Kunst
De kunst van het verzamelen
◼ Ina Verrept
De tentoonstelling De kunst van het verzamelen sloot op 25 mei 1997 haar deuren. Ter gelegenheid van het Nederlandse voorzitterschap van de Europese Unie werd in het Brusselse Paleis voor Schone Kunsten gedurende drie maanden een selectie getoond uit de collecties van een aantal Nederlandse musea voor moderne kunst. Het Museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam, het Haags Gemeentemuseum, het Kröller-Müller Museum in Otterlo, het Stedelijk Museum Amsterdam en het Van Abbemuseum in Eindhoven waren de belangrijkste bruikleengevers voor deze expositie.
Piet de Jonge (Museum Boijmans Van Beuningen) en Hans Janssen (Haags Gemeentemuseum) stelden de tentoonstelling samen. Hun opzet was niet chronologisch, maar gebaseerd op overeenkomsten en verschillen tussen de afzonderlijke kunstwerken. In elk van de zalen stond het werk van een Nederlander centraal. Dat werd geconfronteerd met schilderijen en sculpturen van buitenlandse kunstenaars. Soms leidde die confrontatie tot traditionele, haast klassieke combinaties. Rond zes schilderijen van Piet Mondriaan werden b.v. werken samengebracht van Pablo Picasso, Georges Braque, Fernand Léger en Juan Gris. In andere zalen werd met contrasten gespeeld. In de eerste zaal van de tentoonstelling, met onder andere werk van Stanley Brouwn en Lawrence Weiner, werd een kleine, ongenaakbare sculptuur van Constantin Brancusi (
De oorsprong van de wereld, 1924) nadrukkelijk tegenover een monumentale, voor het publiek toegankelijke
Dubbele stalen kooi (1974) van Bruce Nauman geplaatst. Tussen deze werken ligt een wereld van verschil. De makers ervan worden echter allebei beschouwd als gevestigde waarden binnen de kunstgeschiedenis van de 20e eeuw. Dat geldt trouwens voor het overgrote deel van de kunstenaars op de
Een hongerig gevoel, Asger Jorn
René Daniëls
expositie;
De kunst van het verzamelen behoort duidelijk niet tot het soort tentoonstellingen dat een lans wil breken voor de hedendaagse kunst. Er was heel weinig écht recent werk te zien in het Paleis voor Schone Kunsten, en ook in hun keuze voor hoofdzakelijk sculpturen en schilderijen waren de samenstellers weinig avontuurlijk. Video's en installaties ontbraken op de tentoonstelling. Piet de Jonge en Hans Janssen selecteerden hoofdzakelijk ‘klassieke’ moderne kunst.
Dat bood hen de kans heel regelmatig te verwijzen naar de geschiedenis van het verzamelen in de Nederlandse musea voor Moderne Kunst. De meeste van deze musea begonnen kort na de Tweede Wereldoorlog met het systematisch aankopen