Lust en Gratie. Jaargang 11(1994-1995)– [tijdschrift] Lust en Gratie– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 32] [p. 32] Barber van de Pol Die dagen Jij kon niet delen in die dagen. Je mond was vol met praat. Er leek belangrijk veel op til en verder was, ik weet niet wat er verder was. Het kalme vuur van Haydn als je speelde, het leven in mijn lichaam als je streelde, zoals je soms je meester was. Maar meestal klaagde je. Het waren vele kwalen en vooral de anderen die hebben het gedaan voor jou een eiland wereld draaiend om de as. Wat wist je goed wie lang geleden zaten in 2b en Betsy van den Berg, de dienstmeid, en precies nog waar ze woonde. De eerste man ja op de maan, je vader die geen vrienden had. Mij zag je niet. [pagina 33] [p. 33] Door dat kordon van toen zocht ik met jou het heden totdat ik zag dat je gestorven was, verloren voor het leven, en ik voor gek hing in een web van zelfverzonnen beelden. Je weet niet wat er is verzaakt. Je weet het niet. [pagina 34] [p. 34] Zomer Ik wou dat het zomer was en we liepen door de weiden al gaf je na een half uur op en klaagde je dat het zo zomer was. Ik wou dat het zomer was en we reden over heuvels en dalen in Frankrijk al was je kwaad op iedereen en deed je rusteloos. Ik wou dat het zomer was en jij gaf mij mijn sap, mij, half in slaap nog, wolk van weelde. Ik wou dat het zomer was en ik nog niet had gezegd, dat ik de kracht, dat ik de liefde had gehad nog niet te zeggen dat ik niet van je houd. [pagina 35] [p. 35] Gaudeamus 1.[regelnummer] Twee turven op de trap ziet zij wat daar is alles. Een tree omhooggegaan bekijkt zij wat is meegekomen. Alles is zoals het is. Als zij niet ziet dan is het niet. 2.[regelnummer] Zo zou het altijd zijn. Zelfstandig in de ruimte leeft wat van mij was voort, de blikken afgewend, het tempo onbekend. Onvast in onze rollen spelen wij de dag met droge ogen. 3.[regelnummer] Er was er een op school die pest. Omdat mijn haren krullen. Nee dat is het niet. Zij denkt gedachten, schudt zich blanco hoofd, zet kronkelzinnen op een rij. Zij zal de wereld kennen. [pagina 36] [p. 36] 4.[regelnummer] Er is het uur waarop de wind gaat waaien. Zij van het schoolfeest vreemd bedacht dat zij niet weet wat of ze doet vannacht. Het is ‘naar bed’. Er valt te paaien. Zo in de kleren nog ontspant haar vel. De nek vol bundelend verzet noodt tot verboden blikken snel geworpen. Onze tijd gaat om. 5.[regelnummer] De zelf ontdekte goden bleken al door Jan en Alleman vereerd, te bleek gestolde helden. In haar laait onrust, twijfel if zij is gesteld op J.S. Bach en het gestemd klavier. Daar zijn de dagen mee vergaan. De vrees dat vele sterken vergeefs de moed verzochten. Zij zal de maat vergeten, niet door een daagse neus bekocht. Denk kind in metaforen om te weten. Laten we huiswerk maken, 't Is gewrocht het best. [pagina 37] [p. 37] 6.[regelnummer] Volwassen hoort zij zeker tot de groten. Nog groter dan zij is is wat zij wil. Zij schudt een hand af, kijkt ontkennend bij het woord cultuur, kan slecht de eisende natuur vergeten. Zij maakt zichzelf. 't Is om haar stil. Pas als haar voorhoofd jokt wil zij niet meer op schoot. 7.[regelnummer] Een dochter van de Rijn te zijn. Zij is het zoals ik. Nu rent zij snel het gras voorbij dat 's winters schaatsers draagt, het water lokaas zonder streken. Een vreemdeling verdrinkt hier in de kolken van het niets. Zij op de kribbe leidt haar leven tot op het etensuur de moeder roept. Vorige Volgende