woonwagenbewoners werden door hen teruggestuurd, de 245 overgebleven zigeuners deporteerden zij naar Auschwitz.
Tegenover de ijver van de Nederlandse overheid staat de houding van de Deense, Noorse en Finse autoriteiten, die voorgaven alleen ‘asocialen’ in hun land te hebben. In Italië, Bulgarije en Griekenland werden de Duitsers tegengewerkt. In andere Balkanstaten, en ook in Frankrijk en Polen, werden echter duizenden zigeuners opgepakt.
Doorslaggevend voor de etikettering van zigeuners noemt Lucassen hun nomadische levenswijze. Abraham Kuyper was de eerste politicus die (in 1913) een negatief zigeunerbeeld formuleerde: ‘Meestal van vreemden oorsprong, boezemden zij den meesten angst in. Het zijn bijna allen rovers en dieven, zij storen zich aan gebod noch wet, beschouwen het land waar zij doortrekken als veroverd gebied, kennen geen burgelijken stand en evenmin eenig hygienisch voorschrift.’ (p. 128). De structurele aanpak die in 1928 werd ingevoerd is zeker bevorderd door de confessionele huiver voor deze bohémiens met hun onzedelijke gewoonten. Anderzijds is de bureaucratisering van de maatschappij een sinds de negentiende eeuw in diepte en omvang toenemend proces, waardoor vroeg of laat de leefwijze van deze ‘zwervelingen’ wel in het geding moest komen. Lucassen neemt dit soort overwegingen niet op in zijn sociologisch verklaringsmodel. Ook vraagt hij zich nauwelijks af, of het stigma soms niet door het gedrag van zigeuners zelf versterkt is. Zouden de Sinti, van wie de vrouwen bedelden en die een monopolie bezaten op de wisseltruc, het imago van zigeuners in het algemeen niet nadelig hebben beïnvloed?
Lucassens dissertatie biedt ondanks deze bedenkingen boeiende leesstof. Ongewenste vreemdelingen (SDU uitg., 1990; f. 37,90: 294 p.), dat hij samen met Wim Willems heeft geschreven, trekt de lijn door naar deze tijd. Maar dit boek is opgehangen aan allerlei ambtelijke rapporten, wat de leesbaarheid niet bevordert. Opvallend in het vreemdelingenbeleid vanaf 1969 is het geharrewar tussen de diverse ministeries (CRM, Financiën en Justitie) over de vraag welk ministerie zal moeten opdraaien voor de kosten. Willems en Lucassen constateren met verontwaardiging, dat zigeuners en woonwagenbewoners de enige minderheidsgroep vormen waarvoor aparte politie is aangesteld uit het voor integratie bestemde budget. Bovendien is het Nederlandse vreemdelingenbeleid in het algemeen sinds de Minderhedennota van 1983 veel restrictiever geworden.
Hoe restrictief, wordt duidelijk uit De staat van Nederland (SUN uitg., 1990; f. 29,50; 256 p.). Dit ‘mozaïek van feiten’ over Nederland is een bijzonder goed gedocumenteerd boek, vol verhelderende grafieken en goed gekozen illustratieve teksten. Hier vind je het gegeven dat 80% van de asielaanvragen wordt afgewezen, terwijl de meeste omringende landen drie tot vijf maal zoveel vluchtelingen binnen de grenzen hebben. Zo zijn allerlei aspecten van de Nederlandse samenleving terdege in kaart gebracht, en wel door een team van zes auteurs van wie er twee aan het Geografisch Instituut van de R.U. Utrecht zijn verbonden en twee aan het Instituut voor Toegepaste Sociale Wetenschappen in Nijmegen. Initiatiefnemer en hoofdauteur is Dr. B. de Pater uit Utrecht. Het is even wennen aan de vele cijfers die in de hoofdtekst zijn verwerkt, maar toch is het boek goed leesbaar, omdat het een verhaal bevat dat overtuigend wordt gebracht. Nergens is merkbaar dat het door een team van zes auteurs is samengesteld, en dat is een buitengewone prestatie. Ik kan onmogelijk opsommen wat er aan de orde komt, maar