Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 19
(2005)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |||
Jeugdliteratuur in vertalingDikwijls wordt de vertaler in de recensie niet eens genoemd, zelden wordt er over de kwaliteit van de vertaling geschreven.Ga naar voetnoot1. Het vertalen van literatuur is een ondankbare bezigheid. Het vergt een speciaal talent maar heeft weinig prestige, het kost veel tijd en inspanning maar betaalt slecht, je wordt niet opgemerkt als je het goed doet maar wel aangevallen als je een fout maakt. Schrijvers hebben het maar gemakkelijk, vindt Bart Moeyaert, die mogen: ‘evolueren, ze mogen zichzelf herstellen, zichzelf bijplamuren, zichzelf herhalen (...). Vertalers, de kunstenaars van twee talen (...) hebben één kans’. Een vertaler moet altijd opschieten, vertelt Huberte Vriesendorp. En volgens Cees Koster beschouwen velen een vertaling als ‘het verminkte broertje van het oorspronkelijk’. Als het zo slecht gesteld is, hoe komt het dat er toch zoveel literair werk vertaald wordt? En het zijn niet de eersten de besten die zich aan dit monnikenkarwei gezet hebben: Nijhoff, Wilmink, Leopold, Franck, Morriën, Gerhardt, Moeyaert, Karel van het Reve.... Het is bijna moeilijk een schrijver te vinden die nooit vertaald heeft. Cees Koster ziet in dit opzicht een overeenkomst tussen jeugdliteratuur en poëzie voor volwassenen: ‘Het veld van vertaalde kinder- en jeugdliteratuur is in dit opzicht beter te vergelijken met het veld van vertaalde poëzie, waarin de rollen van dichter en poëzievertaler ook vaak gecombineerd worden en het vertalen door dichters vaak als gelijkwaardig aan het maken van oorspronkelijk werk wordt gezien.’ En inderdaad, van het rijtje schrijvers dat ik hierboven opsomde, blijkt bij nadere beschouwing bijna iedereen ook dichter te zijn. Maar een verklaring biedt deze observatie niet. Wie komt er nou bijvoorbeeld op het idee om Finnegans Wake in het Nederlands te vertalen? Misschien trekt het vertalersvak juist aan omdát het zo moeilijk is, soms bijna onmogelijk. Dit zou je tenminste af kunnen leiden uit de woorden van Bart Moeyaert: ‘In extremis moet hij [de vertaler, JL] in staat zijn om alle schrijvers die hij te vertalen krijgt te begrijpen: hoeveel geslepen pennen zijn dat niet, hoeveel kunst, hoeveel taal, hoeveel gedachten, hoeveel ballast.’ Aan het advies: ‘Vertaal nu maar gewoon wat er staat’ heeft een literatuurvertaler niet veel. Het werkt soms voor een krantenartikel of gebruiksaanwijzing, maar van een letterlijk vertaald kookboek uit het Engels wordt niemand blij, net | |||
[pagina 8]
| |||
zo min als van een letterlijk vertaald gedicht. Maar ook in proza werkt het niet, zoals Imme Dros in haar dankwoord bij de uitreiking van de Woutertje Pieterse Prijs overtuigend aantoont. Zij bespreekt, heel toepasselijk, een zin uit Woutertje Pieterse die in een letterlijke vertaling naar het Engels een totaal andere gevoelswaarde krijgt dan de oorspronkelijke Nederlandse zin: ‘Miss Laps you are a mammal heeft niet dezelfde impact als Juffrouw Laps je bent een zoogdier. (...) Ten eerste is dier op te vatten als een belediging en ten tweede moet zogen voor de ongeletterde, ongetrouwde, preutse en op burgermansfatsoen gestelde juffrouw Laps iets onzedelijks hebben betekend’. Een vertaler moet goed kunnen lezen én goed kunnen schrijven. Lezen wordt beschouwd als een reproductief proces, maar het is meer dan dat: iedere lezer, dus ook een vertaler, interpreteert een tekst op zijn eigen wijze. Hij moet de tekst niet alleen begrijpen, hij moet aanvoelen wat er tussen de regels staat en waarom een bepaalde formulering is gekozen. Dat kan lang niet altijd goed gaan, zoals de neerlandicus Stuiveling in een rekenmodel aantoont. Volgens hem kan een schrijver hoogstens 90% van wat hij bedoelt, verwoorden, de intelligentste en meest geïnteresseerde lezer kan daar maar 90% van begrijpen. Als die lezer de vertaler is, gaat er onvermijdelijk weer iets verloren, waardoor een vertaald werk, aldus Stuiveling, op z'n best voor iets minder dan 65% de bedoeling van de schrijver weergeeftGa naar voetnoot2.. Dat lijkt weinig, maar als ik een Japans of een Russisch boek lees in de oorspronkelijke taal, komt er 0% van de bedoeling over en zo bezien is 65% weer veel. Een vertaler moet als lezer zijn fantasie aan banden leggen ten gunste van wat er (in zijn ogen) al staat, maar als schrijver ook creatief zijn, zijn eigen stem taten horen, vooral bij de vertaling van poëzie. Hij moet knopen kunnen doorhakken. Talen zijn nooit spiegels van elkaar; per definitie komt er in een andere taal iets anders te staan dan wat er stond. Vertalers staan dus voor een dilemma, ze moeten zo strikt mogelijk vertalen én eerbied tonen voor de eigen taalGa naar voetnoot3.. Voor vertaalwetenschappers maakt dit het vak juist interessant, zoals Ton Naaijkens in zijn stuk concludeert: ‘Mijn idee is dat naarmate het vertaaldilemma meer beseft en doorleefd wordt, de vertalingen kenmerken vertonen van zelfbewuste, zelfstandige teksten, ongeacht de gekozen vertaalstrategie, ongeacht de gebezigde vertaalopvatting’. Niet iedereen gaat op zo'n optimistische manier om met het vertaaldilemma. Ooit woonde ik een vertaalsessie bij van het werk van Freud. De vertalers, Adri- | |||
[pagina 9]
| |||
aan Morriën en Henk Mulder, beiden zorgvuldige en talentvolle vertalers en bovendien kenners van Freuds gedachtegoed, werkten een uur of drie aan één alinea. Zij kwamen er niet uit, want beiden vonden dat de vertaalde alinea niet volledig weergaf wat Freud volgens hen had bedoeld. Het was fascinerend om hun discussie bij te wonen, maar het zal niemand verbazen dat de vertaling nooit werd voltooid. Gelukkig zijn vertalers zelden zó scrupuleus. Alhoewel... als je leest hoe Bart Moeyaert te werk is gegaan bij zijn vertaling van Frédéric Clément: ook hij neemt uitvoerig de tijd, wikt en weegt, vloekt en zoekt; het resultaat is een zeer zorgvuldige, én zeer vrije vertaling. En Huberte Vriesendorp excuseert zich zelfs voor haar eigen creaties in de vertalingen van Roald Dahl. Had hij het Nederlands beheerst, dan had hij vast en zeker zijn veto uitgesproken over haar vertaling van het gedicht ‘A hand in the Bird’. Dat was zonde geweest, want de Nederlandse versie klinkt bijna Dahlser dan Dahl zelf. Het Engelse gedicht eindigt met: I made a grab. I caught the mouse,/ Now right inside my knickers./ A mouse my foot! It was a HAND!/Great Scott! It was the vicar's! In de bijdrage van Huberte Vriesendorp kunt u lezen wat zij aan dit couplet heeft toegevoegd, en waarom zij dat heeft gedaan. Het komt ook voor dat vertalers ál te zeer in hun eigen creativiteit geloven en daarmee een ‘vertaling’ afleveren waarin de schrijver zijn werk nauwelijks meer zou herkennen, zoals Mieke Desmet beschrijft in haar stuk over een bewerking van Louise Alcotts Little Women. Niet alleen de taal, maar ook de culturele achtergrond speelt een belangrijke rol in vertaalbeslissingen. Een vertaler moet balanceren tussen een zuivere weergave van het oorspronkelijke en het begrijpelijk en aantrekkelijk maken voor lezers met een andere cultuur. Nijhoff, die een goede vertaling als literaire prestatie niet vond onderdoen voor oorspronkelijk werk, hechtte er bijvoorbeeld aan dat een vertaling van ‘inheems belang’ was, waarmee hij volgens Naaijkens bedoelt dat een vertaling moet bijdragen aan de ontwikkeling van de Nederlandse taal en literatuurGa naar voetnoot4.. In de terminologie van Riita Oittinen was Nijhoff dus een ‘domesticator’. Dat een vertaler moet laveren tussen domestication en foreignisation, en welke factoren een rol spelen bij die keuze, wordt met behulp van veel voorbeelden toegelicht in haar Engelstalige bijdrage. Is er een wezenlijk verschil tussen het vertalen van literatuur voor volwassenen en het vertalen van jeugdliteratuur? Daarover zijn de meningen verdeeld. Zowel Ton Naaijkens als Jan Van Coillie vinden de verschillen niet wezenlijk, Cees Koster wel. Voor Naaijkens als vertaalwetenschapper niet, omdat het vertaaldilemma in gelijke mate geldt voor beide literatuurvormen: ‘... want het | |||
[pagina 10]
| |||
wordt er natuurlijk alleen maar interessanter op als er verschillen in vertalingen optreden, als er vergissingen worden begaan of als je aan een vertaling kunt zien hoe iemand tegen een tekst aankijkt, wat hij vindt van een bepaald personage of hoe je in een vertaling ook kunt spelen met de wonderlijke eigenschappen van je eigen taal zonder dat dat afbreuk doet aan het origineel’. Jan Van Coillie ziet alleen in de praktijk verschil in aanpak, vooral in vertalingen voor jonge lezers: ‘Mijn hypothese is dat, hoe meer in de visie van de vertaler het kind verschilt van de volwassene, hoe opvallender de aanpassingen zullen zijn. Dit verklaart ook waarom er vaker aangepast wordt in vertalingen voor jonge kinderen.’ Cees Koster noemt een aantal in zijn ogen wezenlijke verschillen. In de jeugdliteratuur bestaat een grotere tolerantie voor vormen van vertaling die normaal gesproken eerder ‘bewerking’ worden genoemd. Daarnaast wijst hij op receptieverschillen: ‘Een eigenschap die het veld van de vertaalde kinder- en jeugdliteratuur zeker onderscheidt van het veld van volwassenenliteratuur is de mate waarin het verschijnsel vertaling in het systeem is geassimileerd, als een integraal en volwaardig onderdeel daarvan wordt beschouwd.’ Ten slotte onderscheidt de jeugdliteratuur zich, aldus Koster, door de visie op het verschijnsel veelvertaling: in de jeugdliteratuur bestaat een veel groter aantal verschillende vertalingen (of bewerkingen) van klassiekers dan in de literatuur voor volwassenen.
In dit nummer komen vertalers en (vertaal)wetenschappers aan het woord, maar daarnaast worden ook wat achtergronden belicht. In haar bijdrage presenteert Judith Lavrijssen een selectie van jeugdboeken, waarvan het Fonds voor de Letteren de vertaling naar het Nederlands heeft gesubsidieerd. Thomas de Veen laat twee uitgevers aan het woord. Zij lichten toe welk werk van buitenlandse auteurs zij op de Nederlandse markt willen brengen en waarom. In beide bijdragen wordt alleen over vertalingen naar het Nederlands gesproken, maar uit het artikel van Elma De Cock en Betsie van der Westhuizen kunt u afleiden dat er ook een druk verkeer plaatsvindt van Nederlands werk naar het buitenland. Zo klinkt Annie M.G. Schmidt in het Afrikaans:
Ik wens u veel plezier bij het lezen van dit nummer!
Josien Lalleman |
|