Maatstaf. Jaargang 30
(1982)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 102]
| |
Meng Qi Vijf anecdoten rond gedichtenInleiding door W.L. IdemaDe Benshishi (Gebeurtenissen die ten grondslag liggen aan gedichten) uit de Tang dynastie (618-906) is een verzameling van anecdoten en korte verhalen rond het ontstaan van bepaalde destijds blijkbaar algemeen bekende gedichten. De Benshishi werd samengesteld door Meng Qi. Over Meng Qi's leven is weinig bekend. Hij werd rond 813 geboren. In zijn jeugd bekleedde hij een ondergeschikte positie in Wuzhou die hij opgaf, waarschijnlijk met het doel zich voor te bereiden op de staatsexamens, waarvoor hij echter pas slaagde in 875 of 876. Daarna had hij nog een korte ambtelijke carrière tijdens de woelige laatste jaren van de Tang. Het voorwoord van de Benshishi is gedateerd in 886, maar Meng Qi schijnt nog zes of zeven jaren later toevoegingen in zijn tekst te hebben aangebracht. De anecdoten en verhalen in de Benshishi werden deels door de auteur verzameld uit oudere werken, deels door hem voor het eerst opgetekend. Ze zijn naar onderwerp verdeeld in zeven categorieën. De hier vertaalde vijf anecdoten zijn alle afkomstig uit het eerste en uitvoerigste hoofdstuk ‘Liefde’, evenals het al eerder door mij vertaalde korte verhaal ‘Cui Hu’ (in ‘Vier korte verhalen uit de Tang’, in Hollands Maandblad no. 376, maart 1979, pp. 28-33). De verschillende anecdoten in de Benshishi droegen oorspronkelijk geen titel. Veel van de in dat werk voorkomende verhalen bleven ook in later eeuwen populair - ze werden b.v. vaak voor het toneel bewerkt - en staan onder een bepaalde titel bekend. Ik ben zo vrij geweest de hier vertaalde anecdoten van zo'n titel te voorzien. Voor de Chinese tekst van de Benshishi heb ik gebruik gemaakt van de moderne critische uitgave door Wang Mengou, in zijn Tangren xiaoshuo yanjiu vol. iii, Taipei, Yiwen yinshuguan, 1974, pp. 31-32, 34-36, 37-38, 40-44. Een volledige Engelse vertaling van de Benshishi is geleverd door Howard S. Levy onder de titel ‘The Original Incidents of Poems’, in Sinologica x (1969), pp. 1-54. | |
I De prinses van LechangOnder de Chen dynastieGa naar eind1. leefde er een zekere Adjudant des Kroonprins Xu Deyan wiens echtgenote een zuster was van de Laatste Vorst Shubao. Ze droeg de titel Prinses van Lechang en blonk boven een ieder uit door haar gaven en schoonheid. Op dat moment was het bewind van de Chen tot wanorde vervallen. Deyan begreep dat hij haar niet zou kunnen behouden en hij zei tegen zijn vrouw: ‘Met jouw gaven en uiterlijk zul je na de ondergang van de dynastie beslist worden opgenomen in het huis van een machtig man, en dan zijn we voor eeuwig gescheiden. Mochten je gevoelens nog niet beëindigd zijn en je toch nog hopen me weer te ontmoeten, dan moet je iets hebben waarmee je mij dat kan beduiden.’ Daarop brak hij een spiegelGa naar eind2. in tweeën, elk van hen nam de helft en hij sprak met haar af: ‘Terzijnertijd moet je die helft op de vijftiende van de Eerste | |
[pagina 103]
| |
Maand te koop laten aanbieden op de markt van de hoofdstad.Ga naar eind3. Ik zal daar zijn en op die dag er naar zoeken.’ Toen de Chen gevallen was, werd zijn vrouw inderdaad opgenomen in het huis van de Hertog van Yue, Yang Su,Ga naar eind4. die haar met gunsten overlaadde. Deyan moest als vluchteling de ergste ontberingen doorstaan en kon maar ternauwernood de hoofdstad bereiken. Vervolgens ging hij op de vijftiende van de Eerste Maand op de markt van de hoofdstad op zoek. Daar was een oude knecht die een halve spiegel te koop aanbood maar een overdreven hoge prijs vroeg zodat iedereen hem uitlachte. Deyan nam hem dadelijk mee naar zijn onderkomen, bood hem te eten aan en vertelde hem het hele verhaal. Hij haalde zijn halve spiegel te voorschijn om de twee helften samen te passen en hij schreef bovendien een gedicht dat luidde: De spiegelhelft en zij verdwenen beide,
De spiegelhelft kwam t'rug bij mij, niet zij!
Maar zonder spiegelbeeld van haar Chang'e
Baat weerschijn van de volle maan me niets!
Toen zijn echtgenote vrouwe Chen dit gedicht ontving, was zij een en al tranen en weigerde te eten. Su kwam achter de toedracht en verschoot ontsteld van kleur, terstond ontbood hij Deyan, gaf hem zijn vrouw terug en schonk hem ook nog eens rijke geschenken. Ieder die ervan hoorde was tot zuchten ontroerd. Bovendien onthaalde hij Deyan en vrouwe Chen op een feestmaal waarbij hij vrouwe Chen opdroeg een gedicht te maken. Haar gedicht luidde: Hoe vreemd is toch op deze dag het toeval:
Mijn tweede man zit rechts en links de eerste!
Ik waag het niet te lachen of te huilen,
'k Ervaar nu pas: het leven is wel moeilijk!
Vervolgens keerde ze met Deyan terug naar Kiangnan,Ga naar eind5. waar ze nog lang leefden. | |
II De vrouw van de koekenverkoperLi Xian, de prins van Ning,Ga naar eind1. was machtig en rijk. Zijn geliefdste concubines, enige tientallen, bezaten allen een volmaakte kunstvaardigheid en onovertroffen schoonheid. Links van zijn woning woonde een koekenverkoper. Diens vrouw was rank en blank, schitterend en verleidelijk. Zodra de prins haar eens had gezien, kon hij zijn ogen niet van haal losmaken, hij overlaadde haar man met geschenken en nam haar in huis. Hij begunstigde haar bovenmate. Toen een jaar was verstreken vroeg hij haar daarom: ‘Denk jij nog wel eens aan die bakker?’ Zwijgend gaf ze geen antwoord. De prins ontbood de bakker en liet hem haar begroeten. Zijn vrouw hield haar blik onophoudelijk op hem gevestigd en de tranen liepen over bei haar wangen alsof ze ten prooi was aan gevoelens. De prins had toen meer dan tien personen te gast, allen beroemde schrijvers van dat moment, die stuk voor stuk ten diepste waren bewogen. De prins beval hun hierover een gedicht te improviseren en de Kanselier ter Rechterzijde Wang WeiGa naar eind2. had zijn gedicht als eerste voltooid. Het luidde: Hoe zou zij ondanks alle gunsten nu
De liefde uit vroeger dagen ooit vergeten?
Zij kijkt naar bloemen met betraande ogen,
Zonder de vorst van Chu ooit iets te zeggen.
| |
III Het gedicht in de winterkledingTijdens de periode Kaiyuan (713-741) werd de winterkleding die op keizerlijk bevel werd geschonken aan de grenstroepen, vervaardigd in het Paleis. Een zeker soldaat vond in een kort jak een gedicht, dat luidde: Soldaat, gelegerd in de woestenij,
Hoe kun je slapen in de winterkou?
Dit uniform maakte ik met eigen handen
Maar ik weet niet bij wie het zal belanden.
| |
[pagina 104]
| |
Met zorg gebruikte ik een dubbele draad,
Watteerde het met veel katoen, uit liefde.
Dit huidige bestaan is al voorbij,
Voor later leven knope het een band.
De soldaat stelde de commandant op de hoogte van het gedicht en de commandant rapporteerde het aan de troon. Keizer XuanzongGa naar eind1. beval het gedicht aan alle paleisdames in de Zes Serails te tonen: ‘Maakster, verberg je niet, ik zal je niet straffen!’ Er was een paleisdame die uit zichzelf vergiffenis vroeg. Xuanzong had diep medelijden met haar en gaf haar daarop ten huwelijk aan de man die het gedicht had gevonden. En hij zei tegen haar: ‘Ik knoop voor jou een band in het huidige bestaan!’ De manschappen aan de grens waren tot tranen toe ontroerd. | |
IV Het gedicht op het platanebladGu KuangGa naar eind1. was in LuoyangGa naar eind2. eens, toen hij niets anders te doen had, met wat vrienden-dichters aan het wandelen in het Paleispark. Toen hij bij het stromend water ging zitten, vond hij een groot plataneblad. Daarop was een gedicht geschreven, dat luidde: Wie eenmaal binnentrad in 't diep paleis,
Ziet ieder jaar opnieuw de lente niet.
Ik schrijf dit zo maar op dit ene blad
En zend het een hartstochtelijke man.
Kuang schreef de volgende dag bij de stroom aan de hoge zijde [van het Paleis], ook een gedicht op een blad dat hij toevertrouwde aan de golven. Het gedicht luidde: De bloesem valt in 't diep paleis, de wielewaal treurt mee:
In het Shangyang-paleis breekt op zo'n dag een vrouwenhart.
Zelfs 's Keizers muren stoppen niet het oostwaarts stromend water:
Aan wie wenst zij 't gedicht geschreven op een blad te zenden?
Ruim tien dagen later was er een vreemdeling die in het Paleispark van de lente ging genieten. Hij vond opnieuw op een blad een gedicht en hij toonde het Kuang. Het gedicht luidde: Eén blad met daarop mijn gedicht ontsnapte deze muren.
Wie was het die het antwoord schreef, alleen zo rijk aan hartstocht?
'k Beklaag mezelf dat ik nog niet als 't blaadje op het water
Mee met de golven in de lente vrijelijk mag gaan!
| |
V Vrouwe Liu en Han YiHan YiGa naar eind1. was al jong vermaard om zijn gaven. Aan het einde van de Tianbao periode (742-755) was hij naar de hoofdstad gekomen voor het jinshi examen. Hij hield zich afzijdig van het gemeen en was zwijgzaam van karakter. Degenen die met hem omgingen waren allen de vermaardste heren van die tijd. Maar toch woonde hij onder armelijke omstandigheden: zijn huis bestond slechts uit de vier wanden. Daarnaast woonde de courtisane vrouwe Liu,Ga naar eind2. de maîtresse van een zekere officier Li, wiens naam onbekend is. Telkens wanneer Li bij haar kwam, noodde hij steeds Han om hem bij het drinken gezelschap te houden. Omdat Li een onbekrompen echte kerel was, wees Han dat nooit van de hand. Na lange tijd raakten ze zo nog vertrouwder. Op dagen dat Li niet kwam, zag Liu door een kier in de muur dat Hans woning kaal en pover was, maar als ze gasten hoorde komen waren dat uitsluitend vermaarde lieden. Daarom zei ze bij een geschikte gelegenheid tegen Li: ‘Brilliant talent Han is toch wel straatarm! Maar de mensen die met hem omgaan zijn uitsluitend vermaarde lieden. Dat betekent dat hij echt niet lang arm en onaanzienlijk zal zijn. Je zou hem wat voor moeten schieten.’ Li was het volledig met haar eens. | |
[pagina 105]
| |
Een dag later richtte hij een feestmaal aan en noodde Han. Toen ze het nodige gedronken hadden, zei hij tegen hem: ‘Brilliant talent, u bent een vermaard heer van dit moment, en vrouwe Liu is een vermaarde schoonheid van dit moment. Zou het dan niet gepast zijn dat ik deze vermaarde schoonheid zou huwen aan zo'n vermaarde heer?’ Daarop beval hij Liu na het maal Han bij zich in huis op te nemen. Dit ging Hans stoutste verwachtingen te boven en hij zei met nadruk dat hij zoiets echt niet kon aannemen maar Li zei: ‘Als echte kerels elkaar treffen bij een beker wijn en na een enkel woord hun Weg samenvalt, beloven ze zelfs voor elkaar te sterven! Hoe zou je dan een vrouw kunnen weigeren?’ Uiteindelijk schonk hij haar aan hem en hij kon het niet tegenhouden. Bovendien zei Li tegen Han: ‘U hebt het arm en bent niet in staat in eigen levensonderhoud te voorzien maar het bezit van Liu is enige miljoenen, dat kan in uw behoeften voorzien. Liu is een oprechte vrouw, zij heeft alles om u te dienen en is sterk genoeg om haar trouw te bewaren.’ Meteen vertrok hij met een diepe buiging. Han wilde hem achterna gaan om alles te weigeren maar terwijl hij van zijn stuk gebracht aarzelde wat te doen, zei zij: ‘Hij is een royaal man. Gisteravond heb ik hem alles verteld, verbaas je niet langer.’ Prompt nam hij zijn intrek bij Liu, en het volgende jaar slaagde hij voor het examen. Ziqing,Ga naar eind3. Hou Xiyi,Ga naar eind4. na een memorie aan de Enige jaren later benoemde de gouverneur van troon Han tot zijn ondergeschikte. Omdat de tijden destijds erg verward waren,Ga naar eind5. durfde Han het niet aan Liu met zich mee te nemen, hij liet haar achter in de hoofdstad en sprak met haar af dat hij haar na zijn aankomst ginds zou laten halen. Drie jaren achtereen verstreken zonder dat hij ooit de mogelijkheid had haar te laten halen. Daarop deed hij wat goed goud in een witzijden beurs en zond dat haar, en schreef daarbij een gedicht dat luidde: Wilg van Zhangtai,Ga naar eind6.
Wilg van Zhangtai,
In vroeger dagen wies je welig, sta je er nog steeds?
Al hangen dan je lange twijgen ook als vroeger neer,
Waarschijnlijk worden ze geplukt nu door een andere hand.
Liu zond hem een brief terug, en schreef in antwoord het volgende gedicht: De twijgen van de wilgen,
Als alles groeit en bloeit -
Hoe droef dat men ze ieder jaar opnieuw weer schenkt ten afscheid!
Eén blaadje dwarrelend in de wind berichtte plots de herfst.
Al zou u dan ook komen, zijn ze waard dat u ze plukt?
Liu was bang dat zij, omdat zij beroemd was om haar schoonheid en zonder man woonde, niet gevrijwaard zou blijven van ongewenste patroons, en daarop liet zij zich het hoofd kaal scheren en werd non in een boeddhistisch klooster. Toen Han Yi later in het gevolg van Hou Xiyi, die naar de hoofdstad was geroepen voor een functie aan het hof, meekwam, kon hij haar niet vinden waar hij ook zocht. Zij was namelijk al ontvoerd door de buitenlandse generaalGa naar eind7. in Chinese dienst Shatuoli, die haar zo beminde dat ze alle andere vrouwen uit zijn gunst verdrong. Yi was wanhopig en kon zijn gedachten niet van haar afzetten. Bij gelegenheid was hij op weg naar het Keizerlijk Secretariaat en aangekomen bij de zuidoosthoek van de wal rond het Paleis en de regeringsgebouwen, kwam hij een ossewagen tegen die hij op zijn gemak volgde. Vanuit de wagen vroeg een stem: ‘Bent u soms niet heer Han uit Qingzhou?’ Hij antwoordde: ‘Inderdaad.’ Daarop schoof iemand het gordijn terzijde en zei: ‘Ik ben vrouwe Liu. Ik heb mijn eer verloren aan Shatuoli en heb geen mogelijkheid hem te ontsnappen. Morgen keer ik weer langs deze weg terug. Mijn wens is dat u nog eenmaal hierheen | |
[pagina 106]
| |
komt om afscheid te nemen.’ Han was ten diepste ontroerd. De volgende dag ging hij er op het afgesproken tijdstip heen. Vervolgens kwam de ossewagen en vanuit de wagen wierp ze hem een in een rode doek gewikkeld klein doosje toe dat was gevuld met een welriekende zalf. Met gesmoorde stem zei ze: ‘Nu zijn we in dit leven voor altijd gescheiden!’ De wagen verdween als een bliksemschicht en Han, ten prooi aan zijn gevoelens, barstte in tranen uit. Diezelfde dag hielden de hoge officieren van Ziqing een feest in een wijnhuis van de hoofdstad waarop ze Han hadden genood. Han ging er heen maar wanhopig bleef hij bedroefd. De aanwezigen zeiden: ‘Heer Han, u bent altijd zo'n geestig en gevat prater, waarom bent u vandaag zo treurig?’ Han vertelde hun het hele verhaal. Bij hen was een zekere adjudant Xu Jun die jong en dronken opstond en zei: ‘Ik heb me ooit beroemd op mijn ridderlijkheid. Als ik een kort eigenhandig door u geschreven briefje krijg, zal ik u haar terstond brengen!’ Alle aanwezigen betuigden hun bijval en Han kon niet anders dan het hem geven. Daarop rustte Jun zich haastig uit en hij stoof weg te paard, een ander paard aan de teugel meevoerend. Regelrecht haastte hij zich naar het huis van Shatuoli. Het kwam zo uit dat Shatuoli afwezig was zodat hij daarom meteen naar binnen ging en zei: ‘De generaal is van zijn paard gevallen en zal het niet lang meer maken. Hij heeft mij gestuurd om Vrouwe Liu te halen.’ Zodra Liu geschrokken naar buiten kwam toonde hij haar het briefje van Han, zette haar op het tweede paard en stoof met haar weg. Nog voordat het feest was afgelopen bracht hij Liu aan Han en zei: ‘Gelukkig heb ik uw opdracht uit kunnen voeren.’ Het hele gezelschap zuchtte van verbazing. Op dat moment was Shatuoli pas in Chinese dienst overgegaan en Keizer DaizongGa naar eind8. behandelde hem met de hoogste onderscheiding. Men was erg bevreesd dat er rampen van zouden komen en het hele gezelschap maakte gezamenlijk zijn opwachting bij Hou Xiyi om hem van de zaak te verwittigen. Xiyi zei ontdaan en geschokt: ‘Dit is iets wat ik vroeger zelf heb gedaan. En Xu Jun was daar ook weer toe in staat!’ Terstond stelde hij een memorie op die hij bij de Keizer indiende en waarin hij Shatuoli fel beschuldigde.Ga naar eind9. Daizong uitte herhaaldelijk zijn bewondering. De keizerlijke beschikking luidde: ‘Aan Shatuoli dienen tweeduizend rollen zijde te worden geschonken. Vrouwe Liu keert terug naar Han Yi.’Ga naar eind10. Later, nadat deze zaak uit de wereld was geholpen, woonde hij bijna tien jaren werkeloos thuis. Toen de kanselier Li MianGa naar eind11. goeverneur was van Kaifeng, trad hij weer bij hem in dienst als ondergeschikte. Han was toen al in zijn latere jaren en zijn collega's waren allen nieuw opgekomen jongelieden die hem niet naar waarde wisten te schatten en hem minachtten als ‘Rijmelaar Han Yi’. Yi had het helemaal niet naar zijn zin en meestal bleef hij thuis onder voorwendsel ziek te zijn. Alleen een zeer laag ambtenaar, een zekere adjunct assistent-prefect Wei, wist wel een vermaard heer naar waarde te schatten en was als enige met Han bevriend. Op een zekere dag, bijna om middernacht, klopte Wei in grote haast aan zijn deur, en toen Han opendeed om hem te ontvangen, wenste hij hem geluk: ‘U bent benoemd tot Jonker van de Stoeterij, belast met het opstellen van verordeningen en edicten!’ Han zei stomverbaasd: ‘Dat is onmogelijk, dat moet een fout zijn.’ Wei nam plaats en zei: ‘Ik heb hier het staatsblad. Voor verordeningen en edicten is er een vacature! Het Keizerlijk Secretariaat had tweemaal een naam voorgedragen maar de keizerlijke penseel schreef geen beschikking. Men bad opnieuw daarom en vroeg bovendien aan wie de Keizer de post wilde geven. Keizer DezongGa naar eind12. beschikte: ‘Aan Han Yi.’ Nu was er iemand die dezelfde naam had als Yi en prefect was in Midden China. Men droeg daarop weer deze beide personen voor en de Keizerlijke penseel beschikte weer: De lente stad is overal vol dwarrelende bloesems,
Koud Eten feest: de oostenwind laat
| |
[pagina 107]
| |
's Keizers wilg zich buigen.
Wanneer het avond wordt zendt het Paleis
de wassen kaarsen,
Hun blauwe rook gaat naar de huizen van
de Vijf Markiezen.Ga naar eind13.
De beschikking luidde verder: ‘Aan deze Han Yi!’ Wei wenste hem opnieuw geluk: ‘Is dit soms niet uw gedicht?’ Han zei: ‘Inderdaad.’ Toen pas wist hij dat het geen fout was. De volgende ochtend kwamen Li en al zijn collega's. Dat gebeurde in het begin van de periode Jianzhong (780-788).
Wat betreft de gebeurtenissen vanaf dat Han weer in dienst trad in Kaifeng, geldt het volgende. In de periode Kaicheng (840-856) was er, nadat ik mijn ontslag had genomen in Wuzhou, een voormalig officier uit Kaifeng, Zhao Wei, die prefect werd in het Uiterste Zuiden - hij was al bijna negentig maar zijn gehoor en gezicht waren even scherp als altijd - en die door Wuzhou kwam. Toen hij te spreken kwam over oude gebeurtenissen uit Kaifeng, was wat hij vertelde het aanhoren waard. Omdat hij zei dat hij dit alles met eigen ogen had gezien, heb ik het hier opgetekend. | |
[pagina 108]
| |
|