Maatstaf. Jaargang 30(1982)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 17] [p. 17] Eva Gerlach Drie gedichten 7:00 Een brug. De nacht ligt open als een boek. Brandende schepen drijven rechts en links. Hoog op de ‘Immortalis’ staat mijn vader achter het stuur, zijn zwaard snijdt door het water, zijn ijzeren schip dat aan twee zijden blinkt; hij wuift naar mij met zijn rode zakdoek. Ik roep zijn naam en in mijn oren klinkt het eerste nieuws. O God, de dag begint. [pagina 18] [p. 18] Brief Herinnering aan blauw, onscherp; een plek van troost, die open bleef. Wat had het brave kiemen rondom in petto dan gebrek aan blauw en hommels? Leegte bracht ons tot graven. Larven spartelden. Wortels vonden wij niet. Poppen, rood op mijn hand, beefden: teruggelegd. Waar nu weer heen om verwachting? O Bombus, weg- gedoken in kelken, het neuriën dat je verried. [pagina 19] [p. 19] Seizoen Mijn vader die de dood niet lustte, laat zijn handen die een meetlat op mij braken met andere vingers hier het groen aanraken van kiemblad onder een slaapmuts van zaad. Maak zijn hart licht, laat hem het voorspelbare ontroerd begroeten en voor wind bewaren, de vruchten tot verrotting gadeslaan. Hij heeft genoeg tegen zijn zin gedaan. Vorige Volgende