Maatstaf. Jaargang 30(1982)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 14] [p. 14] J. Eijkelboom Vier vertalingen naar Philip Larkin Een arundel-graftombe Zij aan zij, met bijna uitgewist gelaat, liggen de graaf en de gravin in steen. Hun passende gewaden wijzen heen naar harnas, stijf geplooide rokken, en als absurd bewijs van staat - aan 't voeteneind de kleine honden. Die eenvoud van het pre-barokke boeit nauwelijks, totdat de blik zijn linkerhandschoen ziet, gevat in d'andre vuist, en men dan merkt dat hij met blote hand, haast schokkend van tederheid, haar hand omvat. Zij dachten niet zo lang te blijven liggen. De beeltenis van zulk een trouw was slechts een kleinigheid, voor vrienden weggelegd. In opdracht kwam dit lief gebaar tot stand om in 't voorbijgaan toe te lichten de namen, in 'Latijn, aan de onderkant. [pagina 15] [p. 15] Zij hadden niet vermoed hoe vroeg al in hun stilstaand, liggend reisverhaal de lucht, geruisloos en verschraald, de oude pachters zou verdrijven, hoe snel in later ogen lezen vervalt tot kijken. Onplooibaar blijven zij bijeen, door lengte en door breedte van de tijd. Sneeuw viel er jaartalloos. Licht drong zich 's zomers door het raam. Een dicht gewemel van vogelkreten viel op dezelfde grond, met beendren volgestopt. Er schreden over het pad eindeloos andre mensen, verslijten wat hun eigen is. Nu, hulpeloos in de holte van een ridderloze tijd, een trog van rook in laaghangende flarden boven hun brok geschiedenis, kan slechts een houding nog volharden: de tijd heeft hen teruggebracht tot een onwaarheid. De stenen trouw, nauwlijks gemeend, is omgebouwd tot laatst blazoen en heeft bijna-instinct haast waargemaakt: 't is liefde wat ons overleeft. [pagina 16] [p. 16] Laat dit het gedicht zijn Ze naaien je op, je pa en moe, al willen ze daar niet zo heen. Ze stoppen je hun fouten toe, doen er wat bij, voor jou alleen. Maar zelf zijn ze ook opgenaaid door dwazen met antieke hoeden. Streng hebben die hun kroost gepaaid of waren onderling aan 't woeden. De mens geeft zijn ellende door, een modderbank die langzaam stijgt. Ga er zo gauw je kunt vandoor, zorg dat je zelf geen kindren krijgt. [pagina 17] [p. 17] De bomen De bomen komen in het blad als iets dat bijna wordt gezegd; de knop ontspant zich en dijt uit, hun groen is toch een soort van smart. Komt het omdat zij weer gaan leven en wij vergaan? Nee, want zij sterven ook, hun truc is steeds hetzelfde, wordt in een jaarring bijgeschreven. Toch is 't hun kroon die rustloos zwiept in volle dichtheid iedre mei. Voorbij is 't jaar, zo zeggen zij, begin opnieuw, opnieuw, opnieuw. [pagina 18] [p. 18] Water Als ik erbij geroepen werd om een religie op te zetten zou ik daar water voor gebruiken. Om bij de kerk te komen zou men door water moeten waden naar droge, nieuwe kleren. Mijn liturgie zou beelden van onderdompeling bevatten, een woest en vroom doordrenken, en ik zou in het oosten een glaasje water heffen waar licht uit alle hoeken tesaam zou komen, eindeloos. Vorige Volgende