1973) - die San Juan de ‘grootste dichter aller tijden’ noemt - vindt het jammer dat de Spanjaarden van de zestiende eeuw (inclusief San Juan) zo ‘laatdunkend’ dachten over de ‘materiële kanten van het leven’. Dat laatste, ontegenzeggelijk in overeenstemming met de historische werkelijkheid, maakt de ‘modernisering’ van San Juan tot een nogal eigentijdse behoefte. Dat zijn poëzie ‘erotisch’ getint is, hoeft niemand te ontgaan; maar wie de doctor mysticus claimt als profeet van de Seksuele Bevrijding, gaat aan diens bedoelingen voorbij. Mystiek omschrijven als een puur persoonlijke gevoeligheid, beweren dat poëzie per definitie mystiek is of dat mystiek gelijk staat aan ‘bestaanshonger’ en ‘zijnsbeleving’, het ‘opdoen van wezenlijke ervaringen’ of het ‘ondergaan van de natuur’, zou zich eens kunnen verdiepen in het religieuze en zedelijke louteringsproces dat San Juan zo uitvoerig heeft beschreven in zijn Bestijging van de Berg Carmel Mystiek is voor San Juan iets anders dan het ‘vrije zweven’ dat sinds de Romantiek zoveel kunstenaars kenmerkt.
Serieus bedoeld is het imposante boekwerk Juan de la Cruz, Espíritu de Llama, ter gelegenheid van het vierde eeuwfeest verschenen bij de Nederlandse uitgever Kok-Pharos, Rome-Kampen, 1991. In vele tientallen artikelen van voornamelijk carmelieten uit verschillende landen is een keur van aspecten van San Juan en zijn tijd onder de loep genomen. Tegelijkertijd verscheen in Spanje El Siglo de Fray Luis de León, Salamanca y el Renacimiento, een al even indrukwekkende bundel, qua opzet vergelijkbaar met die over San Juan. Ook hier tientallen artikelen van specialisten over 's mans leven en zijn tijd. Beide boekwerken getuigen van een scrupuleuze aandacht voor het detail, van een veelheid aan wetenswaardigheden en informatie die het ‘wezenlijke’ met rust laat. De belichting van de omtrekken maakt in elk geval genoeg van de grote dichters duidelijk om een al te vrije interpretatie te temperen. Dat geldt dan met name voor San Juan, want fray Luis leent zich eigenlijk niet voor ‘modernisering’, hetgeen zijn geringere populariteit verklaart, niet zijn geringere waarde.
Vergelijkt men de poëzie van San Juan met die van fray Luis de León dan vallen, oppervlakkig gezien, een paar overeenkomsten op. Beide gebruiken de vorm van de ‘lira’, een vijfregelige strofe van afwisselend zeven- en elfiettergrepige verzen. Dat is zowel het geval in de Nocha Oscura (Donkere Nacht) van San Juan als in de Nocha Serena (Kalme Nacht) van fray Luis. Beide gedichten spelen bij nacht en zijn contemplatief. Beide drukken een verlangen uit naar God. Maar daarmee houdt de gelijkenis op. Het verlangen van San Juan uit zich in de vorm van een persoonlijke liefdesrelatie met de Allerhoogste. Die relatie laat voor de anderen en de rest van de schepping weinig ruimte. Reeds vele becommentarieerders van de poëzie van San Juan hebben erop gewezen dat de verhouding tussen het ‘ik’ en God exclusief is. In het Cántico Espiritual bijvoorbeeld, spelen de schepselen alleen een rol voor zover ze verwijzen naar de Schepper. Het dichterlijke ‘ik’ van San Juan is als een vrouw die naar haar man hunkert en ‘jaloers’ is op alles en iedereen die hun liefde zou kunnen verstoren. Dat ‘vrouwelijke ik’ staat weliswaar voor ‘de ziel’, maar wie is bij het lezen in staat zich tot de allegorie te beperken? Het is minder moeilijk om in Dantes Paradiso te onthouden dat met Beatrice ‘het Geloof’ is bedoeld dan om in de Noche Oscura te onthouden dat het niet om een vrouw (of man) gaat op weg naar haar (of zijn) geliefde, maar om de ziel op weg naar God. Tel daarbij het lichamelijke (hoewel bedoeld: geestelijke) minnespel op, en San Juan wordt ongelofelijk modern.
Fray Luis daarentegen, laat geen moderne lezing toe. De Noche Serena is een nachtelijk schouwen in het met sterren bezaaide firmament. Het concert van lichten, waarvan de dichter de samenstelling en de werking zou willen doorgronden, wordt ervaren als een manifestatie van Gods pracht en goedheid. Vanuit de duisternis van het aardse tranendal, geeft fray Luis uiting aan zijn verlangen naar de hemel. Van die hemel heeft hij, getuige ook andere gedichten, een bepaalde voorstelling. God zelf, die het universum leven geeft en de