bleek te beheersen, maar geen Afrikaans. Het Engels bleek trouwens de meest gesproken taal te zijn op deze themadag en één der sprekers gebruikte zelfs Afrikaanse en Engelse zinnen door elkaar. Uiteraard waren enkele aanwezigen teleurgesteld door het ontbreken van vertederende en historiserende romantiek en sommigen hadden zich misschien wat ‘klassiekere’ samengestelde panels voorgesteld. Het grote pluspunt van deze themadag was echter dat de aanwezigen betrokken werden bij de gevoelens waarmee personen in Zuid-Afrika zelf met hun eigen taaltoestand omgaan. Wanneer Luc Demeester, om hem nogmaals te citeren, in het programmaboekje voor deze Boekenweek en Boekenbeurs terecht stelt: ‘Zuid-Afrika is een land waar mensen op een nieuwe manier met elkaar moeten leren omgaan’, dat is het bijzonder waardevol te ervaren welke belangrijke rol de taaltoestand in dit land, met elf officiële en een aantal niet-officiële talen, daarbij speelt.
Aan informatie ontbrak het bepaald niet, wat mede een verdienste was van de panelleider Jean-Pierre Rondas. Zoals geschreven, werd er begonnen met een panelgesprek over het Zuid-Afrikaanse Babel, de taaldiversiteit in Zuid-Afrika. De sprekers gaven, zoals ook al geschreven, hun visie op de Afrikaanse inbreng bij het ontstaan van het Afrikaans. Het bleek dat de talen van de Khoi en de San momenteel nog nauwelijks bestaan. Een andere taal, de Flaaitaal (of tssotsitaal), oorspronkelijk de beveltaal van de blanke opzichters tegenover de inheemse arbeiders, is uiteraard ook geen lang leven meer beschoren. Wanneer het gaat om de ‘inheemse’ talen, zijn dan ook de Bantoetalen bedoeld, hoewel op dit woord ‘Bantoe’ niet bepaald een zegen blijkt te rusten. De indeling in twee grote families: de Sotho-talen en de Nguni-talen, kwetst qua naamgeving de gebruikers ervan niet. Opmerkelijk was dat de deelnemers van dit panel, de tolk-vertaalster Khethtive-Mboweni-Marais, de hoogleraar en dichter Mazisi Kunene, de radioman Khekhethi Makhudu en de parlementariër Mongane Wally Serote, meedeelden elk ten minste een drietal van deze talen te beheersen. Dat er voorts ook nog Indische talen worden gesproken, o.a. omdat indertijd ook slaven werden gehaald uit Bengalen, Ceylon e.d., maakt de inheemse taalsituatie er waarlijk niet minder gecompliceerd op.
Een volgend panel, met enkele nieuwe deelnemers, boog zich dan ook over de vraag waar het met elf officiële talen in dit Babel naar toe moet. De conclusie was dat het niet te vermijden is dat het Engels de verkeerstaal bij uitstek gaat worden in het politieke leven, in de administratie, de rechtbanken, de scholen en de media. Daarnaast echter, zo meenden zij, is er volop plaats voor de andere talen, omdat er voldoende domeinen overblijven waarop ze gehanteerd kunnen worden.
Uiteraard rijst dan de vraag naar de toekomst van het Afrikaans. Een nieuw panel, bestaande uit Karel Prinsloo, directeur van de Stigting vir Afrikaans; de hoogleraar Hermann Geliomee, de directeur van de Afrikaanse Taal- en Kultuurvereniging Frits Kok; de coördinator van Taalfaciliteringsprogramma Theo du Plessis, en de hoofdredacteur en docent Hein Willemse, is niet homogeen in zijn toekomstverwachtingen. Wel kan het akkoord gaan met wat in het vorige panel al werd gezegd, nl. dat het Afrikaans niet alleen, maar samen met de inheemse talen zijn plaats moet opeisen naast het Engels en dat er een controleorgaan moet zijn dat toeziet op de naleving van de taalwetgeving. Op deze basis wordt ook het onderlinge samenleven bevorderd.
Op de slotvragen ‘Welke bijdrage kunnen Vlaanderen en Nederland leveren?’ ‘Hoe belangrijk is het Afrikaans voor ons?’ ‘Hoe belangrijk is het nieuwe Zuid-Afrika voor ons’ werd geen antwoord gegeven. Het voor het debat verschenen driemanschap, dat twee invallers telde, kreeg nauwelijks tijd toegemeten, bracht kort een wat meer romantische en een wat minder romantische visie naar voren, deed mededeling over een Nederlands boekeninitiatief ter behoeve van inheemse kinderen, maar kwam niet tot uitwisseling van gedachten. Misschien was deze afsluiting een beetje symbolisch voor een periode waarin Vlaanderen en Nederland in de eerste plaats moeten luisteren maar stemmen uit Zuid-Afrika zelf om zich dan pas behoedzaam in het debat te mengen.