Conclusies
De onderwijssamenwerking tussen Nederland en Vlaanderen verschilt niet veel van die met de Duitse deelstaten. Er ligt geen andere idealistische doelstelling aan de basis dan het wegnemen van de wederzijdse vooroordelen. Uiteraard wordt de samenwerking aanzienlijk vergemakkelijkt doordat Nederlanders en Vlamingen dezelfde taal spreken. De overheid is rationeel in haar handelswijze, maar profiteert wel degelijk van de culturele en idealistische bevlogenheid van velen op het terrein van de Nederlands-Vlaamse samenwerking.
De samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen mag geen aanleiding geven tot verdere rationalisering van het onderwijs, waarbij het monster van de bezuiniging en verschraling op de loer ligt.
Uit de discussie komt ook naar voren dat alle mogelijkheden tot internationale samenwerking slecht bekend zijn bij degenen voor wie het van belang is: universitaire docenten en studenten. Het is onduidelijk of dit ligt aan een gebrek aan voorlichting of dat er eenvoudigweg geen belangstelling zou zijn voor de samenwerking.
Het is een probleem om te voldoen aan de voorwaarden die men stelt bij de uitvoering van het grenslandenbeleid. Een van die voorwaarden is de noodzakelijkheid om de samenwerking te beperken tot het zeer strikte grensgebied, omdat er in een dag op en neer gereisd moet kunnen worden. Dit criterium blijkt arbitrair te zijn: de samenwerking Nijmegen-Münster valt wel binnen het grenslandenbeleid, Nijmegen-Leuven niet.
Het probleem van de bi-diplomering wordt naar voren gebracht. Hoe moet dit opgelost worden: door het afgeven van twee documenten wanneer er in beide landen aan de eisen is voldaan? Of één document met vermelding van de studie bij de buren? Men is het erover eens dat er een ‘Europese oplossing’ moet komen.
In Neerlandia 4 zal uitgebreid aandacht besteed worden aan de Internationale Scheldefaculteit.