| |
| |
| |
Nelleke van Maaren Het schrijversinstinct van Edmund Wilson
Toen Edmund Wilson in 1972 overleed, was hij bezig de aantekeningen die hij tijdens de jaren twintig had gemaakt te ordenen, bij te schaven en aan te vullen met herinneringen die hem waren bijgebleven. De tekst was bij zijn dood nog niet persklaar, het werk werd voltooid door Leon Edel, die daarna ook de aantekeningen over de jaren dertig redigeerde. Hieruit resulteerden twee bundels, The Twenties (1975) en The Thirties (1980), samen een kleine 1300 pagina's vol observaties, anecdotes, commentaren, ideeën en losse opmerkingen, vaak in fragmentarische vorm, die tesamen een kaleidoscopisch panorama vormen van de Amerikaanse samenleving, de literaire wereld met al zijn roddels en vetes en Wilsons persoonlijke ervaringen en ontwikkeling.
Wilsons notities dienden hem in de eerste plaats als ‘materiaaltank’, een enorme reserve van indrukken, karakters, voorvallen, visuele en auditieve herinneringen. Ruw materiaal dus, grondstof. Hij probeert vooral objectief te registreren - als een fototoestel of een bandrecorder - wat hij hoort, ziet, voelt of denkt - en dat niet alleen in de wereld om hem heen, maar ook tot in de intiemste details van zijn persoonlijk leven. Wat hij wil vermijden is ‘het persoonlijk stempel’ dat hij in zekere zin als een gebrek ziet: ‘de maniërismen van de schrijver, zijn heel eigen stijl die zijn bewonderaars zo waarderen, zouden in feite wel eens juist beperkingen kunnen zijn die voortkomen uit de macht der gewoonte of de weg van de minste weerstand - de betreurenswaardige, maar onvermijdelijke stigmata van zijn lichamelijke eigenaardigheden, van gezinsomstandigheden waarin hij is opgegroeid en van zijn nationale en raciale bepaaldheid.’ En ergens anders lezen we deze ironische opmerking: ‘Een schrijver probeert wanhopig iets in definitieve vorm uit te drukken en het enige wat eruit komt zijn onvolledige schetsen en onsamenhangende fragmenten - die na zijn dood de hemel in geprezen worden vanwege de persoonlijke toon die eruit spreekt.’ Wilson is niet de meester van het korte, puntige bon-mot of aforisme, maar van de gedetailleerde, genuanceerde, minutieuze beschrijving. Zo zijn ook zijn anecdotes - altijd horen we precies wie aanwezig waren, hoe ze gekleed waren, wie wat tegen wie zei. Wel heeft hij een perfect oor voor de bon-mots van anderen, net zoals hij een perfect oog heeft voor minieme, maar onthullende details in houding en kleding. Een onafzienbare stoet van bekende, minder bekende en onbekende personen trekt aan ons voorbij, beschreven in treffende, soms licht boosaardige, soms absoluut vernietigende close-ups en details. We ontmoeten Scott en Zelda Fitzgerald,
Cummings, Dos Passos, Dorothy Parker, O'Neill, John Bishop en Hemingway, we horen over het Hollywood van die jaren en Charley Chaplin die ‘niets had van dat vermoeiende exhibitionisme dat beroepsclowns eigen is’, over Provincetown waar 's zomers de artistieke wereld van New York graag verblijft, een stadje ‘vol mietjes die antiekwinkeltjes drijven’, de grauwe troosteloosheid van de Depressie, de drooglegging, de fabriekssluitingen en stakingen. Als verslaggever voor The New Republic is hij bij de grote mijnstaking in Pineville.
| |
| |
Een grote plaats nemen na 1925 ook de beschrijving van zijn amoureuze activiteiten in. Zijn kort, stormachtig huwelijk met Margaret Canby, zijn verhouding met ‘Anna’ en ‘K’ en talloze andere relaties worden met grote openhartigheid en een zekere afstandelijkheid beschreven. Ook dit lijken oefeningen in het op de meest objectieve wijze beschrijven van erotische ervaringen.
Hieronder volgen een aantal fragmenten in vertaling die deel uitmaken van een bloemlezing die bij de Arbeiderspers in voorbereiding is.
Alle literatuur geeft een vertekend beeld van het leven omdat zij het negatief is van de realiteit - de schrijver vult de lacunes in zijn karakter of ervaring in door fictief materiaal te produceren.
In de eerste plaats vertekent de schrijver in zijn werk het leven in een bepaalde richting, geeft het een zelfgemaakt gezicht - vervolgens probeert de lezer, die er waarschijnlijk toe wordt verleid ten onrechte aan te nemen dat het leven voor de schrijver werkelijk zo is en daarom voor anderen ook zo gemaakt kan worden, al handelend het beeld te verwerkelijken dat de schrijver nu juist heeft gecreëerd om iets te geven dat hij zelf niet heeft kunnen vinden. Uiteindelijk blijken de onmogelijkheden van het systeem zonneklaar en wordt het model afgedankt, met het gevolg dat de lezer de schrijver verwijt de dingen verkeerd te hebben voorgesteld.
Het punt is dat lezers van boeken leunen, als op iets onwrikbaar sterks en reëels, op wat voor de schrijver niet anders was dan een geruststellende en zeer bewuste falsificatie van het leven, zoals dat hem door zijn eigen ervaring is gepresenteerd in al zijn onthutsendheid, een soort eufemisme geboren uit de hoop - waarvan niemand beter dan hij zelf weet dat zij ongegrond is - dat hij door de dingen een bepaald gezicht op te drukken, ze ook werkelijk dat gezicht kan geven - wanneer hij het geheel van zijn ervaring in het licht en het patroon van zijn eigen temperament stelt, vergeet hij een ogenblik dat de werkelijke, onkenbare wereld in deze uitbreiding van zijn eigen onmiddellijk bewustzijn het hele ervaringslandschap vult. Voor de lezer lijkt het of deze omgekeerde wereld eigenlijk de werkelijke wereld is waarnaar hij zelf heeft gezocht en hij kan die tijdelijk aanvaarden. (1926-1930)
Scot en Hemingway. Scott fixeerde me als een slang vanaf het moment dat ik de kamer in kwam - hij had nog steeds niet kunnen verwerken dat ik op Princeton drie jaar verder was geweest dan hij - wilde niet praten en wilde ons niet laten praten. - Wat is er met jou gebeurd? vroeg hij me - Waar is Mary Blair? - Hemingway nam een rijtuig naar het Aurora-restaurant omdat hij iets voor het paard wilde doen - om tegenover de paarden de stieregevechten goed te maken - Scott lag met zijn hoofd op tafel tussen ons in, zoals de relmuis in de Mad Tea Party - ging op de vloer liggen, liep naar de wc en gaf over - liet ons afwisselend zijn hand vasthouden en vroeg ons of we hem aardig vonden en beledigde ons - zei hem dat hij een goed schrijver was - maakte hem een compliment over zijn verhaal in Mercury getiteld ‘Absolution’, en vroeg hem of het deel uitmaakte van een roman, en hij antwoordde: Gaat je geen barst aan. - Zei eerst dat hij naar een vrouw zocht - Hemingway zei dat hij niet in een toestand verkeerde voor een vrouw - toen dat hij genoeg had van mannen - misschien was hij echt een homo - Hemingway zei dat ze altijd zulke grappen plachten te maken maar het niet overdreven. - Hemingway zei: We moeten voorzichtig zijn want soms staan de beste grappen heel erg dicht bij beledigingen! - Scott placht tegen mij over Hemingway te zeggen: Vind je ook niet dat hij een sterke persoonlijkheid is? - In de Plaza bleef ik nog zitten nadat Hemingway weggegaan was, met het idee dat Scott misschien wat openhartiger zou worden, maar hij trok gewoon zijn jasje, hemd, broek en schoenen uit en ging in bed liggen en lag daar naar me te kijken met zijn uitdrukkingsloze vogelogen. - Ik vroeg hem wat hij in
| |
| |
Baltimore deed - kribbig antwoordde hij: De gewone dingen! - Ik zei dat ik het idee had horen uiten (door Dos Passos) dat hij eigenlijk nooit echt dronken was, maar dronkenschap voorwendde als een soort scherm waarachter hij zich kon terugtrekken - dit maakte het alleen maar erger, want hij wilde bewijzen dat hij werkelijk dronken was - al duidden zijn antwoorden op vragen en opmerkingen erop dat hij toch redelijk wel over zijn geestelijke vermogens beschikte - Hemingway zei tegen hem dat hij zich niet door Zelda's psychoanalyse in de war moest laten brengen over zichzelf - hij was laf als hij niet ging schrijven. - Het was goed om af en toe eens een slecht boek te publiceren. - Hemingway zong een Italiaans liedje over generaal Cadorna voor de ober. - De volgende morgen belde Scott me op en verontschuldigde zich voor dingen die hij had gezegd en die mij mogelijk hadden gekwetst, en hij belde Hemingway op om te vragen iets te herhalen dat hij had gezegd. - Ik zei iets over de slangachtige blik waarmee Scott me had aangestaard toen ik binnenkwam - hij zei: Geen zelfvertrouwen, hè? Nou, je zal moeten leren om het te aanvaarden. - Hij had ook naar aanleiding van niets bijzonders gezegd: Zal ik hem een klap geven?
Toen Scott in de hoek op de grond lag, zei Hemingway: Scott denkt dat zijn penis te klein is. (John Bishop had me dat verteld en gezegd dat Scott de gewoonte had dat tegen iedereen die hij tegenkwam te vertellen - tegen de dame die aan tafel naast hem zat bij voorbeeld en hem voor de eerste maal in haar leven zag.) Ik legde hem uit, ging Hemingway verder, dat die hem alleen maar klein leek, omdat hij er van boven af op neerkeek. Je moet er in de spiegel naar kijken (dat begreep ik niet) - Ik had de indruk dat ideeën over impotentie in die periode bij veel mensen speelden - een gevolg van de Depressie, denk ik, de moeilijkheden om iets voor elkaar te krijgen. Ik had zelf één avontuur waarbij ik niet in staat was om iets voor elkaar te krijgen. Het was wel zo dat ik gedronken had en dat ik de vrouw in kwestie, die een vrij goede vriendin was maar me niet vreselijk aantrekkelijk voorkwam, daarvoor zelfs nooit had gekust. Ik heb de indruk dat verschillende soorten afwijkende sexuele ideeën op verschillende tijdstippen angst oproepen of juist in de mode komen: incest, homosexualiteit, impotentie. (1932-1933)
Werkelozen. In scholen, fabrieken, opslagruimten, oude gevangenissen - witgeverfde meubels - vuile fabrieksmuren, smerige gele schoolmuren, kapotgeslagen schoolborden, dunne dekens en een laken, mannen in sokken met gaten en gescheurde vakbondspakken, versierd met fantasiepatronen en met de emblemen van diensten waar zij niet meer in dienst waren, doorgezakte voeten naast platgelopen schoenen, omwikkeld met plakband-verbanden, of mannen die in hun dekens gewikkeld op hun rug lagen, hun huid strak over hun juk- en kaakbeenderen gespannen, bijna als doodskoppen - de geur, een zoetig-scherpe stank: zwavelige ontsmettingslucht, etensgeuren, zweet, creosoot, urinoirs, waarin het ene of het andere element van tijd tot tijd duidelijker op de voorgrond trad, maar dezelfde onontkoombare dampen van een mensheid die niet natuurlijk leeft en functioneert, maar van uitputting stervende is en zo lang mogelijk in leven wordt gehouden, geslachtsziekten, negers met tbc, eenzaam als een wasbeertje in een kooi, mensen met houtalcoholvergiftiging - vijftien cent per pint - twee ziek en één in het gekkenhuis - benzine, petroleum, en melk - Hé, wat wil je, je fles of een bed? - en ze willen de fles niet opgeven - 't zou me niet verbazen als er een lijkwagen voorreed en een lijk opstond, wandelde en om een bed kwam vragen - weer een dronken mankepoot - een man die zo vol luizen zat dat niemand bij hem in de buurt wilde komen en ze zetten hem in de stal bij het paard en het paard probeerde weg te komen en toen deden ze hem de volgende morgen onder de douche en schrobden hem met een borstel met een lange steel. - Ze roken de kleren uit om ze te desinfecteren en wanneer ze vochtig zijn blijft er
| |
| |
niets van over. Chicago doet het waarschijnlijk niet slechter dan een andere stad. - Recreatie, zodat ze geen bijeenkomsten gaan houden en opstandige ideeën krijgen - de recreatiezaal (Hoover Hotel), blauw van de rook, mannen die op de treden naar het platvorm zitten of languit op de grond liggen, rondslingerende kranten, mensen op de gaanderij die wachten tot de voorstelling begint (Thurston de goochelaar, Tarzan, worstelwedstrijden in gymnastiekzalen) - eerlijke, goede, bekwame gezichten - de vloeren bedekt met fluimen - laten ze pas om vijf uur in de slaapzalen - de mensheid gereduceerd tot de grauwheid, of liever de kleurloosheid van de monotone straten - overdekt met luizen, wandluizen, hersenvliesontsteking, negen gevallen - het Leger des Heils neemt geen dronkaards - scheermessneden in de kelder bij de urinoirs waar de moeilijke gevallen heen gestuurd worden en ook de nieuwkomers als er voor hen boven nog geen plaats is - onduidelijke schietpartijen - minder sedert de vier-dollar-per-week-regeling - mensen die tehuizen voor daklozen beheren zijn bang hun baan kwijt te raken, willen beslist dat die vier dollar terugkomen, het heeft geen zin hen dat te geven, ze zijn waardeloos - oude mannen in de douche met dunne armen, ingevallen borstkas en ronde buik - de mensheid gereduceerd tot de oorspronkelijke, neutrale, ongedifferentieerde grauwheid, zelfs de menselijke levensgloed, waardoor het leven zich aftekent tegen zijn achtergrond, gedoofd - kantinehulpen en toezichthoudend personeel precies zoals je je voorstelt - blauwe hemden, losse dassen, geen dassen - voedsel - schrale kost, gekletter van dienbladen, weggooien van restjes in militaire vuilnisbakken, net als in het leger - hoesten en verkoudheden in de ziekenzaal - een paar stukken vlees, de runderen en de varkens in de abattoirs worden immers geslacht en verwerkt om mensen te voeden - witte boordenmensen met telefoons in hulpverleningskantoren - kleermakerswinkel in de kelder -
kaartspelen - bibliotheek -
Kelders in de meeste opvangcentra de enige plaats om bij elkaar te zitten - ‘stierestallen’ -. (1932)
In een lang, ontroerend fragment naar aanleiding van de dood van zijn tweede vrouw, Margaret Canby, die overlijdt na een val van de trap, beschrijft Wilson de flarden van herinneringen en indrukken die bij hem opkomen in de eerste dagen na haar dood. Af en toe dringt het bange vermoeden zich aan hem op dat zij zelfmoord heeft gepleegd:
De stad (Santa Barbara) waar zij was opgegroeid en iedereen had gekend - de vrouw in de bloemenwinkel - Diehl's. - Maar als het me lukte haar in mijn verbeelding terug te brengen, kwamen ook de sadistische neigingen terug - op andere momenten begon ik te huilen van verdriet, mijn gezicht vertrok tot een smartelijk grimas, wat was ze lief, leuk en schattig geweest, zo zacht en lief, zo teder en hartelijk, hoe we samen geslapen hadden, zij altijd met me meedraaide wanneer ik me omdraaide, hoe vaak dat ook was - behalve als ze boos was, dan was ze koppig en lag dwars over het bed zodat ik er niet in kon en viel niet te verslepen - ik bedacht hoe vaak ik het laatste jaar met haar had geslapen zonder met haar te vrijen, omdat ik me overgaf aan allerlei andere fantasieën - aanplakbiljet van een film of toneelstuk in Santa Barbara: Wie is de moordenaar? - Hoe ze eruit gezien had bij het Beaux-Arts bal: rode handschoentjes en schoentjes, heel lief, klein aardbeienmeisje, ik vrijde met haar in haar pakje in de grijze leunstoel - had nauwelijks kunnen wachten tot Niles Spencer en anderen verdwenen waren - we genoten ervan, het gaf iets pikants - het was een beetje moeilijk voor elkaar te krijgen - had ze haar ene been over de leuning gelegd? De avond dat we naar Don Giovanni gingen: van tevoren hadden we teveel gedronken, vervolgens had ik haar in mijn avondkleding op de bank gelegd en met haar in haar avondjurk gevrijd - daarna waren we absoluut niet meer in staat geweest de opera te verwerken, zij was nerveus geworden en praat- | |
| |
te steeds hardop fluisterend tegen me, wat mij stoorde omdat ik wilde luisteren. - Hoe ik het kaarttafeltje had stukgegooid, de rolgordijnen had dichtgetrokken - ze had gedroomd, vertelde ze me de volgende morgen, dat ik als een gorilla in de gordijnen klom. - Hoe ik afgelopen voorjaar zelfs had gezegd dat ze niet met onze reis naar Santa Fé mee kon - Ja, dat had ik gedaan - Ik
genoot ervan! Ik liet merken dat ik haar vervelend vond - ze had gereageerd alsof ik haar onverwacht een diepe wond had toegebracht. - Ik herinnerde me hoe neurotisch we ons in Nieuw Mexico hadden gedragen, ik keek voortdurend van haar weg en zij dus van mij. - De moeilijke dagen toen we bij Matty waren. - Toen ik terugkwam van de tocht naar Harlem vond ik haar en Bill Brown knuffelend op de bank. Bill vertrok onmiddellijk - Verwijtend zei ze me: ‘hij is tenminste iemand die me aardig vindt en werk van me maakt.’ Ik ging op de bank slapen, maar ze kwam naast me liggen - ik vroeg haar koel waarom ze kwam - ik wil bij je zijn - ik stuurde haar weg. De volgende dag zei ze: Als je zo kwaad bent ga ik weg, en ze vertrok voor die nacht naar een hotel, maar belde me de volgende morgen op en ik ging haar halen, nam haar mee naar huis en vrijde met haar. Ik vroeg haar of ze verliefd was op Bill - Je weet verdomd goed dat dat niet zo is! - Kun je dan nooit van iemand houden? - Ik herinnerde me dit alles pas in de trein terug naar het Oosten. Instinctief bleef ik maar denken over dingen die waren gebeurd en die ik haar nog wilde vertellen, zei ze in gedachten tegen haar, alsof ze nog leefde - en dan schoot het me opeens weer te binnen - praat met haar over Perry en Camilla [Margarets zuster] - Perry was zo kwaad nog niet, tenslotte had hij kansen op rijke gemeenten opgegeven om in een industriestad te werken - of stelde me voor dat ze tegen me zei: Spijt het je, schat?, met zo'n harde Westelijke r die ze voor de grap accentueerde - mij viel op dat Camilla van nature zo praatte - Ze placht het te hebben over ‘moeders, Camilla's en andere mensen’.
4 september 1929. Ze [Anna] kwam om acht uur, was vroeg bij Child's weggegaan, maar was om vijf uur opgestaan en moest nog terug om haar dochtertje in bed te leggen - Ze belde op en hoorde dat Jane net naar de bioscoop was gegaan en dat haar moeder nog niet thuis was - het kind speelde in de voortuin met een vriendinnetje, en ze moest terug om haar naar bed te brengen. - Haar praktische greep op de zaken in haar telefoongesprek met haar neef. - Ze wist niet eens wie haar vader was.
Een van die snelle, energieke neukpartijen die je kunt hebben als je haast hebt - ze had al haar kleren aan behalve haar broekje, dat ze snel uitdeed toen ik me naar de badkamer haastte om een condoom aan te doen - ik liet het lang duren - op het eerste kussen lag ze nog niet hoog genoeg en ik legde er nog een onder haar - toen het voorbij was zei ze, ‘M'n schouder, je doet m'n schouder pijn.’ Haar ogen hadden die lieve, donker-fluwelige organisch-dierlijk-menselijke blik - en mijn vingers hadden, waar ik ze in haar vagina had gestopt, die rijke, dierlijk-menselijke geur onder mijn nagels. - Ik zou haar de volgende avond weer zien.
De aantekeningen van de grote schrijver, zorgvuldig bewaard en na zijn dood gepubliceerd (Baudelaire, Tjechov, Butler) - hoewel het misschien zuiver mechanische krabbels zonder betekenis zijn, produkten van een schrijversinstinct in zijn meest rudimentaire, alledaagse stuiptrekkingen, zoals de instinctieve verdedigende of prooibespringende bewegingen van de laagste vormen van leven.
(1926-1930)
| |
| |
Sophie en Leo Tolstoj
| |
| |
Richard Crossman
|
|