| |
| |
| |
Robert Lemm
Dichtung und Wahrheit
‘Die Leute fordern, als erste Bedingung, von der Wahrheit, dass Sie wahrscheinlich sei; und doch ist die Wahrscheinlichkeit nicht immer auf Seiten der Wahrheit.’
Heinrich von Kleist, die dit rond 1810 optekende, schrijft elders dat het de taak van de geschiedschrijver is om alle feiten die hem bekend zijn weer te geven; de dichter, daarentegen, selecteert die feiten die de bedoeling van zijn werk ondersteunen. Die bedoeling heeft met de waarschijnlijkheid te maken, terwijl de geschiedschrijver in de eerste plaats de waarheid moet dienen. Die waarheid is echter noodzakelijk beperkt, al was het alleen al omdat geen enkele historicus, hoe volledig gedocumenteerd ook, alles kan overzien. Dat kan alleen God. Wat de historicus wel kan is zo onbevooroordeeld mogelijk zijn. Hij kan proberen zich in een bepaalde tijd en in bepaalde omstandigheden in te leven, maar dan nog zal zijn visie altijd medebepaald worden door zijn eigen tijd, zijn eigen plaats, door de behoeften van het moment waarop hij schrijft. Kleist is desondanks van mening dat de geschiedschrijving ons meer over het wezen van de mens leert dan de roman, het dichtwerk, het toneelstuk, kortom, de fiction. De schrijver van fiction gaat te veel van een vooropgezet plan uit. De geschiedschrijver geeft een serie feiten weer waarvan hij het verband niet hoeft te overzien. Hij is meer ‘verslaggever’ en laat de beoordeling van wat hij optekent aan de lezers over.
Die redenering brengt ons bij het grote thema van ‘Dichtung und Wahrheit’: wat is waar in de zin van waar gebeurd en wat is waarschijnlijk in de zin van wat had kunnen gebeuren. Laten we beginnen met ‘Dichtung’ oftewel literatuur. Nemen we als voorbeeld het toneelstuk Don Carlos van Friedrich Schiller, geschreven tussen 1782 en 1787. Vóór Don Carlos had Schiller al een paar andere toneelstukken geschreven: Die Räuber (1781) en Kabale und Liebe (1783). Schiller was nog maar net in de twintig, had een strenge militaire school achter de rug en was diep onder de indruk geraakt van de Götz von Berlichingen (1773) en Das Leiden des jungen Werthers (1774) van de jonge Johann Wolfgang Goethe. In die jeugddrama's worden de dorst naar rechtvaardigheid en de strijd van het onbegrepen genie hartstochtelijk verwoord. De Duitse literatuur-geschiedenis spreekt van ‘Sturm und Drang’, van een uitbarsting van het gevoel tegen de Rede. De eerste stukken van Schiller gaan over jonge mannen die naar wereldverbetering, vrijheid en liefde dorsten maar daarbij tegengewerkt worden door kortzichtige, tirannieke vaders. Beide helden gaan ten onder in hun strijd en die strijd is een voorafschaduwing van die van Don Carlos, held van Schillers derde drama.
Don Carlos is een historische figuur. Hij was de oudste zoon van de Spaanse koning Filips ii, die in de zestiende eeuw over het machtigste rijk ter wereld regeerde. Moeder van Don Carlos was Maria van Portugal, die bij de geboorte van haar zoon, in 1545, stierf. Later trouwde Filips ii voor de tweede maal met Mary Tudor (Bloody Mary), die in 1558 stierf, waarna de vorst voor de derde maal trouwde met de Franse prinses Isabelle de Valois of Elisabeth, die in 1568 stierf. Uit Filips' vierde huwelijk, ten slotte, met Anna van Oostenrijk, in 1570, zou de toekomstige troonopvolger Filips iii worden geboren. Maar voor wat
| |
| |
het drama van Schiller betreft is alleen het derde huwelijk van de Spaanse koning van belang.
Elisabeth, dochter van de Franse koning Henri ii, kwam in 1560 naar Spanje. Filips was toen drieëndertig jaar oud; zij was twintig jaar jonger, een kind nog, en daarom werd de voltrekking van het huwelijk even uitgesteld. Don Carlos was van dezelfde leeftijd als zijn stiefmoeder. Het had oorspronkelijk in de bedoeling gelegen dat hij, de kroonprins, met Elisabeth zou trouwen, maar toen bleek dat Carlos ontoerekeningsvatbaar was, ongeschikt voor troonsopvolging, verbond zijn vader zich met de prinses. Een dergelijke oplossing was in een tijd waarin koningskinderen als politieke onderpanden dienden niets bijzonders. Spanje en Frankrijk hadden belang bij vrede en dat beklonk je met een huwelijk.
Zo'n redelijke, door het staatsbelang ingegeven verbintenis waarbij de ‘liefde’ geen rol speelde druiste natuurlijk volledig in tegen de romantische ‘Sturm und Drang’, alsook - en al eerder - tegen de onder anderen door Rousseau geïntroduceerde ‘sensibilité’ in Frankrijk. Frankrijk was altijd de grote rivaal van Spanje geweest en Frankrijk was ook het land van de ‘roman’. Tijdens het bewind van de zonnekoning had de figuur van Don Carlos de verbeelding van een romancier geïnspireerd, maar de Dom Carlos, nouvelle historique van Abbé Saint-Réal moest voorlopig, in 1672, in Amsterdam verschijnen omdat Frankrijk geen anti-Spaanse geschriften wilde toelaten vanwege het familiepact van de Bourbons. Na het succes volgden de edities, nu in Frankrijk, elkaar op.
Saint-Réals Dom Carlos is de directe voorloper van het drama van Schiller. De Franse romancier laat zijn held niet ontoerekeningsvatbaar of waanzinnig zijn - zoals door de serieuze geschiedschrijvers aannemelijk is gemaakt -, maar stelt hem voor als slachtoffer van een gevoelloze vader. Elisabeth, het andere slachtoffer, stelt hij voor als een aan het vrolijke Frankrijk gehecht prinsesje, onderworpen aan de tirannieke teeldrift van de sombere Spaanse despoot. Omdat Filips alleen in haar lichaam geïnteresseerd is, gaat haar hart uit naar haar lotgenoot, haar stiefzoon, de jongen voor wie zij was voorbestemd. Don Carlos raakt in vuur en vlam van zijn ‘moeder’, maar moet zijn liefde natuurlijk geheimhouden. Die geheime liefde krijgt een nieuwe clandestiene dimensie doordat Carlos zich laat betrekken bij de politieke plannen van de Nederlandse onafhankelijkheidsstrijders. We tellen het jaar 1567. In Madrid zijn een paar gezanten uit de Lage Landen aangekomen om voor meer vrijheid voor hun gewest te pleiten. Filips hoort die gezanten uit, maar is niet van plan ook maar een duimbreed toe te geven. Hij laat de Vlamingen - Montigny en Bergen - schaduwen en ontdekt dat ze via een tussenpersoon contact zoeken met zijn zoon Don Carlos. Deze laat zich aanpraten dat Nederland hém liever als bestuurder zou hebben dan zijn vader en hij voelt in dat aanzoek een mogelijkheid om tegen zijn liefdeloze vader, die hem bovendien zíjn prinses heeft afgenomen, in opstand te komen. De liefde en de vrijheid van een onderdrukt volk vragen om zijn optreden. Hiermee is Don Carlos een rebel geworden, en op rebellie staat de doodstraf.
Voor de ontknoping zorgt een jaloerse vrouw, de prinses van Eboli. Eboli, echtgenote van een raadgever van Filips die met Filips een buitenechtelijke relatie onderhoudt, blijkt in het geheim op Don Carlos verliefd te zijn, maar als ze de geheime liefde tussen de prins en de koningin ontdekt neemt ze wraak; ze zorgt dat er onder Don Carlos' bed belastende papieren worden gevonden. Als het bewijs van insubordinatie is geleverd geeft koning Filips zijn zoon over aan de Inquisitie, terwijl hij tegelijk het bericht laat circuleren dat zijn zoon impotent is. De Inquisitie raadt de koning aan zijn zoon op te offeren aan het staatsbelang. Als enige gunst mag Don Carlos zelf zijn dood kiezen, hetgeen hij doet door zich in het bad de aderen door te snijden, met de blik gericht op het portret van zijn geliefde Elisabeth. De Vlaamse gezanten worden gearresteerd; Montigny wordt onthoofd en de graaf van Bergen wordt vergiftigd. De hertog van Alva
| |
| |
laat de koningin, medeschuldig aan de opstand der Nederlanden, eveneens vergiftigen. Maar alle mensen die Don Carlos het leven hadden vergald - eindigt Saint-Réal - zou een ellendige dood wachten, terwijl het heldhaftige Nederland zijn vrijheid zou verkrijgen.
De vele herdrukken van Dom Carlos bewijzen dat de roman goed beantwoordde aan wat de Franse lezers verwachtten. Voor hen was Spanje - eind zeventiende en begin achttiende eeuw - een achtergebleven stuk van Europa, half Afrikaans, half semitisch, waar de duistere middeleeuwen, de sfeer van de kruistochten voortleefden in ruïnes waarover het spook van de inquisitie waarde. Het was een avontuurlijk land van onberekenbare mensen en donkere passies, een verleden dat het verlichte land van de zonnekoning deels afkeer inboezemde, deels prikkelde. Een uitstekend decor voor een roman, een rijke bron voor historische fantasieën. De romancier schrijft voor een publiek dat niet helemaal onbekend is met de Spaanse geschiedenis; men kent de grote feiten, maar het fijne kent men niet. Saint-Réal weeft een netwerk van intriges rond historische personages waarvan niemand direct kan zeggen dat het niet klopt. Dat zou alleen de historicus kunnen die zelf op onderzoek uitgaat. Voor de romancier gaat het slechts om de waarschijnlijkheid en daartoe mag hij ingrepen verrichten zonder rekening te houden met de feiten. Zo arrangeert Saint-Réal een mysterieuze ontmoeting tussen Carlos en Elisabeth in het klooster van San Yuste, in de verre Extremadura, waar keizer Karel v zich had teruggetrokken na de troonsafstand ten gunste van zijn zoon Filips ii. Afgezien van het feit of Carlos en Elisabeth daar ooit geweest zijn, is het onmogelijk dat zij daar de oude keizer hebben ontmoet, want deze was al in 1558 gestorven, dus vóór de gebeurtenissen die in de roman plaatsvinden. Saint-Réal doet echter de historische werkelijkheid én de waarschijnlijkheid geweld aan wanneer hij de keizer aan de vooravond van zijn dood een plotselinge sympathie doet opvatten voor het protestantisme en suggereert dat Filips daarom de Inquisitie tegen zijn vader zou hebben gebruikt.
Friedrich Schiller gaat in zijn Don Carlos verder dan Abbé Saint-Réal. Al in de eerste scène van zijn stuk laat hij de prins tegen zijn vader zeggen dat deze zijn moeder - Maria van Portugal - heeft vermoord. Op het einde van het stuk vermoordt Filips eigenhandig zijn derde vrouw, Elisabeth, nadat hij overspel tussen haar en zijn zoon bewezen acht; Carlos zelf wordt aan de wrede groot-inquisiteur uitgeleverd, als offer van de vader aan het staatsbelang. De Filips van Schiller is even kil en gevoelloos als die van zijn Franse voorganger, maar Carlos wordt niet geheel los van zijn historische labiliteit getoond. De contactpersoon met de Nederlandse gezanten en opstandelingen, de markies van Posa, manipuleert de prins onder de dekmantel van de vriendschap; hij speelt dubbelspel doordat hij tevens voor vertrouwensman van Filips wil doorgaan. Zo probeert hij in een speech, die strijdig is met alle historische waarschijnlijkheid, de Spaanse monarch ervan te overtuigen dat deze zich zou moeten inzetten voor het algemeen menselijk geluk, voorde vrijheid van meningsuiting, voor de natuurlijke verlangens van een wereld die God niet langer nodig heeft. De markies van Posa uit zich in bewoordingen die op zijn vroegst van Rousseau zouden kunnen komen; zelfs de Nederlandse gezanten, die hoogstens met het protestantisme zullen hebben gesympathiseerd, konden pnmogelijk de deïstische taal uitslaan die Schiller zijn Posa in de mond legt. Daar is het nog veel te vroeg voor. Van machiavellisme is Posa, een held voor Schiller, niet vrij; de hertog van Alva, daarentegen, die niets anders doet dan de wil van zijn heer volvoeren, wordt voorgesteld als een instrument van de Satan (voor zover Schiller daar nog in gelooft). Koningin Elisabeth haat Spanje en Filips, bemint Frankrijk en de vrijheid; tegenover haar staat de satanische prinses van Eboli, die met tegenzin de tiran bevredigt en achter haar Carlos aanzit.
Schillers stuk is niet alleen strijdig met de feiten, maar zondigt bovendien tegen de waarschijnlijkheid. Beginnen we met dat eer- | |
| |
ste. Schiller plaatst zijn handeling in het jaar 1568. Filips is dan in werkelijkheid éénenveertig jaar; in Schillers drama is hij een zestigjarige grijsaard. Terloops brengt Schiller de Armada - de Onoverwinnelijke Vloot - ter sprake, maar die voer eerst twintig jaar na het vallen van het doek uit. Niemand zal tegen deze historische foutieve voorstelling bezwaar maken. Laat Filips gerust twintig jaar ouder zijn, breng de Armada als symbool van zijn macht te berde. Daarmee wordt het conflict dat de schrijver toont duidelijker. Nee, de werkelijke kritiek op het stuk betreft het punt van de waarschijnlijkheid. Schiller laat de personages die zijn afkeuring wegdragen afkeurenswaardige taal uitslaan en de personages die zijn goedkeuring hebben niets dan schone, hoogdravende frasen debiteren. Filips, Alva en Eboli spreken als duivels; Carlos, Posa en Elisabeth spreken als engelen. Neem bijvoorbeeld Goethes toneelstuk Egmont (1773-1788). Hier staan Alva en Egmond niet tegenover elkaar als de belichaming van het kwaad en de belichaming van het goede, maar als twee speerpunten van tegenstrijdige belangen. Egmond is een idealist die van vrijheid droomt, van een betere wereld, terwijl Alva niets anders doet dan zijn heer dienen, een heer die Egmond mag verafschuwen, maar die voor Alva goed is. Waarom zou Alva slechter zijn dan Egmond? Alva speelt gewoon een andere rol. Waarom zou die rol moreel inferieur zijn aan die van zijn tegenspeler? Deze redenering is niet van mij, maar van Schopenhauer (Parerga und Paralipomena), en ik ben het geheel en al met zijn zienswijze eens.
Het is veel waarschijnlijker dat twee personages, die twee verschillende visies op de mensheid vertegenwoordigen, met elkaar botsen omdat elk gelooft in waar hij voor staat en daarnaar handelt dan dat de ene goed is en de andere slecht. Schiller heeft zich in zijn stormachtige jeugd door de magie van dat begrip ‘vrijheid’ laten meeslepen, zoals iedereen die jong is. ‘Heisses Blut ist meine Bosheit, mein Verbrechen Jugend,’ laat hij zijn Don Carlos zeggen. De Goethe van Egmont was niet meer de Goethe van Götz en Werther; de Schiller van Don Carlos was nog niet de Schiller van Maria Stuart (1800). Maar ondertussen heeft hij wel een stuk van Spanjes geschiedenis belasterd, tot die beruchte ‘Zwarte Legende’ bijgedragen, en daarvan zal de nasmaak altijd blijven, al was het alleen maar omdat jeugd en vrijheid, kortzichtigheid en onderdrukking telkens weer opnieuw met elkaar botsen en telkens weer opnieuw naar personages zoeken. Filips en Carlos blijven voor hun rollen geknipt, hetgeen Giuseppe Verdi met zijn opera Don Carlos (1867) opnieuw bewijst, en ongetwijfeld niet voor het laatst. Daar helpt geen geschiedschrijving tegen. Tot zover de ‘Dichtung’.
Nu de ‘Wahrheit’. Dezelfde Friedrich Schiller heeft namelijk ook een Geschichte des Abfalls der Niederlande geschreven, tussen 1788 en 1799. Het is jammer dat deze geschiedenis precies eindigt waar zijn toneelstuk begint. Hij herhaalt daardoor niet wat hij in zijn stuk beweert, namelijk dat Filips drie moorden op zijn geweten heeft, hetgeen hij hier met bronvermelding zou hebben moeten schragen. Hij wilde kennelijk niet van de Apologie van Willem van Oranje gebruikmaken, uit 1581, waarin Filips behalve van voornoemde moorden bovendien wordt beschuldigd van overspel, bloedschande en het verwekken van bastaarden. Wel blijkt uit Schillers bronnen dat hij zich uitsluitend op anti-Spaanse historici heeft gebaseerd en zijn geschiedenis exclusief vanuit Nederlands standpunt heeft bekeken. En dat lijkt niet te stroken met de door Heinrich von Kleist gestelde eis aan de geschiedschrijver, zoals in het begin van dit essay geformuleerd. Schiller maakt nauwelijks een geheim van zijn vooringenomenheid en geeft zijn tijd wat zijn tijd wil horen: Nederland is een republiek, en ‘Republiek’ staat voor ‘Vrijheid van Handel en Geweten’, en dat is goed; Spanje is een hiërarchische theocratie, hetgeen identiek is aan tirannie en inquisitie, en dat is slecht. Wat anders wil men aan de vooravond en tijdens het verloop van de Franse Revolutie horen? De Filips van de ‘Dichtung’ verschilt niet van de Filips van de
| |
| |
‘Wahrheit’. Hij is een gruwelijke despoot die zijn onderdanen tot slaven heeft gereduceerd. Wat had die dorre, kloosterlijke, op de eeuwigheid gerichte ‘universele monarchie’ met dat levenslustige, aan zijn vrijheid gehechte en welvarende volk van Bataafse herkomst te maken? vraagt de historicus zich af. In Holland hield men van eten en drinken en handeldrijven. Had Calvijn niet geleerd dat men tot zeven procent rente mocht vragen zonder gevaar voor het zieleheil? En in Genève hadden een aantal vooraanstaande medewerkers van Oranje lering opgedaan. Het calvinisme was geknipt voor een op handel en welvaart gerichte burgerij, voor een vrij land dat weldra de wereldzeeën zou bevaren.
Terecht - verhaalt Schiller - kwamen de edelen van Holland in verzet tegen een koning die geen rekening hield met hun belangen. ‘Niemand war wohl mehr zum Führer einer Verschwörung geboren als Wilhelm der Verschwiegene,’ bewonderaar en leerling van Machiavelli, juicht Schiller. Willem - vervolgt hij - geloofde aan de paus zolang zijn weldoener, keizer Karel v, leefde. Daarna werd hij calvinist, terwijl Filips ii van de Duitse historicus krijgt aangewreven ‘dat hij werkelijk in de waarheid van het katholicisme geloofde’. En dat geloof was achterhaald, want de nieuwe tijd vereiste vrijheid van geweten, en daarin waren de machiavellistische Oranje, de Britse Elisabeth (hoofd van een eigen kerk) en Frankrijks Henri iv (Paris vaut bien une messe) Filips ver vooruit: vooruit in de richting van de ‘gouden eeuw van de menselijke geest’, en van handel en welvaart, ‘want niets is natuurlijker dan de overgang van burgerlijke vrijheid naar gewetensvrijheid’. Filips hield de stroom van de Natuur tegen, en die boodschap moet in de tijd waarin de adel voor de burgerij plaats maakte een welwillend gehoor hebben gevonden. Of hij met zijn beschrijving van Willem van Oranje als ‘opportunist’ de Nederlandse vader des vaderlands een dienst bewijst, is een andere zaak. Het klopt overigens wel met het beeld dat Goethe van Oranje in zijn Egmont geeft. Dat Schillers Geschichte minder met Wahrheit dan met Dichtung te maken heeft lijkt me waarschijnlijk. Zeker voor latere serieuze historici. Want wil men, zoals Kleist stelde, alle feiten overzien dan zal men toch moeten beginnen om een periode van verschillende kanten te bekijken, dus ook Spaanse bronnen aan te boren. Dat Schiller zich eenzijdig gedocumenteerd heeft en dus ook een eenzijdig beeld geeft, is tamelijk bekend. Er hoeft geen open deur te worden
ingetrapt. Maar een feit is dat de Zwarte Legende - de lange lastercampagne tegen het Spanje van Filips ii - vandaag nog even springlevend is als toen.
Verdi's opera Don Carlos is in grote lijnen een herhaling van Schiller. Tijdens een opvoering van dit zangspel in het Amsterdamse Muziektheater in 1987 konden de toeschouwers het libretto kopen. In het uitstekend verzorgde boekje was aan alle aspecten van de opera een stukje tekst gewijd, behalve aan het ‘historische’ of zelfs ‘waarschijnlijke’ aspect van Verdi's werk. Ach, het gaat immers om de muziek, hoor ik de vermoeide lezer fluisteren. Ja, maar ook om de mythe. De mythe van een jonge held die naar liefde en vrijheid dorst en die door zijn tirannieke vader geterroriseerd wordt. Het opwindende avontuur van de uitdaging van het gezag. Is dat niet van alle tijden? Het brengt de massa immers in vervoering, en daar gaat het om. Don Carlos zal altijd het heroïsche, tragische slachtoffer van zijn sombere hardvochtige vader blijven. De Zwarte Legende is een eeuwig leven beschoren. Daar is geen geschiedschrijving tegenop gewassen. De Dichtung zal het steeds weer van de Wahrheit winnen. Want de mensen eisen nu eenmaal van de waarheid dat ze waarschijnlijk is, en dat Filips ii een liefhebbende vader was en van zijn vrouw Elisabeth hield en dat Don Carlos een gevaarlijke gek was en door tegenstanders van zijn vader misbruikt werd mag wel waar zijn, maar het is niet waarschijnlijk. En toch staat de waarschijnlijkheid niet altijd aan de kant van de waarheid, zei Heinrich von Kleist.
|
|