Robert Lemm
‘L'Enfer’ van Henry Barbusse (1908)
L'Enfer is zo'n zeldzaam boek dat een heleboel andere boeken lijkt te bevatten, schreef Borges in 1937. In 1981 voegde hij daaraan toe dat hij het ‘onbegrijpelijk’ vond dat men dit boek was vergeten. Hij schreef dat laatste in een inleiding bij de heruitgave van de poëzie van zijn vriend en leermeester Rafael Cansinos-Asséns, eveneens vergeten. Deze joods-andalusische dichter vertaalde L'Enfer in het Spaans.
Door een toevallige samenloop van omstandigheden viel mij de Spaanse vertaling in handen, zonder de naam van Cansinos, maar met een inleiding van de destijds wereldberoemde schrijver Vicente Blasco Ibañez. Blasco Ibañez merkt in zijn in 1919 geschreven proloog op dat L'Enfer geen ‘plot’ heeft, geen ‘verhaal’ vertelt. Een ‘roman-fleuve’ dus. Sinds Proust en Joyce de gewoonste zaak van de wereld, maar in 1908 ongehoord ‘revolutionair’ of ‘modern’. Toch kom je de naam van Barbusse nooit in de annalen van het ‘postmodernisme’ tegen, en dat is inderdaad onbegrijpelijk.
Die onbegrijpelijkheid vindt waarschijnlijk een verklaring in de biografie van Barbusse, in zijn overgang naar het communisme. Barbusse, zoon van een Franse vader en een Engelse moeder, werd in 1874 in Parijs geboren. Hij debuteerde als dichter, werkte als journalist, was redacteur van het tijdschrift Je sais tout, trouwde een dochter van Catulle Mendès en kreeg in 1916 de Prix Goncourt voor zijn roman Le Feu, geschreven tegen de oorlog. Na de oorlog werd hij correspondent van L'Humanité en liet hij zich inpalmen door de communistische partij. Hij stierf op 6 augustus 1935 in Moskou aan tuberculose die hij twintig jaar eerder in de loopgraven had opgelopen.
L'Enfer is té lang vóór de roem (die overigens snel verbleekte) en het communisme geschreven om de vergetelheid begrijpelijk te maken. Barbusse was toen hij zijn boek schreef nog een onbekende jongeman van drieëndertig jaar. Dat L'Enfer weinig gemeen heeft met de scrupuleuze beschrijving van buiten- of binnenwereld - kenmerk van de ‘roman’ van de laatste twee eeuwen -, verklaart mogelijk het gebrek aan populariteit. Barbusse loopt niet aan de hand van Zola en loopt evenmin op Proust vooruit. Hij bedrijft geen ‘realisme’. Het wezen der dingen is zijn obsessie, de ‘typering’ niet de ‘uitwerking’. Barbusse gebruikt de roman voor ‘filosofie’, hoewel hij in het begin van zijn boek opmerkt dat ‘filosofische discussies hem niet interesseren, omdat ze geen nut hebben en omdat er niets te bevestigen of te ontkennen valt en omdat we tóch niet weten wat waarheid is’. Die bekentenis is een understatement, want L'Enfer is één lange metafysische uiteenzetting. De kunst is echter dat de schrijver zijn ideeën met zoveel spanning en bezetenheid doseert dat de lezer hem tot het einde toe blijft volgen. Niemand zal de werken van Kant of Spinoza in één adem uitlezen. Maar met L'Enfer doet men dat wel. En toch zit er geen verhaal in.
De hoofdfiguur, wiens antecedenten geen rol spelen, betrekt een Parijse hotelkamer en ontdekt dat er hoog in een van de muren een gaatje zit waardoor hij in de aangrenzende kamer kan gluren. Het voyeurisme dat daarvan het gevolg is, houdt hem en de lezer honderden bladzijden lang in de ban. Wat Barbusse ons voortovert is een aantal wezenlijke gedragingen en ervaringen van de mens, zoals liefde