| |
| |
| |
Van fissen, vossen en vertaling
Ton Naaijkens
Op de vraag wat een vertaling precies is, blijft Ton Naaijkens - vertaaltheoreticus en werkzaam aan de Universiteit van Utrecht - het antwoord schuldig. Het hangt er vanaf of je kijkt met de ogen van iemand die weet waar een tekst aan moet voldoen om vertaling te worden genoemd, of kijkt als de twijfelaar die liever achteraf wil benoemen wat voor vlees hij in de kuip heeft en mogelijk liever spreekt van een bewerking, zo betoogt hij. Ook voor een beschouwing over vertalingen is de positie die je inneemt cruciaal: gaat de beschouwing of discussie aan het vertalen vooraf, of betreft het praten, nadenken, debatteren, analyseren achteraf.
Neem dat fameuze boek over Dokter De Soto, volleerd tandarts, volledig muis. Wat doet die muis als een hongerige vos met hevige kiespijn hem consulteert? Zijn vrouw raadplegen, slim zijn, aan kleefpasta denken. Ik heb er al voorlezend veel plezier aan beleefd en in toenemende mate gedacht dat het boek met zijn fraaie illustraties fantastisch in elkaar steekt, inclusief de Nederlandse tekst. Of De fis, de Nederlandse versie van Der Füsch van Hanna Johansen en Rotraut Susanne Berner - over een fis die geen vis is, die lopen kan en door de lucht zwemmen, en het meisje dat hem bezit, meeneemt in zijn eigen fantasie. De vertaling is van Jan Kuijper, dichter, redacteur en uitgever, befaamd om zijn precisie en zorg. Ik neem aan dat hij de oorspronkelijke tekst op de voet gevolgd heeft, inclusief de subtiele woordspelingen ervan. Dokter De Soto is een vertaling van een redacteur die zijn sporen als kinder- en jeugdboekenuitgever verdiend heeft, Jacques Dohmen, ook niet in de eerste plaats een vertaler. Maar doet dat er op alle momenten toe? Heeft Dohmen steeds gedacht aan Steig, en Kuijper aan Johansen, of was de maat de Nederlandse zin die zij aan het schrijven waren en die afgestemd moest zijn op het boek als geheel en op de kleine lezer - of grote voorlezer - voor wie het bedoeld was? Dat laatste zou je zeggen, dat domineert, en dat zorgt ervoor dat mensen als Kuijper en
Illustratie William Steig. Uit: Dokter De Soto. Lemniscaat, 2001.
| |
| |
Dohmen het zich veroorloven vertaler te zijn, ook van boeken waarvan zij de oorspronkelijke taal minder beheersen dan het Nederlands, de taal waarin ze zo bedreven zijn. En om dat laatste gaat het natuurlijk, het overheersende gevoel voor de moedertaal.
Dit leidt tot de vraag of je, indien een kinder- of jeugdboek dat oorspronkelijk geschreven was in een andere taal dan het Nederlands, in ons taalgebied op de markt komt, het proces dat daarmee gemoeid was simpelweg vertalen kunt noemen? Ik weet het niet precies. Een van de antwoorden luidt in ieder geval dat er heel wat aan de hand is en dat het niet louter gaat om het omzetten van de tekst van een desbetreffend boek. In de eerste plaats is het na enig wikken en wegen geselecteerd uit een immens aanbod, ongetwijfeld om bepaalde redenen dus, al was het maar om de centen; vervolgens is een groepje mensen aan de slag gegaan om het productieproces te sturen en af te ronden: redacteuren, vormgevers, illustratoren, persklaarmakers, drukkers et cetera. Hier zijn allemaal afzonderlijke, belangwekkende verhalen over te vertellen en voor sommigen, in ieder geval de betrokkenen, vormen die verhalen ook de kern van het uitgeven van een vertaald kinder- of jeugdboek. In de tweede plaats is daar dan nog de nieuwe tekst van het boek, die onder de hoede is geweest van een persoon die er Nederlands van gemaakt heeft: de verantwoordelijke voor het veranderen van de taal en de tekst, de mens die veelal vertaler wordt genoemd. Zijn rol is misschien slechts een factor in het gehele productieproces, maar wel een belangrijke factor. Hoe meer zorg hij aan zijn werk besteedt, hoe meer hij ook met zorg omringd wordt, des te beter. En het is bovendien toe te juichen als er niet alleen aandacht voor is in de productie, maar ook in de beschouwing erover, al dan niet van wetenschappelijke aard.
In de reflectie over vertaalde kinder- en jeugdliteratuur duikt dan al gauw het probleem op dat ik hierboven schetste, de vraag wat nu eigenlijk een vertaling is. Het beste antwoord daarop luidt ook in dit geval dat je dat nooit weet, preciezer: pas weet als ze af is, want een vertaling zal er altijd anders uitzien dan je verwacht, als het al een vertaling is. Er zijn schrijvers die hun boek presenteren alsof het een vertaling is, bijvoorbeeld het zinnelijke, onkinderlijke pillow-book van de Japanse hofdame Onogoro dat Alison Fell in 1997 publiceerde en waarbij ze de naam van de vertaler prijsgaf en haar verhaal vooraf liet gaan door een inleiding van een Oxfordse hoogleraar die sir voor zijn naam mocht zetten. Ze had het allemaal verzonnen, de vertaler woonde in het rijk van haar fictie. Anderen publiceren een boek of tekst onder hun eigen naam, en het blijkt vertaald te zijn, gejat heet dat dan; daar zijn voorbeelden van geweest, bij ons in de geschiedenis van de poëzievertaling. Voorts zijn er dan nog de gevallen waarin een vertaling in de ogen van sommigen aan ‘de’ criteria voldoet, terwijl anderen
| |
| |
in hetzelfde geval liever spreken van
Illustratie Rotraut Susanne Berner. Uit: Hanna Johansen, De fis. Querido, 1996.
een bewerking: ook daar bestaat een vooropgezet idee van wat een vertaling is, bedrieglijk. Het hangt er dus vanaf, luidt het antwoord, of je kijkt met de ogen van iemand die weet waar een tekst aan moet voldoen om vertaling te worden genoemd, of kijkt als de twijfelaar die liever achteraf wil benoemen wat voor vlees hij in de kuip heeft. Een vertaalwetenschapper hoort duidelijk tot de tweede categorie - behalve als hij zelf vertaalt, want dan moet hij om praktische redenen wel van tevoren weten wat hij aan het maken is. Voor een beschouwing over vertaalde kinder- en jeugdliteratuur - over vertalingen in het algemeen - is de positie die je inneemt cruciaal: gaat de beschouwing of discussie aan het vertalen vooraf, of betreft het praten, nadenken, debatteren, analyseren achteraf. In het eerste geval staat elk woord in het teken van de te maken vertaling en wordt elk woord daar ook door beïnvloed; in het laatste geval is de vrijheid van reflectie groter en principieel anders: elke vorm van vertaling wordt er verwelkomd en geaccepteerd, terwijl het doel vaak zal zijn te verkennen welk effect die invloed gehad heeft.
De stand van een wetenschap is vaak af te lezen aan de handboeken die ervan gemaakt worden. De vertaalwetenschap is intussen een internationaal gevestigde discipline en kent verschillende publicaties waarin de fundamenten neergelegd zijn. Twee ervan wil ik noemen, omdat ze twee stromingen vertegenwoordigen. In de Encyclopedia of Translation Studies van Mona Baker en anderen staan essayistische lemmata over vertaalkwesties die worden gekenmerkt door een descriptieve houding: men blikt terug op het verschijnsel vertaling en stelt een enorme rijkdom vast die wetenschappelijk nog allesbehalve ontgonnen is. In het Handbuch Translation, eveneens met essayistische lemmata gerangschikt naar thema, komt onder leiding van Mary Snell-Hornby een andere school aan het woord die eerder gebaseerd is op een blik vooruit: vanuit de theorie dat een vertaling gedefinieerd wordt of zelfs ontstaat door eerst en vooral het doel en functie ervan te bepalen, worden wederom tal van problematieken aangekaart die met vertalen en vertaling te maken hebben. Het zal niet verbazen dat de Encyclopedia feitelijk meer historische onderwerpen bevat, terwijl het Handbuch ook bespreekt welke opvattingen gehanteerd kunnen worden bij de praktijk van het vertalen zelf. De problemen die spelen bij het vertalen van kin- | |
| |
der- en jeugdliteratuur, krijgen zo een weidser perspectief in de ene bijbel, in de andere - de laatste - valt er meer licht op vertaalopvattingen die zich doen gelden in het daadwerkelijke productieproces. Voor vertalers die de boeken willen raadplegen om knopen die hen zwaar vallen door te hakken, valt er meer te vinden in het Handbuch. Wil je echter relativeren om stil te staan bij gemaakte keuzes - bijvoorbeeld om didactische, kritische of analytische redenen - dan kun je via de Encyclopedia vragen beantwoorden die in zekere zin principiëler zijn: hoe komt het
dat in de talloze vertalingen en bewerkingen van gezichtsbepalende of canonieke jeugdboeken de hoofdpersoon door de eeuwen heen evolueert - waarom wordt Alice van het wonderland soms braver, soms venijniger in vertaling, waarom kan Winnetou in bepaalde tijden inzet worden van een discussie rond racistische denkbeelden, hoe komt het dat in de loop der tijd de vertaalde Sancho Panza er steeds luier, dommiger en lolliger op wordt?
Door vertalingen leven teksten en boeken op. Ze leven op in een andere constellatie en in een andere vorm, terwijl ze toch verband blijven houden met de oorspronkelijke tekst. De context is allesoverheersend. Hoe meer de industrie eromheen een rol speelt, hoe meer aan die vorm en die constellatie geknaagd wordt. Kijk naar de Amerikaanse filmindustrie die overweldigende formats heeft gelegd over figuren die iedereen zich anders zal hebben voorgesteld. Langzamerhand wordt ook in ons taalgebied de relativiteit van het vertalen beseft en is er een gezonde twijfel ontstaan aan de mogelijkheden van het vertalen: gezond omdat daarin juist de grote, prachtige uitdagingen gelegen zijn om het toch te proberen. Als je iemand bent die graag leest en wilt weten hoe teksten in elkaar zitten en wat ze je zeggen, dan is in het geval van een in een andere taal gesteld boek, de impuls om het te vertalen al gauw gegeven, zeker als het om wonderbaarlijke, welke zinnen dan ook prikkelende meesterwerken gaat, voor lezers van welke leeftijd ook, voor wat voor literatuur zonder leeftijd ook. Zowel het plezier als de frustratie van het vertalen zijn daarmee verwoord. Het helpt wel als je behalve vertaler ook vertaalbeschouwer bent, want het wordt er natuurlijk alleen maar interessanter op als er verschillen in vertalingen optreden, als er vergissingen worden begaan of als je aan een vertaling kunt zien hoe iemand tegen de tekst aankijkt, wat hij vindt van een bepaald personage of hoe je in een vertaling ook kunt spelen met de wonderlijke eigenschappen van je eigen taal zonder dat dat afbreuk doet aan het origineel. Ik geloof niet dat er op dit punt een principieel verschil is tussen literatuur voor volwassenen en literatuur voor de jeugd.
De vertaler is een machtig persoon. Hij is een onmisbare schakel tussen het originele boek en de lezer die de taal waarin het originele boek geschreven is niet beheerst. Het is in de Nederlandse traditie misschien niet zo vanzelfsprekend om dat te zeggen, maar als je je vak beheerst, kun je een boek maken of bre- | |
| |
ken. De ethiek van het vertalen staat het laatste niet toe, maar het zou tot de mogelijkheden kunnen behoren (er zijn immers slechte vertalingen, die een boek onleesbaar maken en oninteressant). Dat boeken steeds vaker opnieuw worden vertaald, is in dit opzicht interessant: blijkbaar is een boek dus nog beter te maken - een eigenschap die een origineel niet direct heeft. Bij kinder- en jeugdboeken is dit punt van cruciaal belang, ook door de mogelijkheid je een bepaald type lezer iets concreter voor te stellen dan bij de ondefinieerbare groep ‘volwassenen’ het geval is. Waar bij literaire boeken de kwestie van literaire eigenheid of van onvertaalbaarheid juist stimulerend zal zijn voor een vertaler, ligt bij jeugdboeken de uitdaging in de inschatting van het effect dat beoogd wordt. Naarmate je meer wilt weten hoe iets in elkaar zit - hoe de klanken werken, hoe de toon meehelpt iets uit te drukken wat je daarvoor niet kende - popel je meer om aan de slag te gaan en iets met een boek te doen. Er blijft na het vertalen altijd een onvertaalbare rest achter, maar een vertaling levert ook weer een nieuwe rest op. In feite kun je vertalen alleen maar verdragen als je het beschouwt als een handeling die vergeven is van de dilemma's. Maar hoe meer het dilemma opgelost wordt - bijvoorbeeld als het erom gaat de oorspronkelijke tekst op alle taalniveaus te benaderen, of ook als het er louter om gaat een levendig product af te leveren dat geschreven is in het meest aansprekende Nederlands - hoe veel makkelijker de handelingen van het vertalen zijn. Mijn idee is dat naarmate het vertaaldilemma meer beseft en doorleefd wordt, de vertalingen
kenmerken vertonen van zelfbewuste, zelfstandige teksten, ongeacht de gekozen vertaalstrategie, ongeacht de bezigde vertaalopvatting. Het Nederlandse taalgebied maakt in mijn ogen momenteel een bloeiperiode door waar het gaat om variatie aan vertalingen die eigen recht van spreken hebben. In die veelvoud zit de rijkdom.
| |
Literatuur
Fell, Alison, De kussenjongen van hofdame Onogoro. Bezorgd door Alison Fell. Onder gebruikmaking van de Engelse vertaling van Arye Blower vertaald door Tinke Davids en Esther Jansma, gedichten. Met een inleiding van Sir Geoffrey Montague-Pollock. Amsterdam, Van Gennep, 1995. |
Handbuch Translation, Mary Snell-Hornby e.a. eds. Zweite, verbesserte Auflage. Tübingen, Stauffenburg Verlag, 1999. |
Johansen, Hanna en Rotraut Susanne Berner, De fis. Vertaling Jan Kuijper. Amsterdam/Antwerpen, Em. Querido's Uitgeverij B.V., 1996. |
The Routledge Encyclopedia of Translation Studies, Mona Baker gen. ed. London/New York, Routledge, 1998. |
Steig, William, Dokter De Soto. Vertaling Jacques Dohmen. Amsterdam/Antwerpen, Em. Querido's Uitgeverij B.V., 1984. |
|
|