| |
| |
| |
Visies achter lesmateriaal
Kroniek van het Nederlands voor anderstaligen
E. Nieuwborg (Louvain-la-Neuve)
In de praktijk van het tweede- en vreemde-talenonderwijs hebben soms heel tegenstrijdige opvattingen over taal de tendens naar elkaar toe te groeien. Hebben de structuralistische kijk op taal en het behavioristisch leermodel afgedaan, toch verschijnen nog geregeld mechanische oefeningen in een of andere leergang en vinden we nog ‘ouderwetse’ grammaticale trekjes in zichzelf communicatief noemende leerboeken. Op zichzelf hoeft dat natuurlijk geen kwaal of didactisch onverantwoord te zijn. Anderzijds komt het ook wel voor dat een leergang waarvan de samenstellers beweren dat ze de laatste standpunten verzoenen met vroegere verworvenheden, helemaal anders uitpakt. In inleidingen ‘staat meestal wat de mode eist’, constateert Dolf van Hartveldt in zijn Kleine Didaktiek (p. 28), die straks besproken wordt. Deze kanttekening is zeer toepasselijk op ons verhaal.
Van Code Nederlands, deel 1 (Meulenhoff) samengesteld door Folkert Kuiken en Alice van Kalsbeek liggen voor ons het Tekstboek (ISBN 90-280-6051-0, 176 p., prijs: f31,50), het Oefenboek (ISBN 90-280-6101-0, 160 p., prijs: f19,50) en de Docentenhandleiding (ISBN 90-280-6262-9, 187 p., prijs: f59,50). De bijbehorende set à 3 cassettes (ISBN 90-280-6412-5, prijs: f250) kregen we niet ter bespreking toegestuurd. Deze leergang is een gedeeltelijk door het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen gefinancierd produkt van een ontwikkelproject van de Afdeling Nederlands Tweede Taal van de Vrije Universiteit te Amsterdam.
De cursus is geschreven voor niet-Nederlandstalige (bijna) volwassenen die in het buitenland enige jaren voortgezet onderwijs hebben gevolgd, al enige tijd in Nederland zijn, en zo wat gewend zijn geraakt aan de tongval en vaak onwillekeurig wat hebben opgepikt. Toch menen de samenstellers dat de leergang ook bruikbaar is voor volwassenen die buiten het Nederlandstalig gebied Nederlands willen leren. Het doel is de cursist te brengen op een ‘basisniveau’, dat een grote mate van overeenstemming vertoont met hetzelfde niveau van het Certificaat Nederlands als Vreemde Taal. Wel is de taxonomie van de leergang (p. 6) explicieter in de beschrijving van de formele interactieve spreeksituaties.
De leergang omvat twee delen, waarvan het eerste pas verschenen is en het tweede aangekondigd is tegen de zomer 1991. Elk deel bestaat uit een tekstboek en een oefenboek voor de cursist, een handleiding voor de docent en een set geluidscassettes. Bovendien is een serie computer-oefeningen nog in ontwikkeling aan de V.U.
Uit de uitvoerige inleiding van de docentenhandleiding (p. 5) vernemen we dat Code Nederlands samengesteld is tegen de achtergrond van vier ontwikkelingen die de laatste jaren hebben plaatsgevonden:
1. | de aandacht voor het communicatieve aspect van de taal, waardoor het accent van de taalvorm verschoven is in de richting van de inhoud; |
2. | het belang dat moet gehecht worden aan de receptieve vaardigheden: spreken en schrijven horen te komen na een periode waarin de taalelementen
|
| |
| |
| receptief verwerkt zijn door middel van lezen en luisteren; |
3. | de taalverwerver moet veel taal aangeboden krijgen en het aanbod moet begrijpelijk en relevant zijn; |
4. | er moet veel zorg besteed worden aan de opbouw en de uitbreiding van de woordenschat. |
De functioneel-notionele benadering is het belangrijkste uitgangspunt van de samenstellers geworden. Ze hebben de in het Drempelniveau Nederlands (Wijnants 1985) opgenomen noties en functies gebruikt als checklist (Docentenhandleiding, p. 7). In feite zijn ze nog verder gegaan: deze lijsten hebben ook inhoudelijk zwaar doorgewogen op de samenstelling van de lessen en de opbouw van de teksten. Daardoor krijgt men sterk de indruk dat in hun ogen ‘communicatief’ c.q. ‘inhoudgerichf’ gelijk mag (kan? moet?) gesteld worden met functioneel-notioneel, althans in een beginnersleergang.
Elke les van het tekstboek telt een aantal blokken: A tot F. De eerste vier bevatten de basisleerstof. Deze wordt gepresenteerd in lees- en hoofdzakelijk luisterteksten, waarop telkens een aantal kaders volgen, waarin wordt ingegaan op de functies, noties en grammaticale constructies. Blok E bevat extra (meestal lees-) materiaal en in blok F staat een alfabetische woordenlijst.
De teksten van de eerste drie lessen (hoofdzakelijk dialogen) bestaan grotendeels uit een verzameling collocaties en stereotiepe reacties rond taalfuncties. Hun enige reden van bestaan is het systematisch invoeren van die functies en de bijbehorende noties. Hierbij moet de vraag gesteld worden of dit wel didactisch verantwoord is. Het doet ons in elk geval sterk terugdenken aan een periode waarin de teksten van een beginnersleergang samengesteld werden in functie van de vormleer van de traditionele grammatica. Of deze teksten voor de cursist enige communicatieve inhoud hadden, was voor de samenstellers van toen nauwelijks een punt. In verband met heel wat dialogen van Code Nederlands rijst de vraag of er wel enige communicatieve inhoud aanwezig is voor de cursist. Daarmee is dan meteen een principiële vraag gesteld over de aard van het taalaanbod in een vreemde-taalleergang voor beginners en de manier waarop het gepresenteerd wordt.
De technische uitvinding waarbij het v.t.o. de meeste baat gevonden heeft, is waarschijnlijk wel de geluidsband. Maar hij heeft ook aanleiding gegeven tot excessen. Bij een gesprek op cassette is de cursist vaak niet meer dan een medeluisteraar die getuige is van iets dat zich helemaal buiten hemzelf afspeelt, waar hij hoegenaamd niet bij betrokken is en waar hij dan ook geen boodschap aan heeft, tenzij de wetenschap dat het gaat om taalvormen die hij moet leren! Voor de cursist blijft van het inhoudelijke aspect nauwelijks nog iets over. Het zal hem een zorg wezen dat een onbekende X zich aan een Y voorstelt, dat X in N woont, dat Y in het betreffende lesje kapper is en Z werkloos, zeker als het personages zijn die daarna van het toneel verdwijnen. Wat voor hem wel communicatief relevant is en waar hij zich bij betrokken voelt, is hoe de docent en zijn medecursisten heten, waar ze wonen, hoe hij zich aan hen kan voorstellen, enz. Wie voor de aanbieding van die functies geluidsbanden gebruikt, handelt niet anders dan sommige cursusschrijvers uit een (soms niet zo) ver verleden die het nodig achtten het hele klassemeubilair in het tekstboek af te beelden. Met andere woorden: wat is de zin van het gebruik van een geluidsband om functies en noties te presenteren, als (te reële
| |
| |
taalgebruikssituatie in de klas aanwezig is? Uit de lessuggestie bij les 1 (Handleiding p. 23) blijkt dat in Code Nederlands pas bij de produktive verwerking van die situatie gebruik wordt gemaakt. Dat is op z'n minst de rol van de docent en het belang van de communicatie tussen docent en cursist onderschatten. Dat betekent eveneens het negeren van het communicatieve aspect van de taal in de klas. Vanaf de vierde les worden de gesprekken wat langer en wordt er meer woordenschat aangeboden, maar de leergang blijft op nagenoeg dezelfde manier ingevuld: aan een aantal taalgebruikssituaties worden taalhandelingen gekoppeld, die op hun beurt bepalen welke taalstructuren worden aangeboden.
Het strikte aanhouden van deze werkwijze heeft minder gelukkige gevolgen. Door de inhoud van de lessen strak te relateren aan taalgebruikssituaties, biedt Code Nederlands de zoveelste herhaling van de bekende thema's (uitgaan, eten en drinken, boodschappen doen, wonen, gezondheid, enz.) met de onvermijdelijke gesprekjes: In een restaurant, In een winkel, In een warenhuis, Op zoek naar een kamer, Bij de huisarts, enz. Deze conversaties bieden de cursisten in feite niet veel meer dan een verzameling formele taalelementen, waarbij de aandacht voor de inhoud niet groter is dan een paar decennia geleden: ook in de tijd van de (structurele) audio-visuele leergangen gebruikte men gesprekken met (nagenoeg) dezelfde titels en ‘inhoud’. Alleen de formele taalelementen waaromheen ze opgebouwd werden, verschillen. De ‘structuren’ van toen zijn nu vervangen door ‘functies’. Het spreekt vanzelf dat wie structuren in taalgebruikssituaties aanbiedt, niet zonder functies kan en het omgekeerde geldt natuurlijk ook. Geen van beide benaderingen kan echter aanspraak maken op een grotere aandacht voor de inhoud.
Door de strakke werkwijze van de samenstellers gebeurt het ook vaak dat in een zelfde gesprek c.q. leestekst een aantal varianten of verschillende registers van een zelfde functie worden aangeboden, wat noch de vlotheid, noch de natuurlijkheid, noch de inhoud ten goede komt. Een uitzondering hierop vormen de interviews, die inhoudelijk veel relevanter zijn. Het kan ook moeilijk anders: die taalvorm richt zich tot medeluisteraars en komt daardoor veel beter over.
De leesteksten zijn in de eerste lessen vooral bedoeld voor woordenschatuitbreiding, en bieden bij tijd en wijle ook nieuwe functies of grammatica aan. Bij andere teksten gaat het erom snel informatie op te zoeken. Af en toe - naar onze smaak veel te weinig - vindt de cursist ook teksten die als verstrooiing kunnen worden gelezen. Inhoudelijk geven de teksten, waar het kan, informatie over Nederlandse gewoonten en gebruiken, telkens met betrekking tot het thema van de les.
Al bij al is in het oefenboek het aantal oefenvormen vrij beperkt. Het leeuwedeel bestaat uit tekstbegrip (waar/niet waar? - meerkeuze - open vragen - gatenteksten) en zowel receptieve als produktieve verwerking van functies door middel van contextstructuuroefeningen waarin bij een taaluiting de bijpassende repliek moet gekozen of gezocht worden. Formele spraakkunstoefeningen bij de grammaticakaders zijn eerder schaars aanwezig. Daarnaast wordt de cursist ook geoefend in het herkennen van zinsaccent en intonatiepatronen. Het wekt verbazing dat - in tegenstelling tot wat aangegeven is in de achtergrondbeschrijving (Docentenhandleiding p. 5) - zo weinig aandacht is besteed aan het oefenen met het lexicon: we telden nauwelijks 25 lexicale opgaven. Lexicale combinatieoefeningen troffen we haast niet aan, terwijl het correct
| |
| |
kunnen combineren van woorden - zowel semantisch als formeel - toch van essentieel belang is bij de produktieve vaardigheden.
De Docentenhandleiding bevat, naast drie inleidende hoofdstukken over de intenties van de samenstellers, de opbouw en de aanbevolen werkwijze, een meer dan 100 pagina's tellend hoofdstuk met, per les, aanwijzingen voor de behandeling van de lessen. Daarop volgen luister- en uitspraakoefeningen. Hierin worden telkens losse woorden in contrasterende paren aangeboden (b.v. nam/naam; vis/vies; werk/berk): de vroeger erg gebruikelijke structurele techniek, waarvan is aangetoond dat ze de correcte uitspraak nauwelijks of niet kan beïnvloeden. Het laatste hoofdstuk bevat per les een reeks toetsen over functies, grammatica, woordenschat en woordaccent.
Concluderend kunnen we zeggen dat wie het functioneel-notionele geloof belijdt in Code Nederlands een uitstekend gestructureerde en met uiterste zorg samengestelde leergang zal vinden, met bovendien een ruime keus aan functioneel oefenmateriaal. Wie daar bovenop echter nog (wat) vernieuwing zoekt in de richting van Krashens taalverwervingshypothese en Schouten van Parrerens handelingspsychologische aanpak zal - de veelbelovende beschrijving van de achtergrond ten spijt - bedrogen uitkomen: noch de inhoud van de teksten, noch het oefenmateriaal schenken op dat punt voldoening. Te vaak gaat de aandacht meer naar het inslijpen van functionele klaar-voor-gebruik diepvrieszinnen dan naar echte communicatie en interessante begrijpelijke inhoud.
Niet alle samenstellers hebben behoefte aan een uitvoerige verantwoording van c.q. toelichting bij het cursuspakket. In een bondige, maar toch accurate beschrijving maken A.F. Florijn en J.H. Maureau duidelijk wat de opzet is van Deskundigen over hun werk (Martinus Nijhoff, ISBN 90-6890-256-3, 184 p., prijs: f32,50). Ze noemen hun leergang ‘Lees- en luistercursus voor gevorderde anderstaligen,’ hoewel mag gesteld worden dat het pakket vooral bedoeld is als luistercursus. In de inleiding wordt gespecificeerd dat ze zich hoofdzakelijk richten tot cursisten die het Nederlands moeten gebruiken bij een studie aan een universiteit of bij het volgen van een hogere beroepsopleiding. Voor anderstaligen die het Nederlands willen of moeten gebruiken bij de uitoefening van een hoger gekwalificeerd beroep kan de leergang ook bruikbaar zijn. Van de gebruikers wordt verwacht dat ze weinig moeite hebben met het begrijpen van gesproken Nederlands in alledaagse communicatie. Na kennisneming van het taalaanbod menen we te mogen veronderstellen dat iemand die geslaagd is voor het niveau Basiskennis van het Certificaat Nederlands als Vreemde Taal deze cursus zowel in een lessituatie als bij zelfstudie kan gebruiken.
Doel van de cursus is (toekomstige) studenten te helpen bij het begrijpen van ‘academisch’ gesproken Nederlands. De gebruiker zal er dus wel rekening mee moeten houden dat er op een zeker abstractieniveau gesproken wordt en dat men deskundigen meestal niet begrijpt als men niet beschikt over een minimum aan gespecialiseerde woordenschat en vakinhoudelijke voorkennis.
Het lessenpakket bestaat uit twee delen: een geluidscassette waarop acht academici aan het woord komen (psycholoog, taalkundige, farmacoloog, musicologe, medicus, letterkundige, juriste en programmeur) en een cursusboek waarvan de acht hoofdstukken corresponderen met de opnamen.
| |
| |
De functie van het boek is vijfvoudig: het verschaft achtergrondinformatie, inleidende oefeningen, luisteropdrachten, grammaticale toelichting en verwerkingsoefeningen bij de woordenschat. De transcriptie van de teksten en de sleutel bij de oefeningen maken de leergang bruikbaar voor zelfstudie. De achtergrondinformatie, waarvan de bedoeling is de gesproken tekst zowel inhoudelijk als formeel zo toegankelijk mogelijk te maken, bestaat uit een bondige inleiding en een aantal authentieke teksten met woordverklaring. In de inleidende oefening wordt het gedeelte van de woordenschat verwerkt dat onontbeerlijk is om de opgenomen tekst te begrijpen, terwijl met de luisteropdrachten geprobeerd wordt de aandacht van de cursist op de verschillende inhoudelijke aspecten te richten en hem in stappen tot correct tekstbegrip te brengen. De grammaticale toelichting gaat kort in op een paar voor anderstaligen moeilijker aspecten van vormleer en syntaxis, met speciale aandacht voor gesproken Nederlands. De laatste stap in de verwerking bestaat uit lexiconstructuur- en lexicale combinatie-oefeningen.
Als het waar is dat goede wijn geen krans behoeft, dan behoeft dit werk eigenlijk geen verdere commentaar. Het lijkt ons op alle gebieden een degelijke, voortreffelijk gestructureerde, inhoudelijk verantwoorde leergang, die biedt wat de inleiding belooft. Kortom, een aanrader. Sommigen zouden om meer verwerkingsoefeningen kunnen vragen. We menen echter dat op dit niveau de docent zelf het pakket moet aanvullen waar dat nodig blijkt.
Naast deze nieuwkomers verschenen ook nog een aantal voortzettingen en herziene herdrukken van cursusmateriaal. Pasklaar 3 (Marloes de Bie e.a., Rijksuniversiteit Groningen, ISBN 90-367-0180-5, 2 dln., met cassette) blijft op hetzelfde spoor rijden als nummer twee. Bij bewerkingen van teksten kunnen altijd vraagtekens geplaatst worden: elke vereenvoudiging is ook voor een stukje mutilatie, maar dat is zeker binnen de perken van het toelaatbare gebleven. De onderwerpen van dit nummer: leesteksten: discriminatie, reclame, echtscheiding en voogdij, bejaardenhuizen en voeding, de auto en ons leven, zon en huidkanker, winkelen in de supermarkt, ontkerkelijking, de Wetenschapslijn, gemoedelijkheid; luisterteksten: de toespraak van de koningin, de achternaam van getrouwde vrouwen, de verloedering van de taal, geldvervoer, Sinterklaas. Meer nummers blijven welkom: welke visie men ook aankleeft, lees- en luistermateriaal bevordert de taalvaardigheid.
Om de herziene druk van het tweede deel van zijn Nederlands. Taalcursus voor buitenlanders (Martinus Nijhoff, ISBN 90-6890-226-1, 318 p., prijs: f37,50; 2 cassettes, prijs: f31,-) te presenteren, beperkt Jelle Stegeman zich tot één zinnetje: ‘Voor deze nieuwe druk... heb ik de teksten herzien en de oefeningen uitgebreid’. Men zal Stegeman dan ook bezwaarlijk voor de voeten kunnen werpen dat hij zijn theoretische inzichten niet waar heeft kunnen maken, met modieuze termen uitpakt of dogmatisch is. Hij is een man van de praktijk, blijft zakelijk en relativeert, zoals al vroeger is gebleken uit het voorwoord van het eerste deel. Achter zijn extreme bondigheid gaat het volgende schuil. In hun geheel zijn tekst- en grammaticagedeelte nagenoeg ongewijzigd gebleven. De verwerkingsoefeningen daarentegen zijn flink uitgebreid, van 3 tot 10, precies op dezelfde manier als dat geschied is voor het eerste deel, een wijziging die de cursus zeker ten goede komt. Overigens willen we er nog op wijzen dat Stegeman in dit deel inhoudelijk zeer geschikt materiaal aanbiedt voor de doelgroep: studenten aan universiteiten in het buitenland. Wie de volledige cursus doorgemaakt heeft, moet klaar zijn om deel te nemen aan het examen Basiskennis van het Certificaat Nederlands.
| |
| |
De tweede, herziene druk van Op Nieuwe Leest, Cursistenboek van Alice van Kalsbeek en Ruud Stumpel (Martinus Nijhoff, ISBN 90-6890-330-6, 95 p., prijs: f14,75) verschilt vrij aanzienlijk van de eerste druk, al zijn de oefenopdrachten op een paar verduidelijkingen na dezelfde gebleven. Twaalf teksten zijn door nieuwe, recentere stukken vervangen, zodat beide drukken niet naast elkaar kunnen gebruikt worden. Gelukig heeft de uitgever de voorzorg genomen om het omslag een andere kleur te geven. De reden van deze vervanging wordt niet toegelicht en het is ons ook niet duidelijk geworden waarom dat zo nodig moest Voor meer informatie over opzet en inhoud verwijzen we naar NEM 54 (Voorjaar 1990).
Om te besluiten introduceren we nog graag de aan het begin van de kroniek even vermelde Kleine didaktiek voor het Nederlands als tweede taal van Dolf Hartveldt (Coutinho, ISBN 90-6283-779-4, 175 p., prijs: f29,50). De auteur wil aanstaande docenten inzicht verschaffen in wat van hen verwacht wordt. Daar is hij, menen we, in geslaagd. Het was zeker geen gemakkelijke opgaaf om in een ongeveer 170 pagina's tellend overzicht de zeer verscheiden onderwerpen met betrekking tot NT2 overzichtelijk en zonder al te veel specialistische toegevingen te behandelen. In het werk wordt achtereenvolgens aandacht besteed aan wat Nederlands is, aan taalvariatie en de beheersing ervan, aan behoeften en doelstellingen, aan welke verwervingstheorieën relevant kunnen genoemd worden, wat basisvaardigheden in het Nederlands inhouden, hoe de leerstof kan selecteerd, geordend, aangeboden en geoefend worden, wat de verschillende typen leergangen zijn en hoe die beoordeeld kunnen worden, hoe moet getoetst worden, wat taalvaardigheid is en hoe die gemeten kan worden, welke lacunes onderworpen kunnen worden aan remedial teaching en hoe daarop leerstof kan worden toegesneden. De hoge frequentie van het werkwoord ‘kunnen’ in de vorige zin is niet toevallig: hoewel men bij de auteur voorkeuren kan vermoeden, stelt hij zich niet dogmatisch op, wel - terecht menen we - kritisch. Graag hadden we een uitvoeriger bibliografie gekregen met wat recentere titels van b.v. Carpay, Krashen, Schouten van Paneren. Toch zeker ook een aanrader!
|
|