Maatstaf. Jaargang 30
(1982)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 4]F.L. Bastet Ouida en Louis CouperusEnkele maanden na zijn terugkeer van een lange reis naar Indië en Japan schreef Louis Couperus, kort voor zijn dood, in 1923, een reeks Intieme Impressies waarin hij soms heel openhartig was over zichzelf, zijn stemmingen en wat hem zoal bezighield.Ga naar eind1. Op een dag haalde hij herinneringen op aan romans uit zijn jeugd waar hij nog altijd een zwak voor had. In die jonge jaren, bloeitijd ook van de beweging van Tachtig, had hij soms wel zes of zeven boeken tegelijk gelezen. Een duidelijk teken hoe hongerig hij zich aan de literatuur te buiten ging. Hij wilde van alles op de hoogte raken en werd gedreven door het enthousiasme en de nieuwsgierigheid die de echte liefhebber kenmerken.
Onder die boeken waren ook werken van ‘... Ouida en Zola, bien étonnés de se trouver ensemble!’ Zo herlas hij met bewondering Thérèse Raquin, een roman van Zola die sporen lijkt te hebben nagelaten in Van oude Menschen, de Dingen, die Voorbijgaan.Ga naar eind2. Een andere keer greep hij naar Ouida's Tricotrin, uit 1869. De schrijfster was in 1923 al vrijwel vergeten en zal zeker door de Tachtigers niet erg bewonderd zijn. Couperus echter zegt over haar werkGa naar eind3.: ‘Het zijn de meest idiote, onmogelijke en mateloos onwaarschijnlijke romans, die ooit werden geschreven. Maar ziet eens: de Ouida van die zotte, quasi-mondaine, met juweelen, oude kant, kasteelen en schatrijke lords doorzaaide boeken, was eene persoonlijkheid. Zij was zelve niet anders dan ...eene harer onwaarschijnlijkste heldinnen.’ Hij maakt dan duidelijk waarom hij desalniettemin Ouida verslond:Ga naar eind4. ‘Ik was een vroegrijpe jongen: toen ik vijftien was en Ouida las, lachte ik reeds over die duiveblankzielige heldinnen en de duivelinnen, die hertoginnen waren en in deze romans met echte kanten sleepen over mijlenlange marmeren terrassen aan de Rivièra liepen, een perzik als lunch genietende en beurzen vol goudstukken uitgietende in de hand van een bedelaar, die een dichter was en dus die goudstukken verwierp. Maar tusschen al die onmogelijkheid en onnatuurlijkheid was, zeer dikwijls, de gevoelige styliste aan het woord en was ... de Natuur in haar proza zoo bemind en zoo teeder gezegd, dat ik mij verbaasde. Aan den eenen kant niet dan Onnatuur, aan den anderen een gevoel ... voor Natuur, voor een bosch, een zonsondergang, een sterrenhemel, die bizonder waren.’ Ouida's natuurbeschrijvingen wijdden hem in. Hij kwam tot een schoonheidsbesef dat hij tot op dat ogenblik zo niet gekend had. In zijn ontwikkeling kwam zij dus vóór Petrarca, vóór de klassieke schrijvers, vóór Franse dichters als Leconte de Lisle. Ouida bevestigde in hem een onmiskenbaar romantische grondslag die Couperus tot op zekere hoogte altijd trouw is gebleven. ‘En voor die initiatie,’ zo eindigt hij zijn opstelGa naar eind5., zich herinnerend hoe Ouida hem dit had doen ondergaan, ‘ben ik haar arme ziel | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
nog altijd ... dankbaar.’ Dat was geen frase. Couperus, die zich zijn hele leven lang opvallend weinig aan de persoon van andere schrijvers gelegen liet liggen - een enkele uitzondering daargelaten - heeft in Italië tot tweemaal toe Ouida opgezocht. Het is bijzonder jammer dat hij ons over die bezoeken minder vertelt dan wij wel zouden willen. Maar iets heeft hij er toch over meegedeeld. In de zelfde Intieme Impressie lezen wijGa naar eind6.: ‘Ik heb haar eens, op hare villa, bij Florence, gezien; zij zat werkelijk in oude kanten gehuld, met een groot juweel op den boezem midden in haar salon op een witte berevel, tusschen drie of vier groote Russischen hazewinden!’ Meer dan elf jaar eerder had hij er van Florence uit trouwens al gelijkgestemde mededelingen over gedaanGa naar eind7.: ‘Toen ik hier kwam voor de eerste maal, jaren, jaren geleden, woonde Ouida op Bellosguardo, en ik hoorde, dat zij heen ging, omdat Florence's oude wijken werden afgebroken, en omdat zij alle moderniteit verafschuwde. Zij is sedert hier nooit meer geweest ... Ik herinner mij haar éenmaal gezien te hebben, in haar villa van Bellosguardo ... Zij zat in een groote zaal, vòl antieke meubelen, in het midden, op een witte ijsbeerenvacht, in een wit gewaad met sleepende kanten, drie witte langharige hazewindhonden om zich heen: zij zat als een heldin zoû gezeten hebben in een van hare romans ... Het was in hare glorie ... Toen zij Florence verliet, verliet hare glorie haar...’ Oorzaak en gevolg zijn in deze laatste regel niet conform de werkelijkheid, zoals wij zullen zien, maar dit is van niet veel belang. Wanneer kan Couperus, die Ouida later nogmaals heeft bezocht - toen zij weinig meer dan een vervallen grootheid was - haar op Bellosguardo ontmoet hebben? Het blijkt dat wij dit vrij precies kunnen vaststellen, ook al noemt Couperus zelf jaar en datum nergens. Het is geweest in de periode van zijn eerste grotere reizen. In de winter van 1893 was Couperus voor de eerste keer naar Italië gegaan, samen met zijn vrouw ElisabethGa naar eind8.. Maar hij begon deze reis onder een ongelukkig gesternte. Kort na zijn vertrek moest hij alweer terugkeren, daartoe genoodzaakt door het overlijden van zijn moeder op 15 februari van dat zelfde jaar. In juli kondigde hij echter zijn uitgever L.J. Veen aanGa naar eind9., dat hij ‘naar menschelijke berekening voor zeer lang’ naar het buitenland zou gaan. In september 1893 reisde het echtpaar opnieuw naar Florence. Aldaar namen zij hun intrek in het Pension Rochat, op de bovenste verdieping van het Palazzo Niccolini, Via dei Fossi. Nog altijd kan men daar de hangende tuin zien die Couperus bij herhaling beschreven heeft. Op de bovenste verdieping is ook nu nog een pension, en beneden woont, zo wijst het naambordje naast een van de bellen uit, anno 1982 onveranderlijk een Marchesa Niccolini. Wie er langs gaat, krijgt bijna de neiging aan de portier te vragen of de heer en mevrouw Couperus soms ontvangen? Maar de oude Antonio is allang dood. Hij was al een oude man toen het echtpaar hier vele jaren heeft doorgebracht. Het was hun vaste pied à terre in Florence. In oktober is de reis-impressie Annonciatie er ontstaanGa naar eind10., die later door vele schetsen en verhalen gevolgd zou worden. Begin december 1893 werd de reis echter alweer voortgezet. Couperus ging nu naar Rome. In die herfstmaanden kan hij niet zijn opwachting bij Ouida op Bellosguardo gemaakt hebben. Er was toen namelijk nog geen sprake van dat Ouida op korte termijn Florence zou verlaten. Zij had trouwens wel wat anders aan haar hoofd, zoals wij nog zullen zien. In haar villa was een situatie ontstaan die tamelijk luguber was... Wij komen er op terug. Couperus, die volgens eigen zeggen in Florence altijd aan Ouida dacht, heeft haar ook in Rome niet kunnen vergeten. Rome was een stad, zo besefte hij, die van de ernstige toerist een uitgebreide historische kennis vergde wilde hij er iets aan hebben. Pas dan zou het verzonken verleden zich in al zijn glorie aan hem openbaren. Dit inzicht onderstreepte hij met de woordenGa naar eind11.: ‘Lees er Ouida's Ariadne nog eens op na; dan zal je zien hoe het behoort. Gioia en | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Crispin en Hilarion - uit dat boek, dat me, toen ik vijftien was, in extaze bracht! - en nu? Helaas ... - ze zijn allen heel ver in die kunst van retrospectief genieten...’ Enzovoort. Daarna ging Couperus via Napels en Corfu naar Athene, om in april 1894, wederom via Rome, terug te keren naar Florence. Ditmaal voor zeer korte tijd. Aan de hand van de Reis-Impressies kunnen wij hem vrijwel op de voet volgen. Met Pasen is hij nog in de Eeuwige Stad. Maar op 1 april vinden wij hem aan de oevers van de Arno, vanwaar hij zijn lange Brief uit Florence schrijft. Elf dagen later blijkt hij in Brussel te logeren, waar hij over Venetië heen is gereisd. Couperus moet Ouida dus wel in de eerste week van april 1894 in haar villa op Bellosguardo bezocht hebbenGa naar eind12.. De glorie waarin hij haar volgens zijn zeggen aantrof - hij meldtGa naar eind13. dat hij haar ontmoet had ‘als een vorstin, tronende tusschen hare gasten’; het zal dus op een van haar vaste ontvangdagen geweest zijn - had toen al aan glans ingeboet zonder dat hij het blijkbaar merkte: Ouida moest Florence namelijk verlaten omdat zij daar door grote schulden toe gedwongen was. Wel haatte zij ook de afbraak van het ghetto, en zij was allerminst de enige, maar dat was niet de eigenlijke redenGa naar eind14.. Couperus' biografie en die van Ouida kruisen elkaar op dit punt. Het is dus nodig dat wij ons voor een goed begrip ook met Ouida's levensloop bezighouden. Er staan ons daarbij verschillende Engelse levensbeschrijvingen ten dienste, die voor een belangrijk deel op haar eigen brieven gebaseerd zijnGa naar eind15..
Ouida is in 1839 geboren in de provinciestad Bury St. Edmunds, Suffolk. Haar Franse vader leidde daar een mysterieus leven. Hij was bijna nooit thuis en is op zeker ogenblik zelfs volstrekt geëclipseerd. Ouida's moeder, Susan Sutton, was haar dochtertje erg toegewijd. Mevrouw Ramé, zoals zij sinds haar huwelijk heette, is Ouida tot haar dood toe blijven verzorgen en heeft haar hele carrière meegemaakt. Haar dood in Florence, in 1893, is voor Ouida de genadeslag geweest. Haar ondergang was daarna niet meer af te wenden. Haar ouders hadden haar Maria Louisa genoemd, maar als kind kon zij dat niet uitspreken en zo werd de tweede naam verhaspeld tot Ouida. Aan deze kindernaam is zij als schrijfster blijven hechten. De achternaam Ramé vond zij op den duur ook niet interessant genoeg. Sindsdien noemde zij zich De la Ramée. In 1857 verlieten moeder en dochter Bury om er nooit meer terug te komen. Ouida voelde zich nauwelijks Engels. Toen men in 1907 op de gevel van haar geboortehuis een plaquette wilde aanbrengen, wenste zij daar niets mee te maken te hebben en verklaardeGa naar eind16.: ‘I identify myself with my father's French race and blood.’ Bury heeft later bovendien nog een pronkfontein aan haar nagedachtenis gewijd, bedoeld als drinkplaats voor de honden en paarden waar Ouida zo een groot zwak voor had. Dat was inderdaad meer in overeenstemming met haar karakter. Haar hele leven lang heeft zij dieren beschermd, honden vooral, en dat is ook uit haar boeken te merken. Daarin spelen honden een belangrijke rol. Hun liefde is belangeloos en onvoorwaardelijk. Wat Ouida, in veel opzichten een naieve ziel, bij de mensen niet gevonden heeft, daar hebben de dieren haar voor schadeloos moeten stellen. Haar liefde voor honden heeft Couperus bepaald niet overgenomen. Hij haatte ze. Ouida's afkeer van Bury St. Edmunds moet veroorzaakt zijn door het inderdaad wel erg provinciale karakter van het op zichzelf beslist aardige stadje. Haar romantische neigingen naar de grote wereld, haar kinderlijk snobisme en romantische behoefte aan een excentrieke levenswandel sleepten haar mee, en daar een dame van aanzien natuurlijk niet in Bury behoorde te wonen ging zij er weg. In 1857 vestigden haar moeder en zij zich in Londen. Zij begon met overgave te schrijven en bleek daar een natuurlijk talent voor te hebben. Haar verhalen hadden onmiddellijk succes. Daarna kwamen er dikke romans, die zelfs een rage ontketenden. Vooral ook dank zij Duitse | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
edities - zij zijn haar leven lang verschenen bij de niet krenterige Tauchnitz; met de baron/ uitgever en later met diens zoon onderhield zij een levendige briefwisseling - verwierf zij zich spoedig een aanzienlijk inkomen. Met verve stortte zij zich in het sociale leven. Ouida wordt beschreven als klein, lelijk, met een krassende stem, een vrouw die in de verte iets van de door haar bewonderde George Sand had. Ze was onafhankelijk van ideeën en ongewoon vrij van opvattingen. Haar geestelijke lenigheid vergoedde wat zij miste aan lichamelijke aantrekkelijkheid. Daar geld al spoedig nauwelijks meer een rol van enige betekenis speelde bij haar doen en laten, bereikte zij in haar rol van vrouw van de wereld een even groot succes als met haar romans. Ouida gaf grote feesten en diners. Ze was in de mode, ging door voor origineel en leidde een dienovereenkomstig druk sociaal leven. Men stelde er een eer in haar te inviteren op partijen en soirées. Een dame reist, dus ook Ouida vertrok. Zij kreeg de smaak zo te pakken dat zij tenslotte Engeland verliet om er alleen nog maar soms, terloops, even terug te komen. De schattingen van haar inkomen in die tijd lopen uiteen, maar vooral ook doordat zij het Amerikaanse lezerspubliek veroverde moet het enorm geweest zijn. Zij verstond dan ook de kunst precies datgene te schrijven wat grote groepen minder bedeelden graag lezen wilden. Rijkdom, adel, gevatheid en liefde waren de smakelijke ingrediënten van haar gevarieerde menu, dat zij bovendien in onmiskenbaar briljant Engels wist op te dienen. Gulzig verzadigden haar bewonderaars zich aan de voorgezette wensdromen. Hoe onzinniger hoe liever. Het was alles immers even kleurig en elegant. Toen zowel als nu brachten haar boeken de lezer in tweestrijd. Haar fantasieën spelen zich weliswaar af in een absurde wereld, maar binnen dat kader onmiskenbaar op een zeker niveau. Haar verhalen over dieren en wonderbaarlijk begaafde kinderen mogen sentimenteel en ongeloofwaardig zijn, ze zijn tevens vakkundig geschreven. Goede observaties in haar beschrijvingen hebben niet alleen Couperus geboeid als vijftienjarige. Hij hoefde zich daar later zeker niet voor te schamen en deed het dan ook niet. Ouida's romans wekken dezelfde ambivalente gevoelens op als sommige Victoriaanse schilderijen, die enerzijds een verrassende techniek kunnen verraden, anderzijds verwerpelijke krengen zijn maar ons dan toch weer juist door hun valse optiek soms ontwapenen. In 1871 overwinterde Ouida met haar moeder in een hotel te Florence. Het leven daar beviel haar en zij besloot er te blijven. Toscane werd in die jaren veel door Engelsen bezocht. Ook bij Couperus komen wij nog herhaaldelijk de stereotype ‘Engelse dames’ tegen die, dwepend met kunst, de talrijke pensions en hotels aan vaste cliëntèle hielpen. In Florence werd de beroemde Ouida met open armen ontvangen door de grondig op elkaar uitgekeken incrowd. Men verveelde zich. Er was bij voorbeeld een Lady Orford die zich onmiddellijk van haar gunsten trachtte meester te maken. Een heel bijzondere mevrouw. Op zondag placht zij na middernacht grote ontvangsten te houden. Haar rode haardos was met meel bestrooid. De Lady was een kettingrookster die haar eigen sigaretten rolde, wat begrijpelijkerwijze enig opzien baarde. 's Avonds wilde zij ook wel eens een sigaar opsteken. Men kon haar overdag zien uitrijden in een oud koetsje waarvan de paarden vossestaarten tussen de oren droegen tegen de vliegen. Lady Orford omringde zich met namen uit de Almanach de Gotha en met kunstenaars. Zij had een bedenksel kunnen zijn uit een van Ouida's onwaarschijnlijkste romans. Lady Orford stelde haar aan iedereen uit haar kring voor. Ouida was vlug ‘in’ en paste zich geheel aan dit milieu aan. Het kostte haar weinig moeite, temeer daar zij zich financieel geen enkele buitensporigheid hoefde te ontzeggen. Zoiets burgerlijks als geld opzij leggen voor eventuele slechte tijden kwam niet bij haar op. Waarom zou zij? Als het geld op was, schreef zij weer een boek. Wat zij daarmee verdiende, | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
strooide zij vervolgens weer om zich heen uit. Het moet Couperus, die zeer op geld belust was, vooral om het uit te kunnen geven, gefascineerd hebben. Het kan hem niet ontgaan zijn dat men dit dus met schrijven bereiken kon. Voelde hij zich ook hierin met haar verwant? Ouida raakte in high spirits. Het enige wat haar vervolgens nog ontbrak was een adellijke titel, om te beginnen een adellijke amant. Hij liet niet op zich wachten. Er dook een markies op van zeer oude familie, Lotteria Lotharingo della Stufa, die niet getrouwd was en op wie zij verliefd raakte. Men krijgt de indruk dat het zelfs echte liefde geweest is. Helaas zou het scenario gaan verlopen als een slechte Verdi-opera. In 1874 betrok Ouida in de onmiddellijke nabijheid van de markies de majesteitelijke villa Farinola, te Scandicci, enkele kilometers buiten Florence. Zij zou er tot 1888 blijven wonen. Overigens liet zij zich door al die romantiek in zoverre toch niet van de wijs brengen dat zij intussen boek na boek bleef produceren. Dikwijls heeft zij zich daarbij goed gedocumenteerd als het om lokale achtergronden of, bij voorbeeld, Etruskische oudheden ging. Zij was daarin zorgvuldiger dan men misschien zou verwachten. Couperus karakteriseerde dit werk als ‘onmógelijke histories’, maar waardeerde ze als jongeman tochGa naar eind17.; omdat ‘haar romantische, onmogelijke boeken de gedoofde vonk in mij deden opglimpen. Het was niet om het verhaal zelve, maar het was om het heel fijne fond, den exquizen achtergrond van Italiaansch landschap en Italiaansche kunst. O God wat was dat mooi, en wat is dat nóg mooi in Ouida's romans: het Italiaansche landschap, de Italiaansche kunst. Dat was gezegd met zóo groote liefde, met zoo innige aandoening, met zoo kleurvolle en zonnige plastiek vóorgetooverd, dat het een vizioen werd, dat nooit meer taande, vizioen van een land van belofte, vizioen van een warm vaderland, een verloren paradijs, verlóren, hoewel in dit leven nog nooit betreden! Dit was het, daar werd het genoemd met een naam: Italië!’ Ouida schreef niet alleen, zij schilderde ook. Henry James kreeg eens een straatgezicht van Lucca van haar cadeau, dat hij echter apprecieerde met ‘really a child of seven or eight might have done it’. Walburga, Lady Paget - vrouw van de Engelse gezant en vriendin van Ouida, maar niet van een zekere valsheid vrij te pleiten - heeft een collectie van haar meesterwerken later ten geschenke gegeven aan de Anti-Vivisection SocietyGa naar eind18.. Mogelijk zaten er veel honden en paarden bij. Het literaire succes nam alleen maar toe. Van de in 1877 gepubliceerde roman Ariadne kon Ouida zonder overdrijving zelf constateren dat het een ‘immense success all over Europe’ wasGa naar eind19.. Om dit boek te kunnen schrijven moest zij Rome goed kennen. Zij ging daar dus bij herhaling heen, het nuttige met het aangename verenigend door te reizen in gezelschap van haar markies, die als kamerheer van Koning Umberto soms langdurige verplichtingen aan het hof had. Waren zij niet in Rome, dan bezochten Ouida en de markies elkaar in hun wederzijdse villa's. De markies moest haar liefde echter wel delen met een flinke hoeveelheid honden. Nog lang na haar dood herinnerde men zich in Italië Ouida vooral als ‘the lady with the many dogs’. Over deze honden zijn allerlei verhalen in omloop geweest. Eenmaal kocht Ouida er eentje die later gestolen, of weggelopen, bleek te zijn van - alweer adel gelukkig - een Cavaliere Tassinari. De waarheid kwam aan het licht en Ouida was ontroostbaar. Noblesse oblige echter, en deed dat zeker in het Toscane van de negentiende eeuw: Ouida mocht de hond behouden. Een andere historie betrof de hond die het eigendom was van haar moeder. Toen mevrouw [De la] Ramé[e] in 1893 te overlijden kwam, was dit beestje zo bedroefd dat het drie weken lang voedsel weigerde. Het moest kunstmatig gevoed worden. Toch kwijnde het tenslotte weg. Behalve honden hield Ouida er natuurlijk paarden op na. In de villa Farinola omringde zij zich met een stoet van personeel. Zij droeg er toiletten van | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Worth, grootste en duurste modekoning van die tijd, en ontving als een echte grande dame eenmaal in de week, op maandag van drie tot zes. Deze jours werden al gauw beroemd om de overvloed van uitgelezen spijzen en dranken. De gastvrouw heeft zelf eens gezegd dat zij wel de olifant uit de dierentuin leek wat bezienswaardigheid betreft: alleen, de olifant kréég lekkers en zij moest het geven. Op die jours schonk mama de theeGa naar eind20.. Toen al dreigden er soms financiële probleempjes. Eenmaal trof haar ook het ongeluk dat haar bankier op vijfenzestigjarige leeftijd de benen nam, samen met de benen van een danseres en met achterlating van anderhalf miljoen aan schulden. Maar dat was tijdelijk. Ouida verdiende in die periode per jaar circa 5000 pond, een bedrag dat moeilijk precies in hedendaagse valuta valt om te rekenen maar dat toch zeker moet neerkomen op enkele tonnen. En dat terwijl van belasting nauwelijks sprake was. Een comfortabel inkomen. Dat vond de markies Della Stufa ook. Hij kon echter niet weten dat Ouida weliswaar over veel geld, maar overigens over geen lire vermogen beschikte. Zij zal hem dat ook wel niet verteld hebben. De markies lijkt in haar een rijke partij te hebben vermoed, profiteerde waarschijnlijk van haar en maakte haar en passant langdurig het hof. Maar nooit echt vurig en zeker niet met definitieve bedoelingen. Tien jaar ouder dan zij, verkoos hij kennelijk de vrijheid, en daarvoor had hij bepaalde redenen: naast Ouida genoor hij namelijk van de gunsten van een maîtresse aan wie hij verknocht was, ene Mrs. Ross. De ware aard van zijn relatie met deze vriendin was Ouida niet bekend. Zij was onschuldig genoeg om vriendschappelijk met Mrs. Ross om te gaan en schonk deze dame zelfs, hoe kon het anders, een hond. Della Stufa bewoonde weliswaar een zeer oude villa en stamde uit een niet minder indrukwekkende familie, dit nam niet weg dat hij relatief arm was. Hij liet Ouida in de waan dat hij vroeg of laat haar hand zou vragen. Zij, van haar kant, wist hem te fascineren met haar persoonlijkheid en natuurlijk met zoiets banaals als haar geld. Mrs. Ross leek dus buiten spel te staan, voor iemand die de driehoeksrelatie oppervlakkig bekeek. Spoedig zou blijken dat de werkelijkheid anders was en dat Ouida aan het kortste eind trok. In 1873 met de markies in Rome, drong Ouida moeiteloos door tot de allerhoogste kringen. Ook hier leefde zij lijfelijk in de droomwereld waar zij in haar literaire verbeelding zo goed in thuis was. Zij maakte kennis met het koningspaar. Zij bezocht de bals van het hof, de feesten van de hoge adel, en strooide kwistig als altijd met haar goud om zich heen. Het kon niet op... Terug in Florence was zij er wel heel zeker van dat Della Stufa haar nu ten huwelijk zou vragen. Dat deze zich opvallend in de warme genegenheid van Mrs. Ross bleef koesteren ontging haar niet helemaal, maar zij had een talent daar blind voor te blijven. Intussen schreef zij boek na boek: Pascarel, Two little Wooden Shoes, Signa, In a Winter CityGa naar eind21.. In 1877, nog werkend aan Ariadne, volgde zij de markies opnieuw naar Rome. Haar buitengewone successen waren van dien aard dat zelfs Koning Umberto er iets in ging zien. Hij suggereerde zijn kamerheer dat die eigenlijk nu maar het best met Ouida in het huwelijk kon treden. Maar de markies stelde zich als gewoonlijk aarzelend op. Mrs. Ross vertrok voor zaken enige tijd naar Engeland. Het melodrama naderde zijn hoogtepunt. Ouida, die er niet aan twijfelde of zij zou binnenkort Marchesa della Stuf a worden, keerde naar Florence terug met achterlating van de wankelmoedige markies. In die mening verkeerde zij althans. In werkelijkheid zat hij al twee weken lang genoegelijk op zijn landgoed terwijl zij hem in Rome aan het hof waande. Hij vermaakte zich daar opperbest met de ook allang weer uit Londen teruggekeerde Mrs. Ross. Op zekere dag gingen deze twee een rijtoer maken. Zij hadden de onvoorzichtigheid, de slechte smaak, of beide, dit in het centrum van Florence te doen. Het was in de Via Tornabuoni dat zij Ouida voorbij reden zonder | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
haar op te merken. De arme romancière bleef als aan de grond genageld staan. Zo een slechte roman had zij haar leven lang nog niet geschreven. Zij kwam de slag echter enigszins te boven door hem alsnog te schrijven. De in adellijke kringen spelende sleutelroman Friendship, verschenen in 1878, liet aan duidelijkheid niets te wensen over. De hoofdpersonen waren voor iedereen duidelijk herkenbare portretten. Het boek werd een groot en heerlijk schandaal. Want terwijl men de roman natuurlijk met scherpe tong hevig veroordeelde, genoot men er met volle teugen van. Partijen vormden zich. Intriges en spiegelgevechten waren aan de orde van de dag. Eindelijk had men weer eens iets om zich echt druk over te maken. Over en weer kon men elkaars opvattingen van zedelijkheid en fatsoen indringend op waarachtigheid en deugdelijkheid toetsen. Het schandelijke boek ging van hand tot hand. Markiezinnen en gravinnen verslonden het, beweerden er van te kokhalzen, braakten het uit en leenden het dan onmiddellijk aan haar vriendinnen de hertoginnen en baronessen, die het al even gretig savoureerden. Zo werd Friendship een van Ouida's grootste maar tevens bedenkelijkste successen. De markies Lotteria Lotharingo della Stufa betoonde zich na dit alles merkwaardigerwijze een edelman die grootmoedig vergaf. Hij vond het althans niet nodig om na zo een futiliteit met de rijke en amusante Ouida te breken en bleef haar zijn zachte vriendschap schenken. Weer ging hij naar Rome, en het onwaarschijnlijke gebeurde: ook ditmaal volgde Ouida hem weer daarheen. Het nam niet weg dat hun relatie nu, om het voorzichtig te zeggen, niet meer die toekomst leek te hebben die Ouida er in een eerder stadium in gezien had. De markies had wel nog de tact de nachtkaars niet uit te blazen maar langzaam te laten doven. ‘... Hij is zo verschrikkelijk veranderd dat hij niets meer heeft van wat hij eenmaal was, behalve zijn perfecte manieren,’ schreef Ouida aan een vertrouwelingGa naar eind22.. Het gebeurde sloeg zijn schaduw over alles. Zij vervolgde: ‘De hofbals zijn slecht georganiseerd en vervelend, en we vatten allen kou, het tocht zo in het Quirinaal.’ De markies trouwde haar niet. Acht jaar later stierf hij aan keelkanker. Ouida had intussen de middelbare leeftijd bereikt en haar illusies verloren. Uiterlijk viel er echter weinig aan haar te merken. Zij was blijkbaar goed getraind in de legendarische stijve Engelse bovenlip. Zij bleef het ene dikke boek na het andere schrijven en verloor niets aan succes. Spaarzaamheid had zij echter al die jaren nooit geleerd. Daar zij ondanks alles meer bleef uitgeven dan zij verdiende, moest het op den duur wel mis gaan. Gedurende een reis naar Londen in 1887 werd zij ingehaald als een ware leeuwin. Niets dan beroemdheden uit de wereld van adellijke hanzen, politici en kunstenaars dongen naar haar gunsten en zij ging er helemaal in op. Ouida schafte zich een complete nieuwe garderobe van Worth aan, bontmantels inbegrepen. Per week gaf zij tweehonderd pond - van die tijd! - uit aan bloemen. ‘Exceedingly extravagant’, maar ook ‘extremely generous’, zo wordt zij beschrevenGa naar eind23., en het verbaast nauwelijks dat een van haar vurige bewonderaars de jonge Oscar Wilde was. Het resultaat was dat zij bij haar vertrek haar astronomische hotelrekening niet kon betalen en door een vriendin geholpen moest worden. Al deze schittering eindigde in duisternis na het uiteenspatten van het vuurwerk. Sindsdien bleef het op en af gaan met haar, maar de lijn was er toch een van geleidelijke daling. In de zomer van 1888 eiste de markies Farinola de villa op die zij sinds jaren van hem gehuurd had. Zij wilde niet vertrekken en moest er tenslotte uitgezet worden. Ouida nam daarop haar intrek in het Palazzo Ferroni in de Via dei Serragli te Florence, een huis met dertig kamers dat zij vooral huurde om het zonnige terras waar haar moeder en haar honden zo prettig konden zitten. Hier ging zij vrijwel failliet. Haar meubels werden gevorderd | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
door schuldeisers, haar manuscripten werden verkocht. Een trieste zwerftocht begon van het ene hotel naar het andere. Tenslotte huurde zij op Bellosguardo de Villa della Corona, ook al weer een veel te grote woning waar vrijwel geen meubel in stond. Het behang scheurde er van de muren, tapijten waren er niet, een haardvuur werd niet ontstoken. Een jaar voor Couperus haar in de volgende villa zijn bezoek zou brengen, schreef Lady Paget (Walburga) dat zij, in de vele kamers van de Villa della Corona waar zij doorheen had moeten wandelen toen zij Ouida een bezoek kwam brengen, in totaal twee of drie stoelen was tegengekomenGa naar eind24.. Aan honden echter geen gebrek: een troep ‘fluffy and rather dirty white dogs’ - de hazewinden van Couperus! - blaften haar aan en de beesten rolden zich vervolgens op aan Ouida's voeten. De beroemde schrijfster droeg een besmeurde japon van zwarte kant, een verschoten manteltje, helblauwe kousen en witte pantoffels. Later zette zij nog een hoed op met veel veren en een voile, omdat zij Walburga door de tuin wilde leiden. Het waren de schamele resten van Worth's eens zo verrukkelijke creaties. In dat zelfde jaar, 1893, moest Ouida verhuizen naar een kleinere villa op Bellosguardo, La Campora. Daar trof haar een nieuwe slag: haar moeder, steun en toeverlaat in haar avontuurlijk en onrustig leven en de enige op wie zij altijd vast had kunnen rekenen, in het bijzonder waar het de huishoudelijke beslommeringen betrof, overleed er op 10 september. Juist omstreeks die tijd moet Couperus uit Nederland in Florence aangekomen zijn. Is het overlijden van de oude mevrouw Ramé er misschien de oorzaak van geweest dat hij Ouida niet onmiddellijk heeft kunnen bezoeken? In elk geval is het maar goed dat hij toen niet zijn opwachting is komen maken. Hij zou haar allerminst ‘in hare glorie’ hebben aangetroffen. Het tegendeel was waar. Haar omstandigheden waren bedroevend en zelfs navrant. Ouida had namelijk geen geld in huis en kon daardoor niet eens een fatsoenlijke begrafenis voor haar moeder regelen. Daar zij anderzijds ook niet van plan was haar moeder van de armen te laten begraven, koos zij voor een oplossing die ook al in haar roman In Maremma uit 1882 te vinden is (met dit verschil dat de heldin daar in een Etruskisch graf woonde waar de lucht een conserverende werking had): zij besloot het lijk van mama gewoon thuis te houden, in een bovenkamer. Het was niet de enige bovenkamer waarin het op dat ogenblik niet helemaal pluis was. Walburga, Lady Paget, bezocht Ouida ook nu weer en trof haar aan in een half over de vloer slepende witte nachtjapon met witte kanten en daar overheen een zwarte cape. Acht honden veroorzaakten een hels kabaal en hielden de witte kant voor een lantarenpaal. Ouida probeerde geen ogenblik er een einde aan te maken, noch aan het geblaf, noch aan de betreurenswaardige vergissing die de dieren begingen. Tenslotte werd de situatie natuurlijk onhoudbaar. De oude mevrouw Ramé kreeg alsnog haar begrafenis. Aan het armengraf viel echter niet te ontkomen. Of Couperus van dit alles enigszins op de hoogte is geweest, is niet bekend. Hij, die eerder in dat zelfde jaar eveneens zijn moeder verloren had, zou zeker diep medelijden voor Ouida hebben gevoeld had hij het geweten. Gelukkig waren er vrienden van Ouida die er voor zorgden dat zij thuis maaltijden van een der beste Florentijnse restaurants ontving. Maar veel zin had dat niet. Ouida gaf het eten aan haar honden en leefde zelf van biscuitjes en thee. Ook financiële ondersteuning weigerde zij. Cheques die haar door vrienden gestuurd werden verscheurde ze. Enkele maanden later was zij wederom niet in staat haar huur te betalen, waarop zij in het voorjaar de Villa La Campora moest verlaten. Kort voor zij, na drieëntwintig jaar, uit haar geliefde Florentijnse omgeving moest opbreken heeft Couperus haar daar op Bellosguardo voor het eerst bezocht. Zijn verhaal over deze ontmoeting klopt dus maar ten dele met de feiten. Hij had gehoord, zegt hij immersGa naar eind25., dat zij heen ging ‘omdat | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Florence's oude wijken werden afgebroken, en omdat zij alle moderniteit verafschuwde’. De villa beschrijft hij als ‘vòl antieke meubelen’. Had Ouida La Campora dan misschien gemeubileerd gehuurd? Het is mogelijk. Zelf kan zij in elk geval niet veel meubelen meer bezeten hebben, gezien de twee schamele stoelen waar Walburga kort daarvoor over spreekt. En wat Couperus' eerder geciteerde opmerking betreft, dat hij Ouida aantrof ‘in hare glorie’, ook dat strookt niet met de werkelijkheid. Hij heeft deze ontmoeting kennelijk wat geromantiseerd, en dat is eigenlijk ook niet zo vreemd. Hij vertelt namelijk dat hij de schrijfster zag ‘tronende tusschen hare gasten’. Waarschijnlijk was hij dus inderdaad niet de enige bezoeker, en heeft hij Ouida bezocht tijdens een van haar ontvangsten op maandag. Zij zal de rol van bezienswaardige olifant uit de dierentuin weer opgevat hebben, nadat zij weer eens een som van een harer uitgevers gekregen had, van Tauchnitz bij voorbeeld. Als dat zo is, en Couperus voor het overige de waarheid spreekt - en daar hoeven wij toch eigenlijk niet aan te twijfelen - kunnen wij nauwkeurig de datum van dit gedenkwaardige bezoek aan Ouida op Bellosguardo vaststellen: maandag 7 april 1894, des middags tussen drie en zes uur, sedert vele jaren het vaste tijdstip van haar wekelijkse jours.
Het is niet de laatste keer geweest dat hij haar gezien heeft. Een paar jaar voor haar dood heeft Couperus haar volgens zijn zeggen nogmaals ontmoet, en wel in Bagni di LuccaGa naar eind26.. Maar deze mededeling roept allerlei vragen op omdat in dit geval de beschikbare gegevens niet met elkaar kloppen. Ouida had na haar vertrek uit Florence haar toevlucht genomen tot een ander landhuis, de Villa Massoni te Sant' Allessio, ruim vijf kilometer buiten Lucca gelegen. Dit ook al weer niet bepaald kinderachtige optrekje is haar fataal geworden, zij het deze keer werkelijk buiten haar schuld. Het paleisachtige buiten van vier verdiepingen telde zevenentwintig kamers. Met enige zelfkennis huurde en betaalde zij het maar meteen voor acht jaar. Blijkbaar had zij daar althans op dat ogenblik geld genoeg voor. Zij schreef aan Tauchnitz.Ga naar eind27.: ‘Ik heb dit jaar zeer hevige verliezen geleden, die ik te danken heb aan oneerlijke advocaten en bankiers die er vandoor zijn gegaan, maar het getij is nu gekeerd en het ergste is voorbij. Veel mensen in Florence hebben alles in de krach verloren; vijf banken in een enkel jaar hebben het loodje gelegd.’ - Tauchnitz zond haar toen weer een uitkering. Tussen dit alles door bleef Ouida, alsof er nooit iets aan de hand was, romans publiceren. Na een pamflet tegen vivisectie in 1893 verschenen er in 1894 twee boeken, het jaar daarop nogmaals twee, in 1897 zelfs drie, en tenslotte in 1900 wederom drie. Maar daarna was haar einde toch ook in literair opzicht nabij. De laatste acht jaren tussen de eeuwwisseling en haar overlijden in 1908 hebben slechts nog de onvoltooide koningsroman Helianthus opgeleverd. Ware zij niet ongewild in processen verwikkeld geraakt, misschien zou het anders gelopen zijn. Het landhuis Villa Massoni behoorde toe aan haar buurvrouw, Madame Grosfils, echtgenote van de Belgische consul te Lucca en van zichzelf een meisje Massoni. Deze mevrouw wilde op een gegeven ogenblik weer over het huis beschikken en vergat gemakshalve dat het voor acht jaar verhuurd was. Al haar pogingen Ouida er uit te krijgen mislukten. In november 1903 leidde het gedram tot een drama. Ouida zegde namelijk toe de villa te zullen verlaten. Maar een dag voor de afgesproken verhuizing drongen de zonen van de eigenares samen met een troep boeren bij haar binnen, namen bezit van het huis en behandelden de arme oude huurster op de schandelijkste en meest onheuse manier. Ze sloten de broeikassen met driehonderd van de door haar gekweekte planten af. In de woning zelf gingen ze als beesten te keer. Ze vergrendelden deuren en verzegelden die, smeten alle manuscripten, brieven, andere persoonlijke papieren en boe- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
ken bij elkaar, maakten zich meester van Ouida's porselein, schilderijen en wat zij verder nog bezat, om zich vervolgens tot diep in de nacht te gaan zitten bedrinken. De volgende dag dwongen ze haar het huis te verlaten. Ze kon alleen haar honden en haar linnengoed meenemen. De rest namen ze haar eenvoudig af met de mededeling: dat is allemaal van ons. Ouida vluchtte voor zeven maanden naar het Hôtel de Russie te Viareggio.Ga naar eind28. Ze liet het niet op zich zitten en deed de familie Grosfils een proces aan. Daar dit plaats zou vinden in Bagni di Lucca, in de bergen boven Lucca aan de rivier de Lima gelegen, huurde zij daar een woning die haar twee jaar tot verblijfplaats heeft gediend. Het huis, dat nog altijd bestaat, was ook ditmaal weer enorm, en men moet wel vrezen dat het vooral vol honden heeft gezeten. Later is er een gevelsteen op aangebracht die de bezoeker van heden meedeelt: ‘Ouida, Louise de La Ramee, scrittrice inglese, amante dell' Italia, amica degli animali, qui dimorò negli anni 1904 e 1905’. (‘Ouida, Louise de La Ramee, Engels schrijfster, die van Italië hield, dierenvriendin, woonde hier in de jaren 1904 en 1905’.)Ga naar eind29. Het proces zou plaats vinden op 19 december 1904. De badplaats was in de negentiende eeuw - en trouwens al eerder - een beroemd Kurort, een spa, waar velen van naam gelogeerd hebben, onder wie Heinrich Heine, de Brownings en - maar pas in 1906 - Louis Couperus en zijn vrouw. 's Zomers is het er koel. De bergen geven schaduw en soms valt er dan in de middag een regenbui. Ouida echter kwam er min of meer noodgedwongen. Zij hield ook daarom waarschijnlijk niet van Bagni di Lucca. Verder vond zij het er vochtig, ze vatte er kou en moest er voortdurend hoesten. Maar de afloop van het proces heeft haar toch voor al die ongemakken ruimschoots getroost: de familie Grosfils werd veroordeeld tot tien maanden gevangenisstraf en tot algehele schadeloosstelling. Onmiddellijk gingen mevrouw en haar zonen in hoger beroep bij de rechtbank te Lucca. Maar ook daar kregen zij de kous op de kop. Vervolgens besloten zij in de zomer van 1905 tot het uiterste te gaan. Zij brachten de zaak voor het Hof van Cassatie te Rome. Voor de derde maal echter verloren zij hun proces. Het deed Ouida natuurlijk veel goed. Zij liet zich nu ook wat positiever uit over haar nieuwe woonplaats, en schreef aan Tauchnitz: ‘Het is hier erg mooi, aan de rivier de Lima, waar Shelley van hield.’ De enige domper op de vreugde was, dat de gevangenisstraf van de familie Grosfils niet geëffectueerd werd: zij kwamen er uiteindelijk met een boete af, maar werden wel gedwongen Italië te verlaten. Schadevergoedingen heeft Ouida bij haar leven nooit ontvangen. Haar bezittingen heeft zij niet teruggekregen. Zij heeft er dus nauwelijks iets bij gewonnen. In november 1905 verliet zij Bagni di Lucca. Voorgoed. Aan een kennis schreef zijGa naar eind30.: ‘I shall not be in the Bagni di Lucca ever again, for I hate the place.’ Tenzij deze brief verkeerd gedateerd zou zijn, door haar of door haar eerste biograaf Elizabeth Lee, staat het dus onomstotelijk vast dat Ouida in 1905 Bagni di Lucca heeft verlaten, zoals trouwens ook de gevelsteen bevestigt. In verband met Couperus' tweede bezoek aan haar is dit een raadselachtig gegeven. We weten bovendien dat Ouida hierna een villa te Camaiore gehuurd heeft, niet ver van Viareggio. Couperus echter, die in de zomer van 1906 te Bagni gelogeerd heeft, deelt ons letterlijk meeGa naar eind31.: ‘Ik heb haar later terug gezien in de Bagni di Lucca: een oude, vervallen, gebogene vrouw, in een versleten zwart gewaad en de sleepende kanten scheurden langs haar heen, en wederom waren er drie, vier honden om haar rond, en de honden waren vervallen en oud en ziek als zij. Zij herkende mij zelfs niet en ik bracht haar niet in herinnering, dat ik haar éens had mogen bezoeken en haar gevonden had als een vorstin, tronende tusschen hare gasten...’ - Maar hoe kan Couperus in 1906 Ouida te Bagni di Lucca opgezocht hebben als zij daar reeds in november 1905 is weggegaan? Dat Couperus ons maar wat probeert wijs te | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
maken is bijna niet aan te nemen. Liever zouden we dan toch willen denken aan een vergissing, of aan een wat onnauwkeurige formulering. Dit laatste behoort zoals wij zullen zien tot de mogelijkheden. Verder mag ook niet a priori worden uitgesloten dat Couperus reeds vóór 1906 korte tijd in Bagni di Lucca geweest is. Dat zou dan in 1904 of 1905 geweest moeten zijn, de jaren waar de gevelsteen van spreekt. Toevallig kunnen wij zijn gangen in die periode namelijk nauwkeurig volgen aan de hand van zijn correspondentie met L.J. Veen te Amsterdam, zijn uitgeverGa naar eind32.. Wij zien dan dat hij in die jaren ongetwijfeld niet in Bagni di Lucca is geweest. Immers, in 1904 gaat hij van Nice naar Rome en weer terug, vervolgens naar Den Haag, daarna naar Barbizon en tenslotte weer naar Nice. Ook in 1905 reist hij van Nice naar Rome en weer terug. De zomer brengt hij wederom in Nederland door, om in september via Parijs naar Nice terug te keren. Noch in 1904, noch in 1905 heeft hij dus in Bagni di Lucca gelogeerd. Pas in 1906 vinden wij hem opnieuw in Italië, van waar hij aan Veen schrijftGa naar eind33.: ‘Ik denk hier in Bagni di Lucca Juli en Augustus te blijven.’ De datering van de aldaar begonnen kleine roman Aan den Weg der Vreugde zegt ook duidelijk: ‘Bagni di Lucca. Zomer-1906’. Niet alleen Couperus' verblijfplaatsen kennen wij sinds kort nogal goed, ook over Ouida's laatste levensjaren, huizen en handelingen zijn wij nauwkeurig ingelicht. Het is een levenseinde geweest dat men niet anders noemen kan dan tragisch. Te Camaiore werkte zij verder aan het al eerder genoemde boek Helianthus, de koningsroman. Het ging moeizaam. De recente aangrijpende ervaringen, haar bedenkelijke financiële toestand en tot overmaat van ramp problemen met haar gezondheid beletten haar er regelmatig aan te schrijven. Er doemde een nieuwe hindernis op. Te Camaiore werd namelijk een order uitgevaardigd dat alle daar aanwezige honden voortaan slechts met een muilkorf mochten rondlopen. In verband met de dreiging van hondsdolheid wordt een dergelijke maatregel ook nu nog vaak genomen, als het heel warm is. Maar Ouida vond het verschrikkelijk. Dit kon zij haar honden toch niet aandoen! Zij was in alle staten. In een brief van 12 maart 1907 lezen wij dan ookGa naar eind34.: ‘Ik verliet Camaiore in september [1906], in haast, vanwege de muilkorfwet en reed met de vier honden op een avond naar Viareggio, er geen ogenblik aan twijfelend dat ze mij in het Hôtel de Russie zouden kunnen ontvangen. Daarentegen was dit, en heel Viareggio, helemaal vol. Ik kon nergens een kamer krijgen, zelfs geen zitkamer om er de nacht in door te brengen. Het werd laat; ik was genoodzaakt het rijtuig voor de nacht te huren, en de man spande zijn paard uit en ging weg; ik werd met mijn honden achtergelaten op het Stationsplein; gelukkig dat het volle maan was, want de lantaren van de koets ging na een uur uit. Ik had geen extra deken, en het was erg vochtig. Facsimile van een brief die Ouida stuurde naar de uitgever van World, rond 1890
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De volgende dag was mijn oog erg ontstoken, en het werd de aandoening die bekend staat als glaucoma. Binnen de maand was ik blind aan dat oog. Uiterlijk is er aan het oog geen enkele verandering te zien, maar de blindheid is ongeneeslijk. Het is volstrekt geen zeldzaam iets, hoewel ik er nooit van gehoord heb, U soms? Ik vind het een verfoeilijke handelwijze van S. [de hôtelier], waar ik en de honden in de winter zeven maanden hadden doorgebracht, zoals U zich zult herinneren [van 1903-1904], om mij niet tenminste onder zijn dak toe te laten. Het was zeer gevaarlijk voor een vrouw om gedurende een hele nacht lang volstrekt alleen te zijn, en ik had een zwarte koffer die er waardevol uitzag.’ Zij werd bovendien nog half doof ook. Dat Ouida vervolgens haar intrek nam in een ander groot hotel - zeven maanden in Gran Bretagna - lag voor de hand. Toen ook aan die periode een eind kwam, kon zij in de zomer van 1907 met haar vier honden in een huisje te Mazzarosa verblijven, een bergdorp tussen Viareggio en Lucca.Ga naar eind35. Het had niet meer dan drie kamers. Men noemde haar daar ‘la mama dei cani’, de moeder van de honden. Toen het zo ver met haar gekomen was, zetten invloedrijke Engelse vrienden publiekelijk een actie op touw om haar althans financieel te helpen. Flinke koppen en medelijdende artikelen in Engelse en Italiaanse couranten deden er het hunne toe om Ouida diep te kwetsen met deze overigens goedbedoelde behulpzaamheid, en nog zieker te maken dan zij zich toch al voelde. Tegen de winter verliet zij het huisje te Mazzarosa. Zij ging weer naar Viareggio terug en nam daar haar intrek in een kleine woning, Via Zanardelli 70, dicht bij zee. In januari 1908 kreeg zij daar een longontsteking die zij, ernstig verzwakt als zij was, niet overleefde. Op de 25e van die maand overleed Ouida er, negenenzestig jaren oud. ‘De onlangs in een klein Italiaansch dorpje, in misère verlaten, gestorven schrijfster...’ zal Couperus later bij herhaling memoreren.Ga naar eind36. Couperus heeft de laatste levensjaren van Ouida nauwlettend gevolgd. Over de hulpactie in 1907 deelt hij meeGa naar eind37.: ‘En toen zij van armoede bijna stierf, in een Italiaansch dorpje [Mazzarosa], weigerde zij met edelst gebaar financieelen steun uit Engeland, omdat zij de Engelschen niet kon uitstaan en van den Prins van Wales (Edward vii later) alle kwaads had gezegd, dat maar mogelijk was. De Italiaansche regeering moest tusschen beiden treden om de in misère verzonken schrijfster voor broodsgebrek te behoeden. Toen ... nam zij aan, als eene genade, die zij verleende.’ Men zou kunnen vermoeden dat hij Ouida misschien in dit zelfde jaar 1907 heeft opgezocht, te Mazzarosa. Erg waarschijnlijk is dit echter niet. In december 1906 is hij naar Rome gegaan, van daaruit reisde hij in het voorjaar naar Sicilië en vervolgens naar Venetië. In augustus logeert hij in een pension te Siena. Natuurlijk kàn hij toen naar Mazzarosa zijn gegaan, maar dat zou nogal een omslachtige onderneming geweest zijn. Bovendien is in de loop van die zomer Elisabeth ernstig ziek geworden. Zij moest te Florence in het hospitaal worden opgenomen, dat zij in de loop van september pas weer zou verlaten. Ook van Florence uit is een reis naar Mazzarosa niet erg aannemelijk, daar enerzijds Elisabeth nog zwak was en Couperus ongetwijfeld bij haar is gebleven en anderzijds de verbindingen in die tijd en ook nu nog -Pentekening van Ouida
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
niet bepaald gunstig waren. Er blijft dus nauwelijks een andere oplossing mogelijk dan dat Couperus zijn laatste bezoek aan Ouida toch in 1906 heeft gebracht, en dat hij haar in het huis te Camaiore heeft opgezocht, waar zij vanwege de muilkorfverordening in september van dat jaar uit weg zou trekken. In dat geval moet hij van Bagni di Lucca uit naar haar toegegaan zijn. De raadselachtige zinsnede ‘ik heb haar later terug gezien in de Bagni di Lucca’ dient dan gelezen te worden als: ‘... toen ik in Bagni di Lucca was.’ Van Bagni uit is de reis niet al te omslachtig te noemen. Men treft er ook nu nog een station aan, waar de meeste gasten van het Kurort moeten zijn aangekomen via Lucca zelf. Couperus was daar goed van op de hoogte, het station speelt zelfs een rol in Aan den Weg der Vreugde, als de heldin Milia bepeinst hoe zij haar minnaar, Aldo Ardo, in het geheim kan ontmoetenGa naar eind38.: ‘Toen had zij een list moeten met haar koffer verzinnen ... die eerst laten brengen naar het station ... doen of zij naar Lucca, naar Pisa zoû reizen...’ De afstand tussen Bagni en Lucca is slechts een kleine 25 km. Van Lucca naar Camaiore is nog korter. We hoeven Couperus' mededeling over zijn tweede bezoek aan Ouida dus niet in twijfel te trekken. In juli of augustus 1906 heeft hij het Hôtel Royal Continental waar hij logeerde voor een dag verlaten om haar nog eenmaal zijn respect te komen betuigen. Zij herkende hem niet en had er vermoedelijk zelfs geen idee van wie hij was. Zijn sympathie voor Ouida heeft hem ook na haar dood niet verlaten. Haar tragiek doorzag hij maar al te goed. De ellende van de ouderdom ervaart hij twee jaar later nogmaals heel duidelijk na een optreden van Sarah Bernhardt, die hij ook gezien had ‘in hare glorie’. Het bedroeft hem meer dan hij zeggen kanGa naar eind39.: ‘Het is, omdat het zoo is. Omdat wij oud worden en zachtjes gesloopt, en geknakt. Het is, om Sarah Bernhardt, die ik een maand geleden gezien heb in den Aiglon, als een lijk, dat nog sprak en liep, vertoonende een jong mensch van zeventien jaar ... De weêrgaloos magnifieke en zoo lang geniaal jeugdige vrouw en artieste ... Dat ik, stil in een hoekje, grien op een bankje, is van daag niet om mij...’ etc. Zou het toeval zijn dat, nadat Ouida te Viareggio overleden was en vervolgens begraven op het Engelse kerkhof te Bagni di Lucca, Couperus in juni van haar sterfjaar 1908 een kort bezoek aan Viareggio heeft gebracht? Uit die plaats schreef hij een opgewekte briefkaart naar Bagni di Lucca, waar mevrouw Maria Lodomez in het zelfde hotel logeerde als waar hij haar twee jaar eerder had leren kennenGa naar eind40. Deze Florentijnse oude dame, die uit artistieke kringen kwam, moet over Ouida, zo zij die niet al persoonlijk gekend heeft, veel hebben horen spreken in de zeer kleine coterieën van de provinciestad. Helaas hebben wij hier geen gegevens over. Het lijdt echter nauwelijks twijfel of Couperus, die niet bepaald dweepte met het Italiaanse zomerklimaat en die in het warme Viareggio later nooit meer is teruggekomen, heeft daar de omgeving willen zien waarin Ouida haar laatste levensdagen heeft doorgebracht. Het was zijn afscheidsbezoek aan de literaire genius van zijn jeugd, over wie hij nog in 1922 zou schrijvenGa naar eind41.: ‘Maar nooit heb ik door mevrouw Bosboom-Toussaint gevoeld hetgeen ik door Ouida - tòen, ik was vijftien jaar - voelde: is een sterrenhemel, een zonsondergang, een bosch heusch zóó mooi als Ouida zegt?! Ik liep dan een bosch binnen, zag op naar starrenwemeling en zonnesterven en ... werkelijk! ... zij waren mooi!! Zij waren zoo mooi als Ouida het mij zeide in haar dolle boeken: Tricotrin, Puck, Moths en hoe zij ook heeten mogen.’ - ‘Ouida's boeken, neen, de atmosfeer van Ouida's boeken, het landschap en de liefde voor mooie, antieke kunstdingen, dat was het, wat de gedoofde vonk in mijn grauwe jongensziel deed opglimpen, en daar ben ik de in misère gestorven, arme verlaten schrijfster, die romantiesch allen bijstand, als eene van hare heldinnen zoû hebben gedaan, had afgestooten, eeuwig dankbaar voor.’Ga naar eind42. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Ouida werd zoals gezegd begraven op het Engelse kerkhof te Bagni di Lucca. Een welgestelde vrouw die onbekend wenste te blijven heeft er voor gezorgd dat een monumentaal grafmonument haar nagedachtenis tot in lengte van jaren eert. Het bestaat uit een sokkel waarop een rechthoekige, sober en niet figuratief gedecoreerde sarkofaag rustGa naar eind43.. Boven op de geprofileerde deksteen ligt, op haar rug, de tengere gestalte van de schrijfster, gekleed in een sluik gewaad en met het hoofd even hoger op het kussen. Aan haar voeten slaapt een hondje. De tombe is gebeeldhouwd door Giuseppe Norfini, die zich heeft laten inspireren door het grafmonument van Ilaria del Cazetto, in de dom te Lucca, van Jacopo della Quercia. Haar gelaatstrekken kende hij goed, daar hij al eerder een buste van haar had gemaakt.Ga naar eind44. Ouida's portret op dit marmeren doodsbed is onthullend. Het gezicht is niet mooi te noemen, door een grote kin en een forse, scherp gebeeldhouwde neus. Het lichaam is tenger, de armen vooral zijn fragiel. Maar er spreekt een indrukwekkende wilskracht uit haar gelaat, vermengd met een verbetenheid die niet zonder bitterheid is. Dit beeld blijft de bezoeker bij. Ouida ligt daar stil en in zichzelf gekeerd, in verwilderd gras. Zij mag dan niet van Bagni di Lucca gehouden hebben, zij rust er in volmaakte overeenstemming met haar romantische, trotse aard. Aan de ene zijkant van de sarkofaag zegt de inscriptie: ‘In memory of Louise de la Ramée, Ouida, writer of incomparable novels.’ - Aan de andere zijde niets dan: ‘She was born at Bury St Edmunds and died at Viareggio on the 25th January 1908.’
Bagni di Lucca is een intrigerend oord. Voor wie er heden ten dage komt, lijkt de tijd een stap terug te hebben gedaan. Nieuwe huizen of gebouwen zijn er bijna niet te vinden. Sinds het begin van deze eeuw is er nauwelijks iets veranderd, zo leren ons bij vergelijking de fotoboeken.Ga naar eind45. De Viale di Letizia - die haar naam ontleent aan de moeder van Napoleon; Couperus maakte er in gedachten het Latijnse Laetitia van, vreugde, en kwam er zo toe zijn roman Aan den Weg der Vreugde te noemen - is tegenwoordig natuurlijk geasfalteerd, de bomen zijn wat hoger geworden en achter het Engelse kerkhof is een vrij lelijke fabriek verrezen. Maar in het dorp zelf, met zijn rode pannendaken langs de tamelijk wild stromende rivier, kunnen Milia en Aldo nog zó de weg vinden. De lucht is er koel. Ingesloten tussen de met wouden bedekte heuvelruggen heeft noch de wind, noch de onbarmhartige zomerzon er veel vat op. Je eet er forel uit de Lima, als Aldo. Je gaat er langs de Engelse kerk, als Aldo. Je loopt er over het beweeglijke hangbruggetje - als Aldo. Alleen zijn er geen koetsjes meer om je naar de baden te laten rijden, die trouwens weinig meer gebruikt worden. De zwarte hit ontbreekt die je karretje naar het hoger gelegen Benabbio brengt: een uur gaans. Maar de kastanjebossen zijn er nog: ‘Hier bruischelt 't woud, waar mij mijn zwarte hit bracht (...) wijl bolle maan langs stammen spokewit lacht...!’ dichtte Couperus in Bagni.Ga naar eind46. Het dorp bestaat eigenlijk uit drie gedeelten, verwijderd van elkaar en gegroepeerd om verspreid liggende thermale bronnen. Wie van Lucca komt, stroomopwaarts langs de Lima, arriveert eerst in Ponte a Serraglio (‘Afsluitbrug’), waar men meteen al Ouida's huis passeert eer men de brug naar het pleintje is overgegaan. Te Ponte a Serraglio bevindt zich het oude stationnetje. Hoog daarboven, verscholen in de bossen, wellen de warme bronnen op, Bagni Caldi met zijn nest van huizen en een door graaf Demidoff in 1836 geschonken hospitaaltje. Er bevinden zich een casino en de eigenlijke badgebouwen. Gaat men van Ponte a Serraglio langs de rivier nog weer verder stroomopwaarts, langs een door platanen breed overschaduwde weg, dan komt men tenslotte in Villa. Ook hier bevinden zich baden, er zijn mooie landhuizen, er is een Palazzo Buonvisi dat Montaigne al gekend heeft,Ga naar eind47. en er verrijst zelfs een Hertogelijk Palazzo.Ga naar eind48. Schuin aan de overkant van Villa ziet men, weggedoken achter bomen, over het water heen | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
het Engelse kerkhof liggen. Men bereikt het over een elegante hangbrug, die trilt bij het lopen en zachtjes beweegt: ‘la passerella sulla Lima’. De brug begint achter de Circolo dei Forestieri, een vreemdelingencentrum dat nog helemaal fin de siècle is, met een melancholieke vijver onder wat trieste bomen waar je op het uur van de middagthee een dorps uitziend groepje fanfareblazers verwacht die salonmuziek van Braga of Tosti spelen. Vals natuurlijk, en slepend. Boven, achter de balkons, zijn de vensters leeg. Er is geen vreemdeling te zien. Er zijn geen mensen meer die naar zo een Kurort toegaan om er de zomer met een witte teint te doorstaan. Wie heeft nog zin om te baden in het geheimzinnig opborrelende water, dat je ook kunt drinken om te genezen van, ja, van wat? Midden in de zomer kan hier urenlang een onweer rondhangen. De donder wordt eindeloos weerkaatst door een sombere echo. Je waant je eerder ergens in Oostenrijk of in Zuid-Duitsland dan in de bergen van Italië. Er valt een steile regen, zoals ook Couperus het ervaren heeftGa naar eind49.: ‘Dien nacht was het onweêr na een zwoel loomen, zwaar looden siroccodag, kort tragiesch, een katastrofe gelijk, verdonderd over de vallei van de Lima...’ Een mooi begin, voor een noodlottig verlopende liefdesroman. In de tijd dat toeristen nog niet per definitie hardnekkige zonaanbidders waren, kwam men hier met welgevulde beurzen om er zijn intrek te nemen in een van de degelijke hotels met goede Italiaanse bedienden. Ieder boek over Bagni di Lucca haalt behalve Montaigne ook Heinrich Heine aan, wiens kleurige beschrijving van de wijngaarden en olijftuinen, de vlugge rivier en het harmonische decor der bergtoppen inderdaad nog niets aan frisheid heeft ingeboet.Ga naar eind50. Talloze koningen, kardinalen en hertoginnen hebben zich hier verpoosd (en waarschijnlijk ook wel eens verveeld), naast kunstenaars als Shelley, Byron, Rossini en Puccini.Ga naar eind51. Een aantrekkelijk landelijk huis in Villa vertoont in de gevel een steen ter herinnering aan de Brownings die er gewoond hebben. Helemaal een vreemde eend in de bijt kan Ouida zich dus niet hebben gevoeld, toen zij in Ponte a Serraglio voor twee jaar haar eigen palazzo betrok, een kolossaal gebouw in haar stijl, met op de wat vreemd naar voren stekende hoek drie reeksen zuilen die de verdiepingen markeren met luchtige balkons. Couperus heeft in Villa gelogeerd in een hotel waar twee jaar eerder reeds de koningin van Italië vertoefd had. Niet het minst chique onderkomen dus. Het bezoek van Hare Majesteit is ook al weer door een gevelsteen vereeuwigd, want Bagni di Lucca is sterk in het memoreren van al die ‘grandeur déchue’. De inscriptie zegt dat ‘In questo Hotel Royal Continental li ix e x maggio mcmiv ai sorrisi della natura accoppiava degno e caro il suo Margherita di Savoia prima Regina d'Italia nostra’. (‘In dit Hôtel Royal Continental heeft op 9 en 10 mei 1904 Margherita van Savoye, eerste koningin van ons Italië, haar waardige en dierbare glimlach gepaard aan die der natuur.’) Sedertdien is het hotel afgebroken. Er bestaat nog slechts een oude foto van, die ons een sober, vriendelijk landhuis in laat 18e eeuwse of misschien vroeg negentiende-eeuwse stijl laat zien, gelegen tussen loofbomen en slanke coniferen.Ga naar eind52. Hier heeft Milia in Couperus' verbeelding haar Aldo ontmoet, op de plaats waar tegenwoordig - dus toch iets moderns! - een opvallend lelijke, oranje gepleisterde Scuola Normale Superiore de omgeving teistert. Margherita's gevelsteen is gespaard gebleven, men heeft hem op rustieke wijze aan de straatkant ingemetseld in een homp oud muurwerk. In dit hotel zag Aldo Ardo 's avonds alleen maar oude dames. Brave zielen, denkt hij, maar allen zo oud... Tot hij opmerktGa naar eind53.: ‘Dat éene oudje was mooi geweest ... Wat een fijne trekken in een nog lief gezichtje ... zoo een grootmama had hij willen hebben...’ Niet anders moet Couperus daar naar de oude mevrouw Maria Lodomez gekeken hebben, met wie hij spoedig kennis zou maken. Een hotelontmoeting met voor hem memorabele gevolgen. Maar dat is een andere geschiedenis. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
1
2
3
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
4
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
5
6
7
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
8
9
10
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
11
12
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
13
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
14
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
15
16
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Bijzondere dank gaat uit naar de Heer en Mevrouw van Rooyen-Dijkman, die zo welwillend waren de door hen gemaakte foto's afb. 7, 10, 12, 15 en 16 voor publicatie af te staan. |
|