Neerlandia. Jaargang 101
(1997)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
Taal
In de Landcommanderij Alden Biesen te Bilzen, tijdens een bijeenkomst van de afdeling der beide Limburgen van het ANV op zaterdag, 11 oktober jl., stond de vraag centraal of er gestreefd moet worden naar de erkenning van het Limburgs als streektaal. Bilzenaar Evrard Raskin - oud-rechter, erevolksvertegenwoordiger en oud-voorzitter van het ANV-Vlaanderen - vertolkte er de mening dat zulke erkenning absoluut
| |
[pagina 12]
| |
geworden, soms zelfs bijna verdwenen. Ik denk hierbij in eerste instantie aan het mijngebied in midden-Limburg en aan de dubbelstad Hasselt-Genk. In de grote scholen van deze dubbelstad spreken noch het onderwijzend personeel noch de leerlingen een gewesttaal.
Een tweede vaststelling is dat de Belgisch-Limburgse dialecten veel meer van elkaar verschillen dan dit het geval is met de Nederlands-Limburgse. Een blik op de gewestkaarten toont dit duidelijk aan.Ga naar eind(2) Deze relatief-grote verscheidenheid heeft tot gevolg dat de Belgisch-Limburgers niet de indruk hebben dat ze allen dezelfde taal spreken of dat hun dialect deel uitmaakt van een grotere groep, het Limburgs. Iemand van Tongeren spreekt geen dialect met iemand van Hasselt of Neerpelt. Iemand van Maaseik gebruikt zijn dialect niet, wanneer hij met iemand van Beringen, Herkde-Stad of Sint-Truiden praat. De enigen voor wie deze vaststelling niet of in mindere mate geldt, zijn mensen die weinig of niet naar school zijn geweest en die afgelegen wonen of hun geboorteplaats zelden hebben verlaten. Hun aantal neemt evenwel zienderogen af.
Rekening houdende met dit alles, ligt het voor de hand dat de Belgisch-Limburgse dialectsprekers niet het gevoel hebben dat hun taal tot dezelfde groep hoort als de taal van de Nederlands-Limburgse dialectsprekers. De enigen die hierop een uitzondering maken, zijn de Maaslanders, maar hierop kom ik straks terug.
Derde vaststelling. Men heeft in Belgisch-Limburg geen hoge dunk van dialect. Niemand haalt het in zijn hoofd zijn streektaal gelijk te stellen aan het Algemeen Nederlands. Het dialect is de taal van informele situaties, de taal van oude, niet-ontwikkelde mensen, de taal van het dorpsleven, de werkvloer, de karnaval en de folklore. Nergens wordt het dialect ingeschakeld als bestuurs-, onderwijs-, kunst- of kerktaal. Mocht men dit wel doen, dan zou dit op verzet stuiten.Ga naar eind(3)
Een gebeurtenis uit 1994, vermeld in een tijdschriftartikel van de hand van Rob Belemans, illustreert hoe weinig prestige het dialect in Belgisch-Limburg heeft. Een lid van de provincieraad in Hasselt - in Nederland heet dit de ‘provinciale staten’ - stelde in dat jaar voor, dat het provinciale ‘parlement’ een niet-officiële vergadering zou houden, waarin ieder zijn eigen dialect zou spreken. De opzet was de actie voor het gebruik van het Limburgs - ik citeer letterlijk - ‘in meer sociale contexten’ te promoten. Het voorstel werd met een grote meerderheid weggestemd. Alle fractievoorzitters waren tegen en de gedeputeerde van cultuur verklaarde - ik citeer weer letterlijk - dat elke taal ‘op de juiste plek’ dient gesproken en dat de provincieraad niet het ‘forum kan zijn voor de promotie van het Limburgs dialect’.Ga naar eind(4) Een andere markante gebeurtenis had plaats in 1995. De Hasseltse krant ‘Het Belang van Limburg’ gaf op 1 april van dat jaar een nummer uit met artikelen in verschillende Limburgse dialecten. Hoewel het hier een aprilgrap betrof, meenden toch heel wat lezers dat ze hun mening over het initiatief aan de redactie moesten laten kennen. 62% was radicaal tegen. Sommigen gingen zelfs zover, dat ze er mee dreigden hun abonnement op te zeggen, zo men nog ooit een krant vol dialect zou uitgeven.Ga naar eind(5)
De lage waardering van het dialect in Belgisch-Limburg blijkt ook uit de zeer geringe interesse voor het ‘Woordenboek van de Limburgse dialecten’. Deze wetenschappelijke publicatie is niet voorhanden in de boekwinkels en het heeft vele jaren geduurd alvorens de redactie in Nijmegen een bescheiden subsidie van het provinciebestuur in Hasselt kon krijgen.Ga naar eind(6) De enige dialectische publicaties die enig succes hebben, zijn woordenboeken (‘dictionnaires’!) van het plaatselijke dialect, en karnavalskranten. Ook verschijnen nogal wat dialectische stukjes in sommige tijdschriften van heemkundige aard.Ga naar eind(7)
Alvorens ik het zal hebben over de ‘inopportuniteit’ van de officiële erkenning van het Limburgs als streektaal aan deze zijde van de Maas, dien ik nog erop te wijzen dat er één streek is in Belgisch-Limburg, waar het dialect een status heeft, die niet met wat goede wil, vergeleken kan worden met het prestige dat de streektaal in Nederlands-Limburg heeft. Ik bedoel: de Maaskant. Overigens wonen hier de enige Belgisch-Limburgers die met de Nederlands-Limburgers in het dialect converseren. De reden hiervan is eenvoudig: ze spreken een dialect, dat niet veel van het hunne verschilt, namelijk het Maaslands, dat men in Nederlands-Limburg m.i. onterecht de naam Limburgs geeft.Ga naar eind(8)
Niet alleen komt de officiële erkenning van het Limburgs als streektaal in Belgisch-Limburg aan geen enkele behoefte tegemoet - ik zeg dit iets minder radicaal voor onze Maaskant - ook is het zo dat deze erkenning inopportuun is. Men mag het dialect niet op de troon zetten, waardoor het een prestige kan verwerven, dat voor het Algemeen Nederlands in Vlaanderen een slechte zaak is.
Eerste reden. De Vlamingen, de Belgisch-Limburgers inbegrepen, spreken en schrijven nog altijd gebrekkig Nederlands. Hoewel er sedert de 19de eeuw, dankzij de Vlaamse Beweging, een geweldige vooruitgang werd gemaakt, zijn we nog lang niet, waar we moeten zijn. Ons Nederlands wemelt van gallicismen, zowel in woordgebruik als in zinsconstructies, van purismen en van stadhuiswoorden. Het is ouderwets en vooral stuntelig. Hierbij komt dat er in de afgelopen 20 à 25 jaar een nieuw soort Nederlands een veroveringstocht is begonnen. Ik bedoel het zogenaamd | |
[pagina 13]
| |
‘verkavelingsvlaams’. Hiermee wordt
bedoeld een taal die oorspronkelijk alleen maar in nieuwe woonwijken werd gesproken. In deze wijken trof men mensen aan, die uit verschillende streken afkomstig waren en die een trap waren geklommen op de maatschappelijke ladder. Zelf hadden ze weinig of niet gestudeerd. Ze creëerden dan zelf een taal, waarin ze met elkaar konden converseren en die tevens moest bewijzen dat ze geen achterlijke dialectsprekers waren. Het ‘verkavelingsvlaams’, dat in niet geringe mate in de Vlaamse commerciële televisie aan bod komt, is een mengelmoes van Algemeen Nederlands, van ‘vertaald’ dialect, van typisch Brabants-Vlaamse woorden en uitdrukkingen. Kortom een kromtaaltje.Ga naar eind(9) In vele gemeenten wordt het door het merendeel van de schoolgaande kinderen gesproken. Naar ik vernam is het ook de taal van bezoekers van disco's en popfestivals, van deelnemers aan sportmanifestaties, van leden van jeugdbewegingen en van andere jongeren.
Tweede reden, waarom ik het inopportuun vind dat we in Belgisch-Limburg het dialect officieel zouden erkennen, hangt samen met de specifieke situatie, waarin het Nederlands in de tweetalige staat België verkeert. Zoals u allen waarschijnlijk weet, hebben de Vlamingen de gelijkheid van het Nederlands met het Frans via een lange strijd moeten afdwingen - dit proces is in Brussel en omgeving nog altijd bezig. Welnu in deze strijd hebben de Vlamingen altijd van de franstaligen te horen gekregen, dat de taal, die ze spreken, geen beschaafde taal is, maar wel een mengelmoes van dialecten. De Nederlander Martien de Jong, hoogleraar aan de Waalse universiteit van Namen schrijft terecht in dit verband: ‘Kunt u zich de teleurstelling voorstellen van een Amerikaanse, Italiaanse, Bulgaarse of Australische student, die in Vlaanderen over een afstand van enkele tientallen kilometers wordt geconfronteerd met drie of vier verschillende dialecten en zelden met het algemeen-Nederlands dat hij zo ijverig heeft bestudeerd? Iets dergelijks geldt ook voor Belgische landgenoten uit Wallonië. Het is toch, eerlijk gezegd, te gek om over te praten, dat anno 1993 een Waalse middelbare school een uitwisseling organiseert met een Vlaamse school en daarbij tot de ontdekking komt dat de Vlaamse leerlingen zich uitsluitend uitdrukken in het lokale dialect, dat bovendien gebruikt wordt door de leraar Nederlands zelf, zodra hij met zijn leerlingen buiten het klaslokaal vertoeft.’Ga naar eind(10)
Tot slot nog dit. Wij, Belgisch-Limburgers, klagen er vaak over dat we in België en ook in Vlaanderen worden ‘geminoriseerd’. Afgezien van het feit dat we niet zelden overdrijven, dient opgemerkt dat we medeverantwoordelijk zijn voor deze minorisatie, o.m. doordat we ons almaardoor particularistisch opstellen. Zich terugtrekken op zich zelf, de provincie bovenmatig verheerlijken, bestendig aansporen tot solidariteit binnen de Limburgse grenzen, bovenmatig flirten met de Euregio-idee, dat is een slechte politiek, zo je meent dat anderen je moeten steunen en helpen. Een actie voor de officële erkenning van het Limburgs als streektaal zal in Antwerpen, Brussel, Gent, Leuven, Mechelen enz. de volgende reactie oproepen: ‘Daar heb je ze weer, de Limburgers. Wanneer gaat hun “on-nationaal” achterhaald provincialisme nu eens eindelijk ophouden? En waarom nu weer dat geleuter over dialect? Heeft men in Limburg nog niet genoeg aan één Bokrijk?’ Natuurlijk zullen we weerom boos worden. Maar dit zet geen zoden aan de dijk.
Zoals ik bij het begin van mijn betoog reeds aankondigde, besteed ik ook enige aandacht aan de officiële erkenning van het Limburgs als streektaal in Nederlands-Limburg.
Ik heb niet de euvele moed definitieve uitspraken te doen over motieven, die de Limburgers van gene zijde van de Maas er toe hebben gebracht hun streektaal te ‘officialiseren’. Toch meen ik enkele kritische opmerkingen te moeten maken. Tussen haakjes: Nederlanders laten zich ook vaak in met wat er in hun buitenland gebeurt.
Mijn eerste en belangrijkste opmerking is dat de actie ten veroordele van het Limburgs, zoals men dit tegenwoordig voert, een vorm van mini-nationalisme is. Vroeger streefde men naar het behoud en de bescherming van de verschillende dialecten. Ik zeg duidelijk: van de verschillende dialecten. Maar wat ziet men tegenwoordig?
Bij velen gaat het niet meer in de eerste plaats om de afzonderlijke Limburgse dialecten, maar wel om de constructie en de verbreiding van een Limburgs regiolect, van één Limburgse taal, van Maastricht tot Venlo, een taal die dezelfde rechten moet krijgen als het Nederlands.Ga naar eind(11)
Men droomt van een roman in het Limburgs, die genomineerd wordt voor een grote prijs, liefst de Nobelprijs.Ga naar eind(12) Men vraagt een leerstoel ‘Limburgkunde’ aan de universiteit van Maastricht, met als opdracht: onderwijs in de streektaal en de cultuur van Limburg.Ga naar eind(13) Men werkt aan de organisatie van lespaketten om het Limburgs in de basisscholen te onderwijzen. Het Maastrichtse CDA wil de | |
[pagina 14]
| |
straatnaamborden tweetalig maken: in het Nederlands en in het Maastrichts. De partij vraagt ook dat de ambtenaren van de stad, die met het publiek te maken hebben, het Maastrichts moeten kunnen spreken. Er moet een zogenaamde ‘platte zone’ in de stad komen voor zittingen en concerten enz.Ga naar eind(14)
Dit alles wordt dan gelardeerd met rare, en soms ietwat verdachte, argumenten, zoals: Het Limburgs is ouder dan het Nederlands. Het Limburgs heeft een grotere klankrijkdom dan datzelfde Nederlands.Ga naar eind(15) Het Nederlands is een vreemde taal voor de Limburger.Ga naar eind(16) Het Limburgs staat niet dichter bij het Nederlands dan het Fries.Ga naar eind(17) enz.
Maar men gaat nog verder. Continu worden alle Belgisch-Limburgse dialecten geannexeerd. Sint-Truidens, Hasselts, Tongers, Neerpelts, ze horen alle tot het Limburgs.Ga naar eind(18) Dat mag dan wel in wetenschappelijk opzicht juist of bijna juist zijn, feit is dat de inwoners van Sint-Truiden, Hasselt, Tongeren en Neerpelt dat niet zo aanvoelen en dat ze het nog minder op prijs stellen dat men hun dialect tot dat ene Limburgs rekent.
Als ik bepaalde argumenten van Nederlands-Limburgse zijde lees, rijzen bij mij vragen als deze: Hebben ze daar 1839 wel goed verteerd? Vechten ze daar misschien nog altijd tegen de Hollanders en de calvinisten? Hopen ze ooit een tweede Luxemburg te worden?
Alleszins is er één Nederlands-Limburger die uit zijn land weg wil. Ik bedoel Thijs Wöltgens, burgemeester van Kerkrade en lid van de Eerste Kamer. Deze toppoliticus schreef onlangs nog: ‘Is het niet tijd voor een herleving van de al of niet Groot-Limburgse gedachte? Of anders gezegd, moet de God van de geschiedenis niet weer samenvoegen, wat de mens gescheiden heeft? De herwaardering van de natie, het nationale belang en de Nationale identiteit (...) verschaffen zo'n vraag voldoende legitimatie. Want een Limburgse natie vertoont meer homogeniteit dan de toevallige staten waarover de Limburgers verdeeld zijn.’Ga naar eind(19) Ik eindig. Misschien heb ik sommigen van u voor het hoofd gestoten. Zo dit het geval is, neem dan van mij aan dat het enkel met een positieve bedoeling werd gedaan. Ik wil namelijk voorkomen dat het debat, dat we straks zullen voeren, verzandt in eensgezindheid. Wij zouden ons dan bezondigen aan iets, dat mede aan de basis van de Limburgse achterstand ligt. |
|