informatie. Als hij kort daarna zijn vrouw verliest aan haar vroegere vriend Albert Egberts, stort Quispel zich aan het eind van het boek in een nieuwe drankorgie die bedoeld is als de laatste, hoe men dat ook wil uitleggen.
Het boek van Van der Heijden is niet alleen een psychologische roman van de eerste orde, maar ook een tijdsbeeld zoals je dat zelden in de literatuur tegenkomt. Heel die woelige tijd van kraakbewegingen, ontruimingen, het optreden van de Mobiele Eenheid, de dood van Hans Kok, de punks met hun haar als hanekammen (‘de hanen’), hun veiligheidsspelden, zware schoenen en kettingen, en de sannyasins in hun rode en paarse gewaden, die overal de brandweer bij willen halen en plannen maken om het voormalige Huis van Bewaring weer te openen als een geprivatiseerde gevangenis naar Amerikaans model - die tijd weet Van der Heijden als geen ander in de herinnering terug te halen.
Sommige critici vonden hem wat lang van stof. Frans de Rover heeft wel gelijk als hij in Vrij Nederland (8.12.90) zegt de indruk te hebben dat Van der Heijden soms ‘te bezorgd lijkt over de vraag of hij wel duidelijk genoeg is’. Het boek leest als een trein, zegt hij, maar je kunt zonder iets te missen diverse stations overslaan. Reinjan Mulder heeft ook wel gelijk als hij vindt dat de eerste twintig bladzijden van het Tweede Boek voor de loop van het verhaal overbodig zijn (NRC Handelsblad, 30.11.90). Maar van iemand die schrijft met de gedrevenheid van Van der Heijden kun je verwachten dat hij nu en dan even doorschiet en ergens op ingaat waar de lezer niet meteen de functie van onderkent. Het zij hem gegund. Het is ook duidelijk dat noch Mulder, noch De Rover deze marginale kritiek een rol van betekenis laten spelen bij hun buitengewoon positieve eindoordeel. Dat geldt ook voor Willem Kuipers die in de Volkskrant van 30.11.90 een ander voorbehoud maakte. Hij constateerde dat de vertelling heel af en toe haperde als er figuren uit de vorige boeken op het toneel verschenen. Zelf heb ik daar bij het lezen niets van gemerkt. En al kun je Advocaat van de hanen heel goed lezen als een op zichzelf staande roman, het boek is ten slotte deel van een cyclus, met figuren die nu eens in het licht staan en dan weer in de schaduw. Net als in de werkelijkheid.
Bij het verschijnen van de nieuwe roman van Jeroen Brouwers herinnerde Arnold Heumakers er ons in de Volkskrant van 19.10.90 aan dat Brouwers in het tweede deel van zijn brievenboek Kroniek van een karakter (1988) voorzag dat zijn roman De zondvloed (zie NEM 52) zijn literaire loopbaan zou afsluiten. Het boek had inderdaad iets van een afsluiting, van een kroon op het werk. Veel thema's en motieven van Brouwers werden er met herhalingen, variaties en doorwerkingen in samengebracht tot een bijzonder imposant geheel waarvan je je moeilijk kon voorstellen dat het nog eens zou worden overtroffen. Dat is ook niet gebeurd, maar Brouwers is er wel in geslaagd zijn bekende materiaal nog eens tot een boeiende roman te variëren. Zomervlucht (Arbeiderspers, f29,50) is een roman over een musicus en termen als thema, variatie, herhaling en doorwerking dringen zich hier nog sterker op dan bij het vorige boek. De nieuwe roman had ook Fuga kunnen heten, want niet alleen is de musicus Saltsman de auteur van een standaardwerk over Bachs Die Kunst der Fuge, maar ook staat zijn hele leven in het teken van de fuga, of dat woord nu afgeleid is van fugere (vluchten) of fugare (najagen). Saltsman is allang geleden op de vlucht gegaan. Hij was een beroemde pianist, iemand van het formaat van Horowitz, Richter, Ashkenazy maar liefst, die zijn belangstelling voor de piano volkomen verloren heeft. Over zijn boek is hij niet ontevreden, maar het liefst zou hij componeren. En dat lukt niet. Ook is zijn huwelijk helemaal vastgelopen. Meer dan een bos droogbloemen is het niet, zegt hij. Zijn leven