het Nederlands’ zojuist verdwenen. Ook buiten Nederland en Vlaanderen blijken besparingen op de loer te liggen of hun vernietigend werk al verricht te hebben.
Een en ander wil niet zeggen dat er een waas van droefenis hing over dit colloquium, integendeel. Het programma was daartoe trouwens te rijk gevuld. De openingslezing van Frits van Oostrom, merkwaardigerwijze niet in een godshuis, over de bibliografie van een boek, oogste al direct veel succes. Hugo Brems wist de volgende dag eveneens de juiste toon te treffen; Mevrouw Schenkeveld-van der Dussen liet schrijvende vrouwen in de Gouden Eeuw aan het woord en na dit professioneel geweld konden drie parallelle workshops over poëzie resp. extramurale neerlandistiek niets meer verkeerd doen. Opmerkelijk was dat Rutger Kopland die dag na het diner nog ‘Jonge sla in het oosten’ presenteerde. Hij slaagde erin op humoristische en herkenbare wijze de perikelen te beschrijven die ontstaan als men Nederlandse poëzie tracht te vertalen in andere, in dit geval Oost-Europese, talen.
De daaropvolgende dinsdag was gewijd aan taalkunde, met in de namiddag acht parallelle workshops, gegroepeerd op taalgebied. Er waren trouwens op dit colloquium zelf niet zo veel plenaire zittingen, maar meer parallelle bijeenkomsten, geordend naar thema of taalgebied, met op donderdagmorgen 26 augustus ook nog een forumdiscussie over het Nederlands als bronnentaal.
's Middags vond dan het hoogtepunt plaats van parallelle zittingen: een vijftigtal sprekers rond negen thema's - taalverwerving, lexicon, taalkunde, letterkunde vóór 1800, letterkunde na 1800, poëzie/proza, vertaalwetenschap, cultuur en maatschappij, didactiek - stelde zich voor aan het publiek, met het bekende zoeken en over en weer lopen als gevolg, maar ook met veel mogelijkheden voor een persoonlijke keuze.
De laatste dag werd besteed aan de Algemene Vergadering van de IVN, de slotzitting over de acquisitie van het Letterkundig Museum, een, zeer geslaagde, stadswandeling en
het reeds gememoreerde slotdiner. Daarna had inmiddels een vergadering plaatsgehad van het oud en het nieuw IVN-bestuur. Hier trad voor het eerst de nieuwe voorzitter in het openbaar, nu weer eens een Vlaming, Hugo Brems, van de Katholieke Universiteit Leuven resp. de Katholieke Universiteit Brussel.
Kijken we even terug naar dit Dertiende Colloquium Neerlandicum, dan mogen de organisatoren beslist tevreden zijn. Er was een ruime opkomst, want een 300-tal personen woonde dat congres bij. Voor het brede terrein der neelandistiek werden heel wat aspecten ter sprake gebracht, ook maatschappelijke. Dit rijke aanbod werd evenwichtig en goed gestructureerd aangeboden, wat getuigt van gevoel voor organisatie. Ook het extramurale aspect werd niet verwaarloosd; we mogen stellen dat op intramurale basis - 200 jaar neerlandistiek in Leiden - ook de extramurale neerlandistiek aan haar trekken kwam. Deze gecombineerde lijnen werden zelfs naar de avondcolleges doorgetrokken. Nadat Rutger Kopland jonge sla uit het extramurale oosten had aangeboden, droeg Tine Ruysschaert op onvergetelijke wijze de Beatrijs voor in de hertaling van Willem Wilmink en werden de deelnemers door Nederlandse acteurs op ‘Nederlandse literatuur in de Pieterskerk’ vergast. Waar anders had dit kunnen gebeuren?