Maatstaf. Jaargang 39
(1991)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |
Robert Lemm
| |
[pagina 51]
| |
die de ‘renaissance’ inluidden, uit de oudheid auteurs opdiepten die tot nieuwe gedragingen en utopische bespiegelingen inspireerden, tot opvattingen die ten slotte tot de Reformatie zouden leiden, vallen de Spaanse klassieken op door een reactionaire geestesgesteldheid. Geen wereldverbetering, maar wereldafzwering; geen utopie, maar ontnuchtering. In de Spaanse klassieken leeft het middeleeuwse christendom voort. De Barok, de kunst van het clair-obscur, van de uitersten die elkaar nog net in evenwicht houden, is ook de kunst van de Contrareformatie, de kunst van het vernuft en het concept, de kunst van een scherpzinnigheid die de grenzen van het orthodoxe wereldbeeld nooit overschrijdt, de kunst van de paradox. De delen raken nog net niet los van het hiërarchisch geordende geheel. En dat geheel is de gotische kathedraal, gegrondvest op de filosofie van Thomas van Aquino. De Spaanse klassieken blijven, ondanks alle inspanningen, binnen de kathedraal van de orthodoxie. Vrijdenkers als Francis Bacon of Descartes vind je onder de Spaanse klassieken niet; zelfs geen scepticus als Montaigne of hartstochtelijk godzoeker als Pascal. Het Spaanse denken wordt gekenmerkt door (neo)scholastiek en mystiek; de Spaanse dichtkunst is vormelijk; het Spaanse toneel draait om eer en plicht, koning en God. Het leven is de weg naar de eeuwigheid en de wereld is een tijdelijk toneel voorafgaand aan het Laatste Oordeel. Ook Baltasar Gracián, wel eens de Spaanse Machiavelli genoemd, komt na zijn vernuftige handleidingen ten behoeve van hen die naar succes en aanzien streven tot de conclusie die Cervantes al trok: dat men de wereld niet kan genezen, maar moet genezen van de wereld. Een conclusie die overigens grote indruk maakte op Schopenhauer. Wellicht is het daarom niet verwonderlijk dat juist de Duitse hispanisten in Spanje het wezenlijke, wereldafwijzende, aeternistische christendom zochten dat paste bij het op het boeddhisme geïnspireerde idealisme van Schopenhauer, die in zijn Welt als Wille und Vorstellung uitkwam bij de zelfverloochening waartoe de middeleeuwse filosofie al opriep.Ga naar eind2 Pas in de negentiende eeuw begon men in Spanje te schrijven over degenen die niet binnen de kathedraal van de orthodoxie pasten. De Historia de los heterodoxos españoles (1880) van Menéndez y Pelayo geldt op dat punt als een mijlpaal. De auteur, die zich zelf uitdrukkelijk als orthodox katholiek presenteert, acht de tijd gekomen om de aandacht te vestigen op de vele ketters, deïsten, atheïsten en afvalligen die in de loop der eeuwen Spanje hebben medebepaald.Ga naar eind3 Door de Inquisitie weggedrukt, werden hun stemmen niet gehoord. Maar na de afschaffing van het Heilige Officie kwamen de heterodoxen aan het woord. Er verschenen geschiedenissen over de protestanten in Spanje, de joden in Spanje, de intolerantie in Spanje. Menéndez y Pelayo is niet met al die geschiedenissen even gelukkig. Met name de Histoire critique de l'Inquisition espagnole (1818) van Juan Antonio Llorente, een Spaanse ex-inquisiteur in dienst van Napoleon, moet het ontgelden.Ga naar eind4 Llorente, die de geschiedenis is ingegaan als de schepper van de zwarte mythe van de Inquisitie, wordt onder andere verweten dat hij het Heilige Officie had voorgesteld als vijandig aan het Spaanse volk. Dat laatste is onwaar volgens Henry Charles Lea, verklaard tegenstander van de Inquisitie, wiens A history of the Inquisition (1906) nog altijd geldt als het eerste wetenschappelijke werk over dit onderwerp.Ga naar eind5 De meeste tegenstanders van de Inquisitie zijn het erover eens dat het Spaanse volk nooit noemenswaardig tegen de Inquisitie in verzet is gekomen. Aanvallen van als ‘klassiek’ bekend staande Spaanse schrijvers op de Inquisitie als ‘instituut’ - wat iets anders is dan hoe dat instituut onder bepaalde omstandigheden opereerde - zijn mij niet bekend. Wie dus de Inquisitie aanvalt, kan haast niet anders dan ook de volksaard en de klassieken van Spanje aanvallen. En wie van Spanje houdt zal dus de Inquisitie op zijn minst moeten willen begrijpen. | |
[pagina 52]
| |
En dat laatste is nogal hachelijk in de moderne tijd. Het is echter een taak waar de echte hispanist niet omheen kan. Tenzij men van Spanje iets wil maken wat het niet is, of wat het niet wezenlijk was; tenzij men zich buiten de klassieken begeeft. Dat negeren van het wezenlijke Spanje achtte Miguel de Unamuno dwaasheid. In Del sentimiento trágico de la vida (Over het tragische levensgevoel, 1912) stelt Unamuno dat de Spaanse ziel een middeleeuws-christelijk stempel draagt. Renaissance, Reformatie en Revolutie - ofwel het geloof in Vooruitgang en Cultuur - zijn de Spanjaard wezensvreemd. Het zijn bewegingen die bij de Italianen, de Duitsers en de Fransen horen. Spanjaarden kunnen met die bewegingen meegaan, maar ze kunnen er niet op vooruitlopen aangezien ze daartoe de natuurlijke geaardheid en ook het voorspel missen. De Spanjaard is nogal behoudend ingesteld en als hij de wereld op zijn kop zet dan heeft hij daar moralistische bedoelingen mee; hij wil de autoriteit, zeker de goddelijke, niet echt uitdagen; als hij zich ongehoorzaam gedraagt dan is dat alleen om het ware gezag te dienen. En dat geldt zowel voor de Cid als voor Cervantes en Quevedo. Individualistisch en zelfs anarchistisch mag de Spanjaard zijn, een revolutionair is hij niet. De ideeën van de Franse Verlichting kregen in Spanje geen kans, maar in de achttiende eeuw hadden de schrijvers van Spanje de wereld dan ook niets meer te zeggen. Het zelfde geldt voor de negentiende eeuw. De Romantiek past bij de Duitse en de Engelse natuur, minder bij de Franse; en als Spanje de Romantiek van Frankrijk overneemt wordt het dubbel onwaarachtig. Borges merkte op dat Spanje, dat zo tot de verbeelding van de romantici sprak, zelf geen enkele romanticus van betekenis heeft opgeleverd.Ga naar eind6 En van het Spaanse modernisme merkte Unamuno op dat het een klakkeloos navolgen was van Franse woordkunst. De Spanjaard die wil vernieuwen zonder zijn authenticiteit te verliezen zal rekening moeten houden met zijn klassieken. Unamuno probeerde dat door aan Don Quichotte een filosofie te onttrekken. Zijn filosofie van het tragisch levensgevoel wortelt in de strijd om het geloof in de eeuwigheid, in het belachelijk durven zijn voor het geestloze tribunaal van Moderniteit, Wetenschap en Cultuur.Ga naar eind7
Die filosofie moet Johan Brouwer hebben aangesproken. Of Brouwer de enige katholieke hispanist in Nederland is geweest zou ik niet durven zeggen, maar vergeleken bij tijdgenoten als Geers, Van Dam en Van Praag - onder wie in de jaren twintig en dertig het hispanisme zich aan de universiteiten vestigde - mag hij uniek worden genoemd. Waar de anderen zich bezighouden met filologie of bepaalde aspecten van de schelmenroman, literaire rariteiten opduikelen of Spaanse literatuurgeschiedenissen samenvatten, woordenboeken of grammatica's schrijven, romans en poëzie vertalen, ging het Brouwer om de ziel van Spanje. Dat hij daarin een ontwikkeling heeft doorgemaakt die tijdens de Spaanse Burgeroorlog tot een verandering van inzicht zou leiden, is een publiek geheim. Zijn meest recente biograaf, Hendrik Henrichs (1989), spreekt in dat verband van een overgang van de ‘witte legende’ naar de ‘zwarte legende’.Ga naar eind8 Die laatste term is al enige eeuwen een gemeenplaats; de eerste is nieuw. Ik weet niet wie hem heeft uitgevonden, maar Brouwer gebriukt hem in 1941, in zijn boek Montigny, waar we later op zullen terugkomen. Eerst zullen we Brouwers ontwikkeling als hispanist schetsen. In 1932 publiceerde dr. G.J. Geers De renaissance in Spanje; Johan Brouwer, die een jaar tevoren was gepromoveerd, nam daarin een paar hoofdstukken voor zijn rekening.Ga naar eind9 Het verschil van inzicht tussen de twee schrijvers is zo opvallend dat je je afvraagt hoe ze konden samenwerken. Zich afzettend tegen de Duitse hispanisten - die in hun afkeer van de wereld Spanje subjectiveren tot een stuk Afrika - stelt Geers opgelucht vast dat er ‘gelukkig steeds nuchtere Spanjaarden zijn die zich tegen zulk een romantische psychologie en lyrische sociologie verzetten’. Geers be- | |
[pagina 53]
| |
toont zich enthousiast over de vooruitgang, de vrijheid, de handel en de industrie; hij prijst Bartolomé de las Casas - die de Spaanse politiek in Amerika aan de kaak stelde - als ‘een der grootste geesten van de zestiende eeuw’, maar tegelijk waarschuwt hij tegen de ‘zwarte legende’. De Spaanse mystiek krijgt van Geers het verwijt ‘somber’ en ‘pessimistisch’ te zijn; de ‘gouden eeuw’ van de Spaanse kunst is voor hem van een ‘ideologische verstardheid’, van een ‘bewegingloosheid van denken’. Desondanks vindt Geers dat Spanje een ‘renaissance’ heeft gehad en veel heeft bijgedragen tot de westerse cultuur; het liberalisme en het socialisme zijn helaas pas laat in Spanje doorgedrongen, maar nu de Tweede Republiek (1930) het katholicisme in het onderwijs heeft afgeschaft staat Spanje wellicht aan de vooravond van een tweede renaissance. Tot zover Geers. Brouwer bespreekt in zijn hoofdstuk over de literatuur de grote Spaanse klassieken. Van Cervantes en Quevedo prijst hij hun verheven, ethische individualisme; de schelmenroman is hem te platvloers. Maar het is vooral de mystiek die hem enthousiast maakt; een werk als De namen van Christus van Luis de León heeft ‘in de wereldliteratuur zijn gelijke niet’. ‘Twijfel in de psychologische betekenis van doelloos dolen in onzekerheid betreffende vragen van wezenlijke betekenis, het stukgeslagen zijn der eenheid van geest en gemoed, deze twijfel vindt men in de grote mannen der zestiende-eeuwse wetenschap en literatuur niet.’ Ideologische verstardheid? Bewegingloosheid van denken? Niet volgens Brouwer, die voorbeelden van een hem ontroerende religieuze poëzie aanhaalt. Terwijl Geers de schilder Zurbarán afdoet als ‘een primitieve mens in fanatieke Gods-begeerte verstard’, is Brouwer een en al lof voor de strenge ascese der Spaanse monniken; hij prijst zelfs de Spaanse Inquisitie als een ‘staatkundig-godsdienstig gerechtshof dat het volk tegen dwalingen beschermde’. Dankzij de Inquisitie was de Spanjaard nuchterder en realistischer dan de noorderling van de protestantse landen die nog in heksen geloofde. In de zeventiende eeuw ziet Brouwer de intrede van het verval; was de taal voorheen als een ‘helder glas’, de Barok maakt er een ‘dichtbeschilderd vensterglas’ van dat de zegkracht verstikt; van de gekunstelde Góngora, die in de jaren twintig en dertig van onze eeuw als voorloper van het surrealisme werd gehuldigd, moet Brouwer even weinig hebben als Unamuno. Duidelijk is dat Brouwer het Spanje van de mystiek beschouwt als het hoogtepunt, als de Spaanse ziel op zijn diepst. Sterker: om die mystiek werd hij hispanist. Maar niet alleen de mystiek, het hele politieke klimaat van de Spaanse zestiende eeuw genoot zijn bewondering. Met name de ontdekking en verovering van de Nieuwe Wereld. Het mag waar zijn dat vele Spanjaarden zich te buiten gingen aan wreedheid en gouddorst, dankzij de Kroon kwamen er ‘bijzondere bepalingen voor de bescherming der inboorlingen, die vrije mensen bleven’, hoewel ‘de wetten helaas niet altijd werden gehandhaafd’. De aanklacht van Las Casas, waarop de kritiek zich altijd baseert, wordt door Brouwer afgedaan als ‘partijdig en overdreven’, waarbij hij wijst op de verzachtende rol die de geestelijken in het kolonisatieproces speelden. Maar ook de veroveraar van Mexico, Hernán Cortés, wordt door Brouwer met respect beschreven als iemand die onder de gegeven omstandigheden niet anders kon handelen dan ieder zou hebben gehandeld. In Hernán Cortés en Monteczuma (1933) heeft hij zich gebaseerd op de verslagen van ooggetuigen en waarschuwt hij tegen een ‘gansche reeks van geschiedschrijvers, die de grootsche ondernemingen hebben voorgesteld als misdaden van roekeloze bandieten’ en die daarmee ‘zwarte legenden over Spanje in omloop hebben gebracht’, waaraan ‘de Spanjaarden doorgaans zelf schuld hebben’. Met die laatste constatering doelt Brouwer op de verfranste Spanjaarden van begin negentiende eeuw en hun liberale en socialistische nakomelingen die, in hun hang naar modernisme, meehuilen met de wolven in het bos | |
[pagina 54]
| |
en daardoor hun eigen identiteit hebben verloochend en nog steeds verloochenen. In zijn Kronieken van Spaanse soldaten uit het begin van den Tachtigjarige Oorlog (1933) stelt Brouwer dat Nederland veel laster over Spanje in omloop heeft gebracht. Dat was gezien de oorlogssituatie niet verwonderlijk. Verwonderlijk is dat die laster eeuwen lang, van generatie op generatie is overgeleverd en als een vanzelfsprekende waarheid door de schoolmeesters is gedoceerd, alsof er een goede en een slechte partij was. Het belangwekkende van Brouwers boek is dat hij laat zien hoe de Spanjaarden de Hollanders zagen: drankzuchtig, veelvraten, zeer bijgelovig en daardoor gevoelig voor de meest uiteenlopende ketterijen. Die ketterijen hingen ze bovendien aan om ongehoorzaam te kunnen zijn aan de koning van spanje, uit opportunisme dus. De grote fout van Filips ii was dat hij te laat besefte dat de edelen - Oranje en Egmond voorop - hem in hun hart al lang waren afgevallen en alleen maar trouw veinsden. Dat Alva er een paar terechtstelde was, conform het oorlogsrecht, niets bijzonders. Zo zou iedere vorst gehandeld hebben. Dat Nederland op den duur onafhankelijk moest worden, betwijfelt Brouwer niet; dat lag in de loop der dingen. Maar de heilige zaak die ervan gemaakt werd, het gescherm met de zalige vrijheid en de schandelijke knechting van een verdrukt volk hoort bij de propaganda van de belanghebbenden, wier motieven niet nobeler waren dan de drijfveren van hen die uit naam van God en Koning meenden te moeten opkomen voor de ware godsdienst. Dat de Spanjaarden ijverden voor wat zij als de ware religie zagen lijdt geen twijfel; ze gruwden, aldus de kronieken, van de heiligschennende spot waarvan de Hollanders getuigden. Of Oranje zich iets aan zijn godsdienst, het calvinisme, gelegen liet liggen mag worden betwijfeld; dat Filips ii zijn godsdienst, het katholicisme, serieus nam wordt zelfs niet door protestantse biografen betwijfeld.Ga naar eind10 Niet dat daarmee de zaak van de laatste beter zou zijn dan die van onze vader des vaderlands, maar zeker ook niet slechter. Dat Brouwer in dit boek ons nationale ontstaan van de andere kant durfde te bekijken, onze volksaard in de spiegel van de tegenstander durfde te laten zien, verdient mijns inziens óf een monument óf een aanklacht, maar geen neutraliteit.Ga naar eind11 De achtergrond van de Spaanse Mystiek (1935) is een ‘grondig gewijzigde uitgave’ van Brouwers proefschrift uit 1931. Hierin typeert hij de mystiek als ‘een kenmerkende uiting van het Spaanse volkskarakter’ - dat sinds de regering van Isabel en Fernando van een onmiskenbaar katholiek signatuur was - en als een religieuze verinnerlijking, als een gevoelsmatige godsliefde die contrasteerde met de neo-thomistische scholastiek van de theologen. In hoeverre die beweging is beïnvloed door het erasmisme en het protestantisme heeft sommige critici in hoge mate geïnteresseerd; de bekendste is Marcel Bataillon, die in zijn Erasme et l'Espagne (Parijs, 1937) tal van openlijke en verborgen heterodoxen opsomt die door de Inquisitie werden vervolgd.Ga naar eind12 Bataillon vindt dat de Inquisitie het licht van de vooruitgang heeft tegengehouden, maar Brouwer denkt er anders over. De Inquisitie kan niet - wat critici volgens hem ten onrechte beweren - moord op de intelligentie worden aangewreven. Ze wist te onderscheiden tussen individuele godsverdieping (waar op zich zelf niets tegen was) en quiëtisten of andere secten die zich boven de kerkelijke sacramenten verheven achtten, hoewel Brouwer overeenkomsten met de heterodoxe mystiek niet ontkent. Dat Spanje geen renaissance zou hebben gehad, bestrijdt hij. Wat Spanje van Italië overnam was niet het heidense, sceptische, speculatieve karakter van de herwaardeerde oudheid, maar de ethische bijstelling van het dogmatische, door regels verstikte christendom. Dat zulks tot spiegelgevechten en haarkloverijen leidde laat zich raden, maar dat neemt niet weg dat de grote Spaanse mystici hun werken konden publiceren; en als ze met de Inquisitie in aanraking kwamen dan was dat niet om hetgeen ze hadden geschreven, | |
[pagina 55]
| |
maar om de eeuwige afgunst die te allen tijde van de geldende gewoonten, wetten en instituties gebruik maakt. Brouwer ziet, kortom, in het Spanje van de zestiende eeuw geen heterodoxen van betekenis. Bataillon, daarentegen, ziet in Cervantes, Quevedo en zelfs Ignatius van Loyola ‘gezonde sporen van erasmisme’ en, in het geval van Luis de León, zelfs van ‘kabbalisme’. Het zoeken naar heterodoxe elementen in Spaanse klassieken zou mode worden, en dat zal te maken hebben met de Spaanse Burgeroorlog, die ook in de visie van Brouwer een grote wending teweegbracht.
In 1936 bracht Brouwer een bezoek aan Miguel de Unamuno in Salamanca. Deze, volgens Borges grootste schrijver van het Spaanse taalgebied van onze eeuw, zou het eind van dat jaar sterven. En met hem stierf wellicht de ‘ziel’ of het ‘nationale geweten’. Brouwer, die Unamuno's laatste werk - San Manuel Bueno, mártir - een ‘hoofdstuk van de Spaanse mystiek’ noemde hoorde uit de mond van de in vele opzichten ‘profetische’ auteur dat de ware oorzaak van de Spaanse tragedie in het verlies van het geloof en het geestelijke wortelde. De morele chaos waarin het door de burgeroorlog verscheurde land verkeerde weet Unamuno aan de intellectuele demagogen die de historische grondslagen van Spanje wegrukten en het volk radicaal wilden europeïseren; Spanje moest in een oogwenk doormaken wat de noordelijke landen eeuwen had gekost. Unamuno verzet zich tegen zowel het communisme als het fascisme en bepleit een geleidelijke oplossing van de problemen. Brouwer was zo diep onder de indruk dat hij bekende de geestelijke problemen van Spanje nog nooit zo sterk te hebben gevoeld als bij Unamuno. ‘U beleeft niet alleen de burgeroorlog in zijn ziel, maar is er bovendien nog de redenerende toeschouwer van’, liet hij zich ontvallen.Ga naar eind13 Eind 1936 publiceerde Brouwer een brochure over De Spaanse Burgeroorlog die ‘zonder partijdigheid’ moest zijn. ‘Het is onjuist te meenen, dat wij in het ene of andere kamp zullen gedrongen worden. Er zijn tussenwegen, indien men de zedelijke moed en de onafhankelijkheid van geest tot oordelen en het zelfstandig bepalen van zijn gedragslijn behoudt.’ In zijn analyse van de situatie die sinds de invoering van de Tweede Republiek (1930) was ontstaan wijst Brouwer op het bestaan van twee Spanjes: het behoudende en het vooruitstrevende. Die tegenstelling, die in de negentiende eeuw al tot drie burgeroorlogen had geleid, nam thans het karakter van een stroomversnelling aan. ‘De ontwikkelingsfase van volstrekte monarchie tot radicale democratie, waartoe eeuwen nodig zijn, meende men in enkele jaren te kunnen doormaken.’ De grondwet van 1931 bracht het land en de economie onder staatstoezicht; het katholicisme werd een privé-aangelegenheid en de verschillende provincies kregen een grote mate van zelfstandigheid. Intellectuelen als Unamuno en Ortega y Gasset vielen die grondwet af, de socialisten baseerden er hun nieuwe Spanje op en de traditionele krachten zouden ertegen in opstand komen. Tussen 1931 en 1936 volgen de ministeriële crisissen, stakingen, verbrandingen van kerken elkaar op. Met Unamuno moet Brouwer constateren dat er ‘een smartelijk gemis is aan mannen die een verkeersregeling voor deze in beweging gebrachte menigte weten te vinden’. In 1936 verklaarde generaal Franco de oorlog aan de Republiek. Brouwer typeert de verschillende groeperingen die de beide Spanje's vormen en komt tot de conclusie dat hij geen keuze wil maken. Als katholiek voelt Brouwer zich niet verplicht om de Kerk, die de kant van Franco koos, te verdedigen. Voor het eerst verwijt hij de Kerk intolerantie; de agressie tegen heiligdommen wijt hij aan het eeuwenlange misbruik van kerkelijke prelaten. En die zienswijze is nieuw voor Brouwer. Daarmee samenhangend, is zijn nu humanistisch getinte geloof in een toekomstig democratisch Spanje. Om dat te realiseren kan het land putten uit de humanistisch-erasmistische stroming van de | |
[pagina 56]
| |
zestiende eeuw, ofwel uit de ideeën van die schrijvers die Bataillon zo uitvoerig behandelt in zijn Erasme et l'Espagne. Hendrik Henrichs concludeert dat Brouwer rond 1938 niet meer katholiek was, maar nog wel ‘overtuigd christen’. Maar hoe overtuigd? En hoe zag hij nu het Spanje dat hij in zijn eerste boeken zo hartstochtelijk had geïdealiseerd? Een antwoord op die vragen geeft Spaanse aspecten en perspectieven, uit 1939, later heruitgegeven onder de titel Het mysterie van Spanje. In zijn voorbericht zegt Brouwer dat hij dit boek heeft geschreven ‘onder de indruk van de grote Spaanse tragedie van de laatste jaren’, een tragedie waarbij hij Spanjes lot verbonden ziet met het Europese. ‘Voor degenen die, zoals ik, zich stellen op de grondbeginselen van de christelijke levensbeschouwing, is het tragische conflict van de Kerk en het Spaanse volk de openbaring van krachten welke, achter christelijke leuzen en ideologieën verborgen, in wezen onchristelijke doeleinden hebben nagestreefd, en ertoe hebben bijgedragen dat het officiële christendom zich van zijn oorspronkelijke, religieuze inhoud en strekking heeft ontdaan.’ Brouwer betoont zich voorstander van een liberaal-sociale vooruitstrevende staatsorde, van een Europees Spanje. Dat ideaal ziet hij beter vertegenwoordigd in het republikeinse kamp dan in het nationalistische. De grondwet van 1931 noemt hij nu ‘een vertraagde verwerkelijking van het erasmiaanse humanisme’, de aanzet tot democratische en economische vooruitgang. In Spanje zijn er altijd voorlopers geweest van die nieuwe orde, maar de autocratische krachten hebben de verlichting steeds gesmoord. De Inquisitie is altijd ‘een staatspolitieke dienst geweest’, vergelijkbaar met de Gestapo van de Duitse nazi's. Wat Spanje nodig heeft zijn kritische intellectuelen en kunstenaars die de onderdrukte humanistische traditie van mannen als Vitoria, Suárez, Mariana, Vives, Quevedo voortzetten. Maar ook de mystici horen bij die humanistische traditie; Teresa, Jan van het Kruis, Ignatius van Loyola waren in wezen revolutionairen die het gevestigde gezag van hun tijd aanvielen. Hun nakomelingen zijn Goya en Picasso, Galdós en Pío Baroja. Brouwer pleit voor een nieuw onderzoek naar die waarden van Spanje die voor Europa belangrijk zijn. Spanje moet ‘modern’ gemaakt worden of als modern worden voorgesteld. In dat verband wijst hij op Valle-Inclán, Lorca, de gongoristen, Ortega y Gasset en Gómez de la Serna. Dat zijn de schrijvers die Spanje bij het Europese modernisme inlijven, in navolging van Joaquín Costa, die eind negentiende eeuw al op het ‘regenereren’, het europeïseren van Spanje aandrong. Voor Brouwer is Costa nu ‘een van de grootste mannen, met een geniale visie op de Spaanse problemen’. Wat een draai! Wat een wending! Unamuno had juist tegen dat ‘regenerationisme’ van Costa gewaarschuwd. Spanje hoefde zich volgens de Baskische filosoof niet aan Europa te vergapen. Maar Unamuno was dood, en Ortega - die andere filosoof - was gevlucht. Wie kon Brouwer nog tot gids zijn? Geloofde hij werkelijk in dat modernisme? Of dwongen de omstandigheden hem tot het innemen van standpunten, tot het maken van een keuze? Wie zijn roman De schatten van Medina Sidonia uit 1939 leest (later gepubliceerd onder de titel In de schaduw van de dood) kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de sociale ontwikkeling Brouwer minder zorgen baarde dan zijn persoonlijke lotsbestemming. Brouwer mocht zijn geloof in het katholicisme verloren hebben, hij bleef geloven in een bovennatuurlijke orde van waaruit onze levens worden geleid. Dat hij voor het verhaal van zijn roman het republikeinse Spanje koos, zich zelfs als vrijwilliger voor de antifascistische zaak had aangemeld, blijft ondergeschikt aan de individuele zoektocht van de protagonist naar een bestemming. Zijn politieke idealen overtuigen veel minder dan zijn ‘parapsychologische’ geobsedeerdheid, zijn drang om wetenschappelijke bewijzen te leveren voor het bestaan van een geestelijke wereld aan gene zijde van de dood. Het is de | |
[pagina 57]
| |
dood die hij zoekt, niet de regeneratie van Spanje. Het probleem van het ‘persoonlijke voortbestaan’, dat Unamuno zo had beziggehouden, overschaduwt de politieke bewogenheid. Wellicht was de verwarring van de burgeroorlog, die volgens hem de geestelijke verwarring van Europa weerspiegelde, er juist de oorzaak van dat hij zich begon af te vragen wat de zin van het bestaan was. In 1940 en 1941 publiceerde Brouwer drie biografische romans: over Johanna de Waanzinnige, Montigny en Philips Willem. Het zijn historische personages die elk op een andere manier slachtoffer zijn van het autocratisch-theocratische Spanje dat Brouwer tien jaar tevoren nog zo bewonderde. Johanna, dochter van de grondvesters van dat Spanje, krijgt een ‘tragisch leven’ toegeschreven ‘in een bewogen tijd’; de biograaf schrijft zich een ‘dichterlijke visie’ toe, die ‘dieper peilt dan het dorre nuchtere verstand’, zonder dat hij overigens een uitspraak doet over de ziel van Johanna, want ‘het is niemand gegeven om iemand in de grond te kennen’. Brouwer voelt grote deernis voor deze prinses die het ongeluk had op haar gemaal verliefd te worden en daardoor een speelbal werd van een aantal machthebbers. Onder die laatste bevond zich haar eigen zoon, Karel v, koning van Spanje en keizer van Duitsland. Brouwers oordeel over Karel - door wiens Vlaamse hovelingen de ideeën van Erasmus tot de Spaanse universiteiten doordrongen - is nu negatief; de opstand van sommige Castiliaanse steden tegen Karel (1520) geldt nu als een dageraad van de moderne democratische tijd. Maar die dageraad werd tiranniek onderdrukt. Dezelfde tirannieke onderdrukking krijgen nu ook Karels zoon Filips ii en de opvolgers van Filips aangewreven, en de laatste van die opvolgers is generaal Franco. Philips Willem - de zoon van Willem van Oranje die door Alva als gijzelaar naar Spanje was ontvoerd - is het volgende slachtoffer van een tirannie, die nu gelijkenis lijkt te vertonen met de Duitse bezetting. Deze laatste omstandigheid maakte van het boek een verkoopsucces. Brouwer dicht zich hier een ‘bijzondere schikking’ toe en beweert inzage te hebben gehad in ‘geheime documenten’, memoires betreffende het ‘openbare en intieme leven van Philips ii’. Of hier nu de historicus of de literator Brouwer aan het woord was, hield zowel de critici als de auteur bezig. Over het beeld van Spanje, bestaat echter geen twijfel. Dat is tamelijk zwart. Maar de graaf, die de auteur zijn relaas in de mond heeft gelegd, gaat niet zo ver als Willem van Oranje, die in zijn Apologie (1580) beweerde dat Filips zijn vrouwen vermoordde, alsook zijn zoon, kroonprins Don Carlos. ‘Dat de zoon de vader haatte, kan ik begrijpen, maar is de vader de zoon gaan haten?’ laat Brouwer zijn graaf zeggen, waaraan toegevoegd de overpeinzing dat ‘de mens een doolhof is waarin ik verdwaal’. Dat laatste zegt de literator; de historicus meldt dat Carlos ‘ziekelijk, gebrekkig en achterlijk’ was, dat hij openlijk met de Nederlandsen sympathiseerde, dat hij een aanslag op Alva pleegde en dat hij dodelijk jaloers was op zijn oom, Don Johan van Oostenrijk, de glorieuze overwinnaar van Lepanto en populaire gouverneur van Spanje in de Nederlanden. Dat Carlos betrokken was bij een complot tegen zijn vader, wist de hispanist en historicus Brouwer getuige zijn voorgaande publikaties al lang, maar de literaire twijfel met betrekking tot de eventuele haatgevoelens van Filips is nieuw. Nieuw is ook de mogelijke ketterij van Luis de León, met wie Philips Willem, de zoon van Oranje, van gedachten zou hebben gewisseld. Nieuw is dat Teresa van Avila en Jan van het Kruis ‘wisten dat Spanje op weg was naar verstarring’ en dat Filips ii en diens trouweloze secretaris Antonio Pérez met dezelfde hofdame naar bed gingen. De conclusie die de schrijver trekt is dat ‘Spanje ten onder is gegaan door een verkeerd geleid bewind’ en dat de bloei van de literatuur ‘slechts het speelse stralen van een ondergaande zon was’. De oplossing die hij voorstelt is ‘een maatschappelijk, staatkundig en godsdienstig herstel, door arbeid van hoofd en hand, met het heldere bewustzijn | |
[pagina 58]
| |
van de werkelijkheid’. Maar ‘het geloof in zich zelf, laat Brouwer Philips Willem zeggen, ‘zijn besef van eigenwaarde, en de bron van alle geestkracht en vertrouwen is gedood’. Montigny, het derde slachtoffer van de tirannie, is een ten dode opgeschrevene. Als deze afgezant namens de Nederlandse edelen naar Spanje vertrekt weet Filips al dat deze ‘vazal’ hem afgevallen is. Brouwer had het verhaal van Montigny even kort kunnen houden als Borges deed in ‘El Muerto’ (De Dode).Ga naar eind14 Beide personages blinken uit door naïviteit, door het onderschatten van de intelligentie van hun superieuren. Montigny - schrijft Brouwer - was een ‘christelijk humanist’, een ‘tegenstander van de Inquisitie’, maar hij was ‘onbekend met het machiavellisme’. Dat laatste moet de diplomaat sympathiek maken, en Filips sinister. ‘Philips was uiterst bekwaam in het verbergen van zijn gevoelens en gedachten, en Montigny heeft dit spel van dissimulatie van de ware gezindheid van de koning niet doorzien.’ Montigny denkt dat de koning hem welwillend aanhoort, maar in feite hoort de koning hem uit; hij laat hem net zo lang bewegingsvrijheid tot hij zich compromitteert met Don Carlos. Hij wordt aangehouden, opgesloten en terechtgesteld. Had Filips, had iedere machthebber in zijn plaats iets anders gedaan? Dat is geen vraag meer voor Brouwer. Brouwer gaat het erom te laten zien dat Spanje de zwarte legende heeft verdiend. Filips was een ‘illusionist’, Spanje was door zijn toedoen ‘de uitputting nabij’; de economische achterstand en de armoe - verzucht Brouwer - waren schrijnend vergeleken bij de bloeiende welvaart van het zich vrij vechtende Holland. De Inquisitie ‘was in de praktijk een veiligheidsdienst van de Staat geworden, zowel voor de opsporing van de delinqenten als van de bestraffing ervan’; het Concilie van Trente had een Index ingevoerd die het licht van de beschaving doofde en Alva vestigde in Holland een schrikbewind dat de vrijheid ook daar moest smoren. Ten slotte keert Brouwer zich tegen ‘die groep van hispanisten, die in de laatste decenniën hebben getracht Philips ii van alle smetten te zuiveren. Hun prijzenswaardige poging is echter het doel, dat de critische wetenschap zich moet stellen, voorbijgestreefd, en na de zwarte legende, welke in de zestiende eeuw over Philips ii was ontstaan en in de volgende eeuwen was verbreid, is er een soort van witte legende over Philips in de wereld gebracht’, waarbij hij wijst op de Duitse hispanist Ludwig Pfandl, die ook een boek over Johanna de Waanzinnige had geschreven. Brouwer ontmaskert evenwel de romance van Don Carlos met zijn stiefmoeder als een spinsel van het Franse hof, de geëxalteerdheid van Schiller en de opera van Verdi. ‘Er is geen enkel bewijs voor een liefde van Carlos voor zijn stiefmoeder Elizabeth’, maar: het mysterie blijft, en ‘de dichtkunst heeft, stamelend, misschien het innerlijkste wezen der werkelijkheid vertolkt’. Dus toch...? De kritische wetenschap die de historicus Brouwer in het begin van de jaren dertig tot het bestrijden van de zwarte legende leidde veranderde aan het eind van de jaren dertig in een historische dichtkunst die de zwarte legende bevestigde. Kritisch of intuïtief, wetenschappelijk of literair, tegenover Spanje kan men blijkbaar slechts óf advocaat óf aanklager zijn. En wat men van die twee wil zijn hangt af van de omstandigheden van het moment, eventueel gevoed door de overtuiging of het geloof van de beschouwer. Bij Brouwer was het hispanisme verweven met het katholicisme, maar onder invloed van de burgeroorlog van 1936-1939 verloor hij zijn geloof. Voor het marxisme, het alternatief van de republikeinse Spanjaarden en hun internationale helpers, voelde hij niet veel. Zijn parapsychologische geobsedeerdheid, die nog eens duidelijk spreekt uit zijn laatste roman - Vandaag geen spreekuur (1942) -, heeft alles van een substituut voor het katholieke geloof in bovennatuurlijke leiding, iets waarvoor een atheïst de schouders zou ophalen. Zijn hispanisme kreeg de dimensie van een, eventueel algemeen christelijk, humanisme, een humanisme vertaald in een zweverig vooruit- | |
[pagina 59]
| |
gangsgeloof. Spanje moest democratisch en welvarend worden, op een lijn komen met de noordelijke landen van Europa. In hoeverre hij dat geloof serieus nam, blijft een mysterie, het geheim ‘van een uiterst gecompliceerde persoonlijkheid in een verwarrende tijd’, zoals Brouwers biograaf Henrichs het formuleert. De vraag of hispanisme mogelijk is zonder katholicisme, blijft echter intrigerend. De Spaanse klassieken zijn te gedrenkt in het katholieke christendom om ze als voorlopers van Vooruitgang, Cultuur en Moderniteit te claimen. Het klinkt aardig om Cervantes, Quevedo en de mystici ‘revolutionair’ te noemen, maar het overtuigt niet. Men kan zich de estetische kanten van hun werk bezighouden, maar dat leidt slechts af van hun ware bedoelingen. Men kan klagen - zoals Octavio Paz herhaaldelijk in zijn essays doet - dat de Spaans-Portugese wereld opvalt door een gebrek aan ‘kritiek’, een ontbreken van herauten van het vrije denken, een gemis aan filosofische heldenGa naar eind15, het bevestigt slechts dat Unamuno gelijk had met zijn bewering dat renaissance, reformatie en revolutie het ware Spaanse karakter wezensvreemd zijn. De hispanist kan niet om het katholicisme heen, zoals je niet van tijgers kunt houden als je een hekel hebt aan strepen. Maar er is nog een andere vraag die intrigeert. Waarom was het voor Brouwer zo moeilijk om na 1936 katholiek te blijven? Een gedeeltelijk antwoord geeft hij zelf: omdat de Kerk de kant van Franco en de nationalisten, en ook de Falange, had gekozen. Voor Brouwer leek die keuze automatisch in te houden dat hij dus niet meer katholiek kon zijn. De Kerk stond aan de verkeerde kant. Of de andere kant goed was, was voor Brouwer geen vraag; het was gewoon opportuun om tegen het ‘fascisme’ te zijn. Daar was Unamuno ook tegen. Tijdens een vraaggesprek met falangisten in 1935 liet de Baskische filosoof zich ontvallen dat hij, net als zij, een voorstander van een ongedeeld en partijloos Spanje was, en dat hij geen lid van de Falange kon worden omdat zulks de keuze voor een partij zou inhouden. Jezus Christus - verduidelijkte hij daarbij - was zeer begaan met het lot van Jeruzalem, maar hij was geen patriot. Zo ook beweerde Unamuno van Spanje te houden, maar niet ten koste van wat er goed is in andere landen. José Antonio, de oprichter van de Falange en een begenadigd spreker, bleef na die woorden met stomheid geslagen.Ga naar eind16 Een jaar later zouden beiden aan hun einde komen; José Antonio werd door de republiek gefusilleerd en Unamuno kreeg huisarrest van de Falange en stierf op de laatste dag van 1936. En Ortega y Gasset, die andere filosoof, van wie Brouwer La rebelión de las masas (De opstand der horden) had vertaald, Ortega die zich zo intensief met zijn eigen tijd had beziggehouden? Ortega vluchtte, toen de tijd hem niet meer aanstond, naar de ivoren toren van de Esthetica, om zich voortaan nog slechts bezig te houden met zulke compromisloze onderwerpen als klassieke schilderkunst en hoofse liefde. Hendrik Henrichs schrijft, en dat wil ik graag geloven, dat Brouwer diep teleurgesteld was door dat escapisme. En de witte legende? De witte legende is een uitvinding van de aanhangers van de ‘zwarte legende’, of ze die term gebruiken of niet; en van de ‘neutralen’, die onder het mom van objectiviteit en waardenvrije wetenschap geen enkele betrokkenheid voelen bij het onderwerp van hun studie. Dat kan van Brouwer in elk geval niet gezegd worden. | |
[pagina 60]
| |
|