duur te verlangen naar ogen als bergbeken. Ik weet 't niet: voor mij is Afrika een onbetreden gebied gebleven. Al stel ik me voor, dat het aanzienlijk opwindender is een zwart en glanzend lijf op witte lakens te ontdekken dan de camembertkleurige billen waarop Holland ons soms onthaalt.
We zijn gedrieën gaan eten in La Cafétière; daar tenminste waren we zeker, dat onze drieeenheid geen bevreemding zou wekken. Tegen twaalven nam ik afscheid van Guy en zijn prinses, en klom alleen, doch niet ontevreden, in mijn bed.
Geruime tijd nadien bevond ik mij weer eens in Parijs; ditmaal vergezeld van enige bevriende echtparen. Eigenlijk heb ik nooit vriendschap kunnen sluiten met een echtpaar; meestal hangt één van de twee mij de keel uit. Hoe dan ook, ik stuit altijd op een door de jaren gesmede verstandhouding - die met verstand overigens niets te maken heeft -, waarbij ik per definitie tot buitenstaander veroordeeld ben. Ook ben ik slecht opgewassen tegen de wijze waarop de delen van een echtpaar elkaar soms bejegenen. Ofwel met onverholen vijandschap, ofwel met hypocriete kreten als ‘schat’ en ‘liefste’. Ik ben dan liever alleen. Maar goed, ditmaal zat het erin.
Te boek staande - bij echtparen althans - als vrijbuiter, buitenbeen en flierefluiter, werd aangenomen dat ik Paris by night zou tonen. Waar ga je in zo'n geval anders heen dan naar La Butte? Dat is opgezet en geënsceneerd voor echtparen, die met drommen tegelijk de attrapes-nigaud binnentreden. Soms kom je nog wel voor een verrassing te staan; doch die schijnen mij altijd bij de prijs inbegrepen.
Wij gingen naar Le Poulailler. Daar werd muziek gemaakt op trommels en kalebassen. Het soort muziek dat mij misschien op Martinique tot opwinding zou brengen, maar waar ik op Montmartre niet warm voor loop. Wij namen plaats - anders kun je het niet noemen - zoals echtparen, afkomstig uit Sexbierum of Ruinerwold, plaats nemen. We keken naar de dansenden. Wanneer je jezelf niet vermaakt, kun je altijd bekijken hoe anderen dit doen.
Merkwaardigerwijs beleefde ik een onvermoede belangstelling; het soort interesse dat in Holland wordt aangeduid als ‘sjans’. Een beeldschone negerin, die danste of de palmen op de Place du Tertre groeiden, en de krokodillen thuis waren op de Boulevard de Clichy, scheen mij een begerige blik toe te werpen. De echtparen, hoewel overtuigd van mijn ongeevenaarde sex-appeal, waren nochtans met stomheid geslagen. Ik steeg in aanzien.
Ik verheug mij oprecht - waar ook en wanneer ook - zodra wie dan ook belangstelling voor mij aan de dag legt. Het narcisme is mij geenszins vreemd. Dat een negerin die Josephine Baker van nijd had doen verbleken, op mij viel, deed mij deugd. Ik voelde mijzelf geweldig; aarzelend - in mijn vergelijking - tussen Rudolf Valentino en Jack Dempsey, toen een wereldkampioen boksen. Indien al niet de wat weke schoonheid van de een, zou het toch zeker de ruige mannelijkheid van de ander zijn die mij begeerlijk deed schijnen in de ogen van de zwarte poema.
Terwijl de dansende schoonheid even uit mijn gezicht was verdwenen, vroeg ik de garçon of die mij iets naders over haar kon vertellen. De uitkomst sloeg al mijn illusies aan stukken: ‘een danseres die hier werkt en “de prinses” wordt genoemd...’
Er was geen twijfel aan - de gelijkenis drong trouwens meteen tot mij door -: ik had de prinses eerder gezien. Toen was zij de vriend van mijn vriend Guy; of het zou diens zuster moeten zijn. Guy had zijn studie aan de Sorbonne beëindigd en was naar Zuid-Amerika vertrokken. Het enige dat ik verder van hem gehoord had, bestond eerst uit een huwelijksaankondiging, gevolgd door geboortekaartjes. Ik wilde zekerheid hebben en vroeg de negerin ten dans. Wat ik nooit eerder, en nooit nadien ervaren heb, overkwam mij toen. Ik dans slecht, en zonder er plezier aan te beleven. De prinses echter bevrijdde mij van mijn zwaartekracht; mijn benen verwierven een souplesse die