gen zich al begint af te tekenen. Clarice Lispector had kanker toen zij aan Agua Viva werkte en zij laat de vertelster zeggen dat zij ongeneeslijk ziek is. ‘Sterven moet een geluidloze innerlijke explosie zijn. Het lichaam verdraagt het niet meer om lichaam te zijn. En als sterven nu eens de smaak heeft van voedsel wanneer je uitgehongerd bent? En als sterven nu eens genot is, egoïstisch genot?’
De brief is een afscheid, niet alleen van een geliefde, maar ook van het leven. De schrijfster verkent de voorportalen van de dood en bejubelt tegelijkertijd het leven, zij schept zichzelf in taal waarbij zij zich tot een ander richt, maar wil niet gelezen worden. Haar blik richt zich op het verborgene in gesloten kasten, kamers waar nooit iemand meer een voet zet, of een muur waar het water van afdrupt en waar de zon nooit komt. De mystiek geladen sfeer die zij in deze stemmingen oproept, doet denken aan films van Tarkovski, met name een passage uit ‘De Spiegel’ waarin de hoofdpersoon een spiegelkast van binnen bekijkt.
Lispector heeft de ‘X’ omhelst om te ontsnappen aan talige conventies. Zij wil de afspraken die we hebben gemaakt om de ons omringende wereld te benoemen, schenden omdat ‘de werkelijkheid geen synoniem heeft’. Het levende stromende ongrijpbare water van Agua Viva waarvan ‘X’ een miniem onderdeeltje is, is haar antwoord op de taal die in gebreke blijft om innerlijke sensaties te benoemen, op de twijfelachtige ‘condition humaine’ waarbij de mens weet dat zij zal sterven en zich al te bewust is van haar leven, en op een goddelijke macht die veel te groot is voor haar en die geen soelaas biedt. Naast het schrijven rest haar nog een antwoord op het menselijk tekort: vreugde. ‘Ik ga niet dood, hoor je dat, God? Ik heb de moed niet, hoor je me? Dood mij niet, hoor je me? Want het is schandelijk om geboren te worden om op een onbekende plaats en tijd te sterven. Ik word heel vrolijk, hoor je me? Als antwoord, als belediging. Ik garandeer een ding: wij zijn niet schuldig. En ik voel een behoefte om iets te begrijpen zolang ik nog leef, hoor je? want daarna zal het te laat zijn.’
Désirée Schyns