gende opmerking: ‘Het kenmerk van zeer goede kinderboeken is dat zij goeddeels onbegrijpelijk zijn. Neem Alice in Wonderland, neem Peter Pan. Dat is wonderlijk, maar niet ongewoon, want begrijpt u Dostojevski volledig? Of Joyce? Nee toch. Wat ons boeit is het raadsel van die schrijverspersoonlijkheden en de wereld die zij oproepen. Dat is leesavontuur, dat is spanning omdat er gevaar is, echt gevaar.’ (Het Geminachte Kind, blz. 133.)
Voor de jonge lezer die zich kan identificeren met de tienjarige Bastian is inderdaad veel onbegrijpelijk, maar evengoed is voor de volwassen lezer niet altijd duidelijk waar Ende bepaalde passages aan heeft ontleend of wat er mee bedoeld wordt. En toch fascineert het, of trekt het juist daardoor de lezer aan?
Door de complexiteit van het boek is het nauwelijks mogelijk de inhoud ervan kort weer te geven. Wat nu volgt is dan ook een voorzichtige poging met het doel de erna volgende opmerkingen concreter te maken.
Een dik, verlegen en zielig jongetje, de tienjarige Bastian, steelt bij een antiquair een in rood zijden omslag gebonden boek, dat Die unendliche Geschichte heet. Met dit boek onder de arm rent hij weg en verstopt zich op de zolder van zijn school. Onder hem heeft de klas les, terwijl hij zich installeert om uit het boek te gaan lezen. Dit alles, handelingen en gedachten, staat in rode letters gedrukt; het boek dat Bastian zogenaamd leest heeft groene letters.
Ieder hoofdstuk van dat boek begint met een miniatuur van een letter uit het alfabet. Er zijn dus 26 van dergelijke miniaturen, die als de middeleeuwse in rood zijn uitgevoerd. Zij tonen de belangrijkste figuren uit dat hoofdstuk.
De eerste twaalf hoofdstukken worden geregeld onderbroken door korte rode passages. Dat zijn soms opmerkingen van de verteller, soms gedachten of uitroepen van Bastian. Al lezend over de vreemdste wezens en de zonderlingste gebeurtenissen in een land dat Phantásien heet, ontdekt Bastian dat hij steeds meer letterlijk ín het verhaal getrokken wordt. De wezens in het boek horen een schreeuw als hij intens met een gevecht meeleeft. Eén van de figuren, Atréju, ziet in een spiegel - waar hij net als Alice in Carrolls boek doorheen moet - niet zijn spiegelbeeld, maar het beeld van Bastian. Tenslotte ziet deze een fractie van een seconde de kinderlijke keizerin van het rijk Phantásien recht in de ogen.
Hij merkt dan dat het rijk met de ondergang wordt bedreigd, tenzij een mens het te hulp komt. In een soort dialoog biedt Bastian zich als redder aan en wordt door een hevige wind het boek ingeblazen. De volgende ruim 200 bladzijden spelen zich dan geheel in Phantásien af en zijn dus groen gedrukt.
Daar ziet hij dat het rijk door ‘das völlige Nichts’ wordt bedreigd. De kinderlijke keizerin kan daar niets tegen doen, noch haar held, Atréju, die gewapend met een amulet en gezeten op een draak het gevaar probeert te bezweren. Bastian neemt het amulet van hem over en aan het hoofd van een steeds uitdijend leger verhoogt hij zichzelf en wil zich zelfs tot keizer laten kronen. Door dat amulet worden al zijn wensen ingewilligd, maar iedere verwerkelijkte wens maakt dat hij weer iets van zijn eigen wereld vergeet.
Zo hoog geklommen voelt hij zich toch niet gelukkig en weet hij nog steeds niet wat hij precies wil. De grootste, de sterkste of de slimste te willen zijn is niet langer zijn streven; hij verlangt slechts naar harmonie en liefde. En met dat laatste is zijn Odyssee voltooid, wordt hij door Atréju geholpen zich de werkelijkheid te herinneren en kan hij gelouterd naar de zolder van de school terug.
Dan wordt het raam - in rode letters - gesloten, maar Bastian is wel heel erg veranderd. Hij is niet verlegen of bang meer en dat komt omdat Bastian heeft geleerd wat in de fantasie mogelijk is te gebruiken om in de werkelijkheid gelukkiger te kunnen zijn. Exact hetzelfde dus als in Momo en de tijdspaarders. Eric Hulsens zal zich er dus wel aan ergeren. Veel anderen zullen wel ingenomen zijn met deze