die verschillen expliciet te benoemen en te bespreken’. |
Het is heel begrijpelijk dat de auteurs van Code Nederlands ten aanzien van het uitgangspunt ‘receptief voor productief’ en ten aanzien van de rol van de docent in het leerproces een scheutje water in de wijn hebben gedaan. Minder begrijpelijk vind ik de mijns inziens wat modieuze knieval voor taal- en cultuurverschillen in deze vorm van onderwijs. Misschien zou ik het wel begrijpen als uiteengezet zou worden waarom die aandacht daarvoor ‘goed’ is, maar bij dat ene korte zinnetje blijft het.
Hoe inzake grammatica de nieuwe Code Nederlands zich verhoudt tot de oude, blijft in het vage. Uit het veld klonk meteen al na het verschijnen van de eerste druk de roep om meer expliciete grammatica (bijvoorbeeld op de studiebijeenkomst van 27 april 1991, gewijd aan Code Nederlands) en het zou me verbazen als dat geluid in de enquêteantwoorden ontbreekt. Bovendien
| |
| |
werden twee jaar geleden, bij de aankondiging van een herziening, al extra grammaticaoefeningen in het vooruitzicht gesteld. Nu staat er dat een functioneelnotionele benadering niet betekent dat er geen aandacht aan de grammatica wordt geschonken en dat grammatica expliciet wordt aangeboden en geoefend. Maar de grammatica wordt niet genoemd bij het aansluiten bij heersende tendensen. Heerst hij niet, is het geen tendens of is er niets veranderd?
Andere minder principiële verschillen tussen de eerste en de herziene versie zijn o.a.: geactualiseerde teksten, meer teksten, ook fictieve (!), uitsluitend Nederlandse termen voor de grammaticaterminologie, veel meer oefeningen, geheel nieuwe toetsen, zeer veel nieuwe illustraties en uiteraard alles in de nieuwe spelling.
Omdat in de herziening de notioneel-functionele aanpak en de daaruit voortvloeiende opbouw van de cursus gehandhaafd is, acht ik mij ontslagen van een gedetailleerde beschrijving van de opzet en uitwerking van deze cursus en beperk me tot een aantal losse opmerkingen.
De hoofdstukken voorwoord, inleiding, opbouw en werkwijze zijn duidelijk en overzichtelijk geschreven en geven de informatie die de gebruiker nodig heeft. De aanwijzingen voor de behandeling van de lessen zijn ook duidelijk maar wel erg minutieus. Een voorbeeldje uit talloos vele: ‘Werkwijze: hoe laat is het? De cursisten moeten aangeven hoe laat het is op de klokken’. Tja.
Leerboekenschrijvers staan vaak voor het dilemma: wel of geen verhaallijn inbouwen. Hoewel Richard, Ramón, Angela en Monique op gezette tijden hun opwachting maken, zit er in Code Nederlands geen echte verhaallijn. Voortdurend terugkerende figuren die van alles beleven, kunnen op de zenuwen gaan werken, maar uit didactische overwegingen geef ik daaraan toch de voorkeur boven die schier eindeloze stoet eendagsvlinders die in Code Nederlands voorbijtrekt. In het echte en in het boekenleven heb je mensen nodig om op terug te vallen.
Onhandig vind ik het dat op de voorkant van de boeken en van de cd's (bij de docentenhandleidingen) niet staat aangegeven of het om deel 1 of deel 2 gaat. In een appendix vindt men een lijst van aardrijkskundige namen met land/ gebied, adjectief en inwoner. Een goed idee want met geografische aanduidingen, die altijd en overal aan de orde komen, wordt voortdurend gemodderd.
Code Nederlands is een zorgvuldig doordachte complete cursus waarin op evenwichtige en genuanceerde wijze de meest recente inzichten op het gebied van de toegepaste taalkunde aantrekkelijk, gevarieerd en overzichtelijk gestalte hebben gekregen. De vormgeving van de tekstboeken is mooi, duidelijk en rustig maar - mede door de vele foto's en tekeningen - beslist niet saai. De kwaliteit van de luistercassettes is prima. Over het softwaremateriaal kan ik niet oordelen omdat dat door de uitgever niet ter beschikking is gesteld. Een volwassen cursus voor volwassen anderstaligen.
Ook voor extramurale anderstaligen? Voor het antwoord op die vraag eerst
| |
| |
even naar een andere grote cursus waarvan ook een herziening (derde druk) is verschenen, Spreken is zilver....
In tegenstelling tot Nederlied schrijven de auteurs van het uit dezelfde stal afkomstige Spreken is zilver... nergens dat zij hun leergang geschikt achten voor extramuraal gebruik. Waarom zij mijns inziens terecht afzien van deze claim kan het best verduidelijkt worden aan de hand van de overwegingen die hebben geleid tot genoemde herziening.
De doelgroep is veranderd: er komen de laatste jaren minder analfabeten en meer ‘snelle leerders’. De opvang van buitenlanders is veranderd: asielzoekers komen terecht in grote opvangcentra waar in hoofdzaak vrijwilligers het werk moeten doen. Het reguliere Nederlandse volwassenenonderwijs is veranderd. Krachtens de nieuwe Wet op de inburgering moeten buitenlanders een opleiding volgen van 500 uur die hen vertrouwd moet maken met de Nederlandse taal en de Nederlandse samenleving. Die opleiding wordt verzorgd door Regionale Onderwijs Centra (ROC's), maar de ROC's zeggen dat dat aantal uren te weinig is. De schrijvers van Spreken is zilver... willen met hun leergang laten zien dat in het algemeen met de beschikbare uren het doel wel te bereiken is.
Ik geloof niet dat de extramurale neerlandistiek hierin veel herkenbaars zal ontdekken. De extramurale docent heeft te maken met een doelgroep die qua samenstelling, scholing, maatschappelijke positie en studieperspectief sterk afwijkt van de doelgroep van zowel de vroegere als de herziene cursus Spreken is zilver...
Bij Code Nederlands is die extramurale claim er wel. ‘De leergang kan ook gebruikt worden voor volwassenen die buiten het Nederlandstalig gebied Nederlands willen leren.’ Het is het gebruikelijke zinnetje bij alles wat er verschijnt aan Nederlands voor anderstaligen. Vrijwel altijd blijft het daarbij - ook in Code Nederlands. De tijd is echter rijp om die extramurale geschiktheid te beargumenteren en het bovenstaande ‘kan’ te verduidelijken.
Men kan de Noordzee oversteken in een badkuip, maar er zijn betere mogelijkheden. Is het dit ‘kan’? Of kan het omdat men van mening is dat er geen principieel verschil is tussen het leren van een tweede en een vreemde taal? Of kan het omdat men bij het schrijven van de leergang rekening heeft gehouden met extramuraal gebruik? Dat laatste lijkt me onwaarschijnlijk, al was het alleen maar omdat Code Nederlands is afgestemd op de doelstellingen van de Programmacommissie Nederlands als Tweede Taal voor Volwassenen en vanwege het verband dat wordt gelegd met het Staatsexamen Nederlands als tweede taal.
Dit neemt niet weg dat ik de claim van Code Nederlands juist vind. In de eerste plaats omdat - in tegenstelling tot Spreken is zilver... - de doelgroep van Code Nederlands - (bijna) volwassen anderstaligen met een hogere opleiding - aardig overeenkomt met de doelgroep van de extramurale universitaire neerlandistiek. Maar ook inhoudelijk lijkt me dat Code Nederlands de buitenlandse markt meer te bieden heeft dan Spreken is zilver...
Spreken is zilver... is een audio-lexicale methode. Dit houdt onder andere in dat er veel geluisterd moet worden en dat de leerlingen aanvankelijk alleen non- | |
| |
verbaal mogen reageren en handelen. Ook de grammatica krijgt men door ‘kritisch luisteren’. ‘Dit gaat “als vanzelf”, ongeveer zoals een kind zijn taal leert (zonder bespreking van grammaticaregels)’. Ik treed hier niet in discussie over de validiteit van dit uitgangspunt, maar ik weet wel dat als de gemiddelde extramurale scholier zijn studie Nederlands begint, hij een visie op en een vorming in taalverwerving heeft die een slechte voedingsbodem vormt voor wat Spreken is zilver... ‘leren zonder leren’ noemt. Daarentegen vormen de notioneel-functionele uitgangspunten van Code Nederlands met daarbij expliciete aandacht voor de grammatica mijns inziens wel een bodem waarover, extramuraal, de ploeg van het woord gemakkelijk valt te besturen.
Code Nederlands. Basisleergang Nederlands voor volwassen anderstaligen. Amsterdam: Meulenhoff Educatief, 1996.
Deel 1 (Alice van Kalsbeek, Folkert Kuiken): tekstboek 1, 204 blz., f 41, -, ISBN 90 280 1224 9; oefenboek 1, 282 blz., f 31,50, ISBN 90 280 2488 3, docentenhandleiding 1 (incl. 2 cd's), 176 blz., f 82,50, ISBN 90 280 3371 8, set van 2 cursistencassettes 1, f 34, -, ISBN 90 280 4185 0;
Deel 2 (Alice van Kalsbeek, Marijke Huizinga, Folkert Kuiken): tekstboek 2, 196 blz., f 41, -, ISBN 90 280 1123 4, oefenboek 2, 282 blz., f 31,50, ISBN 90 280 2457 3, docentenhandleiding 2 (incl. 3 cd's), 134 blz., f 82,50, ISBN 90 280 3494 3, set van 2 cursistencassettes 2, f 34, -, ISBN 90 280 4342 1.
Software bij Code Nederlands 1, f 775, -, ISBN 90 280 1487 X; software bij Code Nederlands 2, f 775, -, ISBN 90 280 1548 5; software Code Nederlands 1 en 2, f 1350, -, ISBN 90 280 3324 6; uitspraakcassette (niet herzien), f 25, -, ISBN 90 280 4489 2. Zowel bij deel 1 als bij deel 2 kunnen tekstboek en cursistencassettes gecombineerd gekocht worden.
Klapwijk, Marion, Siel van der Ree e.a., Spreken is zilver... Baarn: Nijgh Versluys (voordien De Kangoeroe).
Module 1 (verwerkingsoefeningen), 256 blz., f39, -, ISBN 9024 92700 5; Afbeeldingenboek 1, 96 blz., f 35, -, ISBN 9024 92701 3; Docentenboek Module 1 (map + handleiding + cassettes), f 195, -, ISBN 9024 927285; Docentenhandleiding Module 1, 150 blz., f 35, -, ISBN 9024 92729 3; cassettes Module 1, f 180, -.
Module 2 (verwerkingsoefeningen), 320 blz., f 44,50, ISBN 9024 92702 1; Afbeeldingenboek 2, 86 blz., f 35, -, ISBN 9024 92703 X; Docentenboek Module 2 (handleiding + cassettes), f 180, -; Docentenhandleiding Module 2, 227 blz., f 25, -, ISBN 9024 92842 7; cassettes Module 2, f 165,-.
Bij deze leergang tien cd-roms.
‘In het NT2-onderwijs wordt vaak veel tijd besteed aan grammaticale structuren en vocabulaire. Ook krijgen de deelvaardigheden “luisteren”, “lezen”, en “schrijven” meestal meer aandacht dan “spreken”’. Dit komt - dat voelt u wel - uit de inleiding bij een cursus spreekvaardigheid. Die cursus heet Wat je zegt! Maakten de schrijvers van Trefwoord het ‘gat’ groter dan nodig is, ook de auteurs van
| |
| |
Wat je zegt! zijn niet helemaal vrij te pleiten van preken voor eigen parochie, waarbij vooral dat ‘veel tijd voor grammaticale structuren’ opvalt. Misschien gebeurde dat stiekem, maar in het officiële NT2-circuit waren die grammaticale structuren tot voor kort het geliefde mikpunt van heel communicatief Nederland. Niettemin is Wat je zegt! een welkome aanvulling op bestaand materiaal omdat in deze cursus niet alleen de spreekvaardigheid van het vraag- en antwoordspel wordt geoefend maar ook van het gesprek en de open discussie.
De cursus is bedoeld voor volwassen anderstaligen met een halfgevorderde en gevorderde kennis van het Nederlands. Hij kan zelfstandig gebruikt worden maar ook als aanvulling bij een algemene leergang en hij gaat uit van onderwerpen uit het dagelijks leven in Nederland: vakantie en vrije tijd, kleding, telefoneren, koken en eten, culturele verschillen, school en (huishoudelijk) werk enzovoort. Bij de behandeling van deze onderwerpen is er aandacht voor functioneel taalgebruik (mening vragen, vergelijken enz.) en voor nieuwe woorden en woordcombinaties. Er moet veel in groepjes gewerkt worden en ook anderszins staat de cursist centraal. ‘Ten minste 80% van de lestijd zijn de cursisten aan het woord en houdt de docent zijn mond.’ Kunnen docenten dat? Willen docenten dat? Want er worden natuurlijk veel ‘fouten’ gemaakt. Terecht pleiten de auteurs voor een docent die niet te veel onderbreekt en die veel gemaakte fouten - dus niet alle - inventariseert om ze, na behandeling van een gespreksthema, bij voorkeur onderwerpsgewijs (nu eens de zinsconstructie, dan weer de modale werkwoorden, een andere keer de woordenschat) te bespreken.
Iedere les begint met een foto waarover bij wijze van opwarmertje vragen worden gesteld. Daarna volgen allerlei opdrachten: woordenschat-, rubriceeren rangschikoefeningen, clozeteksten, discussieopdrachten, rollenspellen. Deze opdrachten zijn gedeeltelijk een afgeleide van het bijgevoegde luistermateriaal want de auteurs hebben gelukkig het grote belang onderkend dat luisteren heeft voor spreken. De taken die de cursisten moeten uitvoeren vóór, tijdens en na het luisteren zijn heel zinvol en op een gelukkige wijze gekoppeld aan de spreekopdrachten.
Wat je zegt! is een aanwinst voor de spreekvaardigheidstraining, ook de extramurale. Dat ze buiten de muren het antwoord schuldig zullen blijven op de in de cursus aanwezige quizvraag: ‘Wie is de presentator van de Nederlandse playbackshow?’ en ‘Hoe heet de dokter in de serie “Goede tijden, slechte tijden?”’ is niet erg. Maar als ze bij de vraag ‘Voor welke Nederlandse voetbalclub speelde Johan Cruijff?’ niet onmiddellijk doorhebben dat de vraag niet deugt omdat Cruijff zowel voor Ajax als voor Feyenoord speelde, wordt het zorgelijk.
Bergh, Heleen van den en Bram Poldervaart, Wat je zegt! Een cursus spreekvaardigheid voor anderstaligen. Groningen: Wolters-Noordhoff, 1994. Cursistenboek, 100 blz., f 38,50, ISBN 9001 71442 0; Docentenhandleiding, 79 blz., f 54,50, ISBN 9001 71441 2; Geluidscassette, f 62, -, ISBN 9001 71440 4.
|
|