van de geheel andere anthologie die C.J. Aarts en M.C. van Etten verzorgden onder de titel Domweg gelukkig, in de Dapperstraat. De bekendste gedichten uit de Nederlandse literatuur (Amsterdam, Bert Bakker, 1990; 296 blz.). Ook deze bloemlezing heeft haar voorlopers, zij het dan indirecte. In 1972 verzamelde Cees Buddingh' de ‘evergreens’ van de Nederlandse poëzie en gaf Wim Zaal zijn keuze aan Geliefde gedichten vrij, en in 1986 kwam Robert-Jan Zuidinga met Gelezen worden ze ontelbre malen. In hun grotendeels op koldertoon geschreven inleiding verwijzen de samenstellers van Domweg gelukkig naar deze bestaande verzamelingen en rekenen zij voor dat de drie oudere bloemlezing tezamen met de hunne een veertigtal gedichten gemeen hebben. Die moeten dus zowat de harde kern van de Nederlandse poëzieklassiekers vormen. Om welke verzen het precies gaat, staat er niet bij.
Aarts en Van Etten vertellen in hun inleiding wel dat in dit geval persoonlijke voorkeur niet in het geding was bij de selectie. Het boek moest immers uit ‘de bekendste gedichten’ bestaan. Maar hoe kom je daar achter? De beide redacteuren gingen gedichten tellen in schoolboeken en bestaande bloemlezingen. Na achttien schoolboeken en honderd bloemlezingen hadden ze 13023 gedichten en hielden ze het voor gezien. Welke werken ze nakeken, oude en/of nieuwe, alleen Nederlandse of ook Vlaamse, verklappen ze niet. Belangrijk vinden ze het niet, want ‘zo'n onderzoek is misschien zinnig, maar evengoed tamelijk zinloos,’ stellen ze moedeloos vast. Hoe dan ook, de vergelijkende studie leverde een basisbestand van 125 meest gebloemleesde gedichten op. De andere helft van de in totaal 250 gedichten die in Domweg gelukkig zijn opgenomen, werd blijkbaar te hooi en te gras verzameld en bestaat, aldus de inleiding, uit ‘lange gedichten, korte gedichten, gedichten van dichters die regelmatig toestemming weigerden om hun gedichten in bloemlezingen op te nemen, gedichten van dichters die door bloemlezers te min werden gevonden maar die leven in de harten van de mensen, versjes voor kinderen, versjes voor de lol, aftelrijmpjes, gedichten die hun bekendheid danken aan van alles behalve aan bedrukt papier, gedichten die een eigen leven leiden in rouwadvertenties, gedichten die te jong zijn, etc...’ Zo te zien is de periode van somber systematisch zoeken door een fase van opgewekte willekeur gevolgd. Wel leren we uit de inleiding nog dat de samenstellers zuinig zijn geweest met het opnemen van liedjes en kinderversjes, dat een speciale plaats is ingeruimd voor verzetspoëzie uit de Tweede Wereldoorlog, en dat Gerard Reve toestemming tot opname weigerde.
In een bloemlezing als deze zijn het uiteraard niet de dichters die op het voorplan staan, maar de gedichten, en in vele gevallen gaat het zelfs om een bepaald vers. De gedichten in Domweg gelukkig staan chronologisch gerangschikt naar eerste publikatiedatum van het gedicht. Dat houdt in dat werk van een gegeven auteur vaak verspreid staat. Zo treft de lezer verzen van Staring aan op p. 59, 60, 65, 66 en 69, en van Gezelle op p. 75-77, 81 en 108-109, terwijl een vers van Beets tussen twee gedichten van Van de Woestijne belandt. De registers maken echter veel goed. Ieder gedicht heeft een verantwoording van enkele regels meegekregen, met bronvermelding en op het eerste gezicht betrouwbaar commentaar over het ontstaan van het betreffende vers. Het auteursregister vermeldt nog eens bij iedere naam de opgenomen gedichten. Het afsluitende ‘Register op titels, eerste en bekende regels’ is bijzonder handig vooral wegens dat laatste element. Hoe anders regels terug te vinden als ‘Heeft aangebrand ook voetjes, moeder Aagt?’, of ‘Maar de boer hij ploegde voort’, of ‘Ik wou dat ik twee hondjes was’, die immers geen van alle beginregels zijn? Maar ja, wat heet een ‘bekende regel’? Elsschots ‘tussen droom en daad / staan wetten in de weg’ staat in het register en is er dus een, maar het