| |
| |
| |
Macht en onmacht van de geschreven taal: enkele inleidende opmerkingen bij het vertalen van juridische teksten
R.D. Snel Trampus (Triëst)
1. Inleiding
Het vertalen van juridische teksten is lang min of meer het stiefkind van zowel de vertaalkunde als van de vertaalwetenschap geweest en pas de laatste jaren komt de problematiek van rechtstaal en vertalen, zowel in Nederland als elders, in ruimere discussie. Ook door linguïsten is op het gebied van de rechtstaal nog betrekkelijk weinig onderzoek verricht. Tot voor kort beperkten de conclusies zich meestal tot opmerkingen van puristische aard, waarbij ‘afwijkingen’ ten opzichte van de algemene taal centraal stonden.
De overtuiging dat bij het vertalen van juridische teksten - evenals van teksten in welke vaktaal dan ook - niet uit het oog verloren dient te worden dat de rechtstaal evenals de algemene taal uit minstens twee componenten bestaat, de grammatica (of syntaxis) en het lexicon, die niet los van elkaar beschouwd kunnen worden, begint steeds meer terrein te winnen. Daarmee dringt tevens het besef door dat het vertalen van juridische teksten vaak of meestal niet alleen een kwestie is van overbrengen van feitelijke informatie. Hiermee in overeenstemming heeft mr. W.E. Elzinga (1987, p. 67-68) erop gewezen dat de door de Maastrichtse opleiding geformuleerde norm voor vertalen ook voor een juridische tekst geldt, zodat vertalen in de moedertaal dient te geschieden:
- | op efficiënte wijze; |
- | zonder fouten tegen spelling, woordkeus en grammatica; |
- | in het juiste register; |
- | zonder stijlfouten. |
Hierop aansluitend zullen in deze bijdrage summier enkele problemen en verschijnselen aan de orde worden gesteld die bij het vertalen van een juridische tekst een rol spelen, te weten: grammatica (syntaxis) en woordkeuze (termen). Daarbij zal uitgegaan worden van de volgende reeds elders door mij (Snel Trampus 1989, p. 24) voorgestelde definitie van een juridische tekst, hoewel hier beperking tot fragmenten noodzakelijk is.
Een juridische tekst is een produkt van taalgedrag bestaande uit een geheel van taaluitingen waarin keer op keer rechtsregels worden geproduceerd, geïnterpreteerd en/of toegepast of waarin van rechtsregels gebruik gemaakt wordt.
| |
2. Grammatica
De structuur van een juridische zin, evenals de structuur van een zin in een algemene taal, is gebonden aan het syntactisch-semantisch systeem van de desbetreffende natuurlijke taal. Binnen elk syntactisch-semantisch systeem bestaat dan de mogelijkheid gemarkeerde of ongemarkeerde zinnen te vormen. Ongemarkeerde zinnen zijn, volgens de definitie van de ANS (p. 916), ‘zinnen met een strikte links-rechts-ordening van de elementen naargelang van de informatieve waarde daarvan...’ en gemarkeerde zinnen ‘alleen zinnen die afwijken van de strikte links-rechts-ordening’ (in de terminologie
| |
| |
van de Praagse School linear modification). Dus met andere woorden: hoe verder een element in een ongemarkeerde zin naar rechts geplaatst wordt, hoe groter de informatieve waarde van dat element. Factoren die op dit links-rechts-principe kunnen inwerken en aanleiding kunnen zijn tot vorming van gemarkeerde zinnen, zijn de context en de communicatieve situatie, alsmede bepaalde semantische aspecten die het taalbouwsel eigen zijn (vgl. Firbas 1986).
Uitgaande van de door de ANS gegeven definitie is zin (1) ongemarkeerd omdat deze voldoet aan de strikte links-rechts-ordening:
(1) | Immers onder de term openbare orde als bedoeld in art. C53 APV is eveneens begrepen de bescherming van de rechten van anderen, dit is althans op te maken uit... (Conclusie Adv. Gen. HR nr. 72331, 1981). |
In constructies als in (1), waarbij de voor het Nederlands typerende ‘tang’ niet in acht genomen wordt, is er volgens de ANS (p. 1023-1024) sprake van ‘expressieve plaatsing’. Een vertaler zal zich uiteraard afvragen in hoeverre een dergelijke expressieve plaatsing functioneel is, d.w.z. wat de schrijver hiermee bedoelt of heeft willen bereiken. Ook zonder plaatsing van het onderwerp achter de tweede pool van de hoofdzin zou namelijk de interpretatie van de bescherming van de rechten van anderen als Focus van de zin de meest plausibele geweest zijn. Immers, juist vanwege de beperkingen waaraan plaatsing van zinsdelen in het Nederlands onderhevig is, bevat het zinsdeel vlak vòòr de tweede pool, waarop dan ook - in gesproken taal - meestal de piek van de intonatie komt te liggen, vaak de kern van de informatie.
De schrijver van een tekst kan, afhankelijk van teksttype, tekstsoort, tijd en plaats, om uiteenlopende redenen voor expressieve plaatsing als in (1) kiezen. Hij kan aan het buiten de tweede pool geplaatste zinsdeel een nadruksaccent willen verlenen of trachten te voorkomen dat de spanning tussen eerste en tweede pool te groot wordt en daarmee de tekst onoverzichtelijk. In (1) is het bijwoord ‘eveneens’ een aanwijzing dat achteropplaatsing van de bescherming van de rechten van anderen aan dit zinsdeel behalve een nadruksaccent een contrastief accent verleent, zodat de zinssnede als volgt geëxpliciteerd kan worden: ‘Niet alleen is onder de term openbare orde [...] de bescherming van de openbare orde begrepen, maar ook de bescherming van de rechten van anderen’.
In tegenstelling tot een aantal jaren geleden kan in meer recente teksten opgemerkt worden dat dit soort zinsstructuren doelgericht zijn en dus niet meer beschouwd kunnen worden als (juridisch) stilistische varianten. Integendeel, de juridische situatie brengt met zich mee dat de voor het betoog relevante elementen niet vaag of impliciet weergegeven kunnen worden en de schrijver zal - bewust of onbewust - trachten de aandacht van de lezer evenwichtig over de hele tekst te verdelen om ze uiteindelijk op het voor zijn betoog belangrijkste element te concentreren.
Dit geldt uiteraard niet alleen voor de Nederlandse schrijver/jurist, maar ook voor de Italiaanse (en welke andere dan ook), zodat in de Italiaanse rechtstaal vergelijkbare verschijnselen kunnen worden waargenomen. Het Italiaans is duidelijker dan het Nederlands een SVO-taal en biedt dus eigenlijk niet de mogelijkheid om, wanneer juist de handeling of de actie uitgedrukt door het werkwoord de meest belangrijke informatie verschaft, dit zinselement meer naar rechts te plaatsen. Daarbij komt nog dat de
| |
| |
Italiaanse grammatica (tot nu toe) normatiever is dan de Nederlandse, zodat ondervraagde italianisten zin (2) niet alleen afkeuren als onwelgevormd (vanwege plaatsing van de lange instrumentele bepaling tussen de delen van het gezegde), maar dergelijke constructies toeschrijven aan de voorkeur van juristen voor verheven taalgebruik:
(2) | Senonché, il Consiglio di giustizia amministrativa per la regione siciliana ha, con decisione n. 110 del 19 aprile 1989, annullato l'anzidetta sentenza del T.A.R. per la Sicilia... (Corte costituzionale, 2-2-1990, n. 49; cursief van mij RST) Evenwel, de Raad van rechtspraak administratieve voor de regio Siciliaanse heeft, met beschikking n. 110 van de 19 april 1989, vernietigd het-bovenvermelde vonnis van de T.A.R. voor het-Sicilië...
‘De Raad inzake administratieve rechtspraak (afd. van de Consiglio di Stato) van de regio Sicilië heeft evenwel bij beschikking n. 110 van 19 april 1989 bovenvermeld vonnis van de T.A.R. (Tribunale Amministrativo Regionale: rechtbank voor administratieve rechtspraak) van Sicilië vernietigd...’ |
Zeer frequent zijn ook in de Italiaanse rechtstaal dit soort constructies niet, maar als ze voorkomen worden ze door juristen wel als aanvaardbaar beschouwd. Aanvaardbaarheid kan - in dit teksttype - gemotiveerd worden met verwijzing naar het links-rechts-principe: het is duidelijk dat de kern van de informatie in het werkwoord annullare (vernietigen) ligt; dit ook vanwege de complementaire betekenisoppositie tussen annullare en confermare (una sentenza), respectievelijk tussen (een vonnis) vernietigen en bekrachtigen/bevestigen.
In Nederlandse teksten kan verder het LIPOC-principe (language-independent preferred order of constituents: Dik 1989, p. 368 e.v.) een reden en een verklaring vormen voor achteropplaatsing van een zinsdeel: in veel talen schijnt er een voorkeur te bestaan voor plaatsing van complexe zinsdelen aan het einde van een zin. Dit is duidelijk het geval wanneer in de tekst zelf een term wordt gedefinieerd, zoals in het volgende voorbeeld (3) uit een arrest van het Hof van Justitie (1984):
3. | ... dat voor de toepassing van verordening nr. 2787/81 op de uitvoer van produkten [...] onder ‘vang’ dient te worden verstaan ‘het lendestuk tussen de achtervoet en de borst van het karkas’ (zaak 327/82; procestaal: Nederlands). |
Dezelfde woordvolgorde zien we in de Italiaanse vertaling:
... che per applicare il regolamento n. 2787/81 all'esportazione del prodotto [...] deve intendersi per ‘pancia’ la spuntatura di lombo posta fra il quarto posteriore ed il petto della carcassa (causa 327/82; lingua processuale: l'olandese).
Afgezien van het feit dat het definiens, het lendestuk... karkas (la spuntatura di lombo... carcassa), van het definiendum, vang (pancia), uiteraard de kern van de informatie bevat, is in de Nederlandse tekst achteropplaatsing van het wel zeer complexe onderwerp volkomen in overeenstemming met het LIPOC-principe.
Wanneer moet nu bij het vertalen van een tekst uit een SVO-taal als het Italiaans gekozen worden voor de zgn. expressieve plaatsing? Deze vraag is niet gemakkelijk te beantwoorden. Wanneer bij inachtneming van de ‘tang’ tussen de twee polen in de hoofdzin of in de bijzin een zeer complex zinsdeel komt te staan, dan zal een vertaler welhaast automatisch besluiten tot achteropplaatsing. Maar minder eenvoudig ligt dit wanneer het gaat om een nadruks- en/of contrastief accent en of hiervan inderdaad sprake is, zal vaak niet op zinsniveau, maar op tekstniveau moeten blijken.
| |
| |
| |
3. Woordkeuze: termen
De terminologie wordt door de vertaler van juridische teksten als het grootste struikelblok ondervonden. En dit niet zonder reden: door juristen wordt het vertalen van juridische termen beschouwd als onderdeel van rechtsvergelijking, zodat
‘- stricto sensu - slechts van moedertaal mag worden gesproken, wanneer een bepaalde taal niet slechts linguïstisch iemands moedertaal is, met andere woorden wanneer iemand de betreffende rechtstaal (het rechtssysteem) perfect beheerst’ (mr. G.-R. De Groot 1987, p. 24).
Het is echter niet realistisch te veronderstellen dat binnen afzienbare tijd drommen Italiaanse en Nederlandse juristen met een goede beheersing van de respectievelijke brontalen zich als vertalers zullen aandienen.
Maar wat moet eigenlijk onder een juridische term verstaan worden? Wat verstaan de vakspecialisten, de juristen, daaronder? Onder hen en onder de vertalers schijnen de meningen nogal uiteen te lopen (vgl. Snel Trampus 1989, p. 66 e.v.). In ruimere zin wordt onder juridische term elke term verstaan die opgenomen wordt in wat een juridisch ‘discours’ genoemd kan worden. In principe zal een vertaler erop bedacht moeten zijn dat niet alleen elk woord uit het lexicon van de algemene taal enige betekenisverschuiving kan ondergaan zodra het in een juridische context en situatie gebruikt wordt, maar ook dat termen uit andere takken van wetenschap of beroepen (zoals in zin 3) binnen het kader van een bepaald onderwerp van recht - volgens de classificatie van Scarpelli (1985, p. 140) - juridisch kwalificerende termen kunnen zijn.
Bij het vertalen van termen kunnen zich grosso modo drie situaties voordoen: a) de kenmerken van een begrip blijken bij componentieel-functionele analyse identiek te zijn aan die van het begrip aangeduid met een term uit de doeltaal; b) het begrip dat met een term uit de brontaal aangeduid wordt, blijkt in het rechtssysteem van de doeltaal onbekend te zijn; c) slechts enkele, maar niet alle kenmerken van het te vertalen begrip stemmen overeen met het met een term uit de doeltaal aangeduide begrip. Deze drie mogelijke situaties worden door het Internationale Institut für Rechts- und Verwaltungssprache te Berlijn aangegeven met respectievelijk +, - en ± (Lane 1987, p. 266-268).
De grootste moeilijkheden doen zich uiteraard voor wanneer onderzoek naar overeenkomstige kenmerken tussen begrippen resulteert in een - equivalentie voor een term uit de brontaal. Hoe de vertaler zich in dat geval moet gedragen hangt in sterke mate af van de informatieve waarde van de term in de tekst, maar over het algemeen lijkt het me aannemelijk dat de vertaler zich richt naar de door juristen zelf gevolgde methodes. Een voorbeeld moge dit verduidelijken:
(5) | In juni 1972 werd tegen de Italiaanse staatsburger Colozza een strafvervolging ingesteld. Politie en justitie waren niet op de hoogte van zijn woon- of verblijfplaats. [...] Een door de onderzoeksrechter te Rome op 4 okt. 1973 uitgegeven gerechtelijke kennisgeving waarbij Colozza van de tegen hem ingestelde strafvervolging op de hoogte zou moeten worden gesteld (comunicazione giudiziaria) kon hem niet worden uitgereikt. [...]
Na een aantal vergeefse pogingen hem op dat adres te bereiken verklaarde de onderzoeksrechter hem op 14 nov. 1973 onvindbaar (irreperibile) en voegde hem
|
| |
| |
| een raadsman toe. [...]
Nadat in de periode november 1974 - juni 1975 drie arrestatiebevelen onuitvoerbaar bleken te zijn, werd Colozza midden 1975 als latitante beschouwd, dat wil zeggen als een persoon die zich opzettelijk aan o.m. de tenuitvoerlegging van een aanhoudingsbevel onttrekt.
De Rb. te Rome ving op 6 mei 1976 de behandeling van de zaak aan. [...]
Na zijn arrestatie op 24 sept. 1977 tekende Colozza naast een incidente d' esecuzione verlaat beroep aan (appello apparentemente tardivo). [...]
De Corte di Cassazione besliste op 5 nov. 1979 dat de appelrechter Colozza terecht als irreperibile en latitante had verklaard... (HR, 1986, nr. 80053) |
In dit voorbeeld staan alle oplossingen bijeen die meestal ook door vertalers worden gehanteerd: comunicazione giudiziaria wordt voorafgegaan door een omschrijving die een uitputtende lexicale definitie bevat, irreperibile door een functioneel equivalent uit de algemene taal; de term in de brontaal tussen haakjes is voor de lezer echter een aanwijzing dat er tussen onvindbaar en irreperibile semantisch-juridisch geen 1: 1 verhouding bestaat. Latitante wordt uit de brontaal geciteerd waarbij vervolgens de term in de vorm van een parasinonieme omschrijving wordt verklaard. Rb. is hier het juridisch-functionele equivalent voor tribunale, de term incidente d' esecuzione is zonder nadere omschrijving of definitie uit de brontaal overgenomen, verlaat beroep is weer een functioneel equivalent, doch de jurist met encyclopedische belangstelling wordt in de gelegenheid gesteld na te gaan wat de term appello apparentemente tardivo precies inhoudt. De term Corte di Cassazione is door de schrijver blijkbaar als voldoende doorzichtig beschouwd en in de rest van de tekst worden irreperibile en latitante als bekend voorondersteld, zodat deze termen uit de brontaal worden overgenomen.
Een vrij veelvuldig gevolgde vertaalmethode is verder nog de letterlijke vertaling van de term (vaak een neologisme) met morfosyntactische aanpassing, zoals in zin (3): de Raad inzake administratieve rechtspraak voor de regio Sicilië (il Consiglio di Giustizia Amministrativa per la regione Sicilia). Deze procedure wordt o.a. gevolgd door de vertalers van arresten van het Europese Hof voor alle benamingen betreffende de rechterlijke macht en overheidsorganen van de verschillende Lid-Staten.
Alle hier genoemde methodes worden door mr. De Groot (1988, p. 94-102) ‘surrogaatoplossingen’ genoemd en de door hem en anderen (vgl. o.a. Pigeon 1982) geopperde bezwaren kan men slechts delen: functionele equivalenten kunnen misleidend zijn, het overnemen van een anderstalige term is vaak nietszeggend en maakt de tekst bovendien onrustig; neologismen zijn soms allesbehalve transparant. Het grootste bezwaar is echter, lijkt me, dat er onbedoeld een verschuiving van teksttype optreedt. Voorbeeld (5) is toevallig een tekstgedeelte waarvan gezegd kan worden dat daarin de informatieve taalfunctie centraal staat (samenvatting van de feiten), maar wanneer men in een expressieve/conatieve tekst zijn toevlucht moet zoeken tot dergelijke oplossingen, dan zal veel van de argumentatieve kracht van het betoog verloren gaan.
| |
| |
| |
Bibliografie
ANS (1984), Algemene Nederlandse Spraakkunst (G. Geerts, W. Haeseryn, J. De Rooij en M.C. van den Toorn, red.), Groningen/Leuven. |
Dik, S.C. (1989), The Theory of Functional Grammar, Part I: The Structure of the Clause, Dordrecht. |
Elzinga, W.E. (1987), ‘Aansprakelijkheid van vertalers voor vertaalfouten’, in J.P. Balkema en G.R. de Groot (red.), Recht en vertalen, Deventer, 61-77. |
Firbas, J. (1986), ‘On the Dynamics of Written Communication in the Light of the Theory of Functional Sentence Perspective’, in Ch. Cooper and S. Greenbaum (ed.) Studying Writing: Linguistic Approaches, Written Communication Annual, An International Survey of Research and Theory, Vol. 1, Beverly Hills/London/New Delhi, 41-72. |
Groot, G.-R. de (1988), ‘Vertaalproblemen’ in D. Kokkini-Iatridou e.a., Een inleiding tot het rechtsvergelijkende onderzoek, Deventer, 94-100. |
Lane, A. (1987), ‘Rechts- und Verwaltungssprache im internationalen Verkehr’, in A. Destro, J. Drumble, M. Soffriti (a cura di), Tradurre, Teoria ed Esperienze (Atti del Convegno Internationale 1986), Bolzano. |
Pigeon, L.-Ph. (1982), ‘La traduction juridique - L'équivalence fonctionnelle’, in J.C. Gémar (sous la direction de), Langage du Droit et Traduction. The Language of the Law and Translation, Québec. |
Scarpelli U. (1985), Contributo alla semantica del linguaggio normativo, Milano. |
Snel Trampus, R.D. (1989), La traduzione e i linguaggi giuridici olandese e italiano. Aspetti e problemi, Trieste. |
|
|