Literatuur. Jaargang 14
(1997)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 289]
| |
Wardy PoelstraGa naar voetnoot+
| |
[pagina 290]
| |
stellen, de manier waarop ze de thematiek kunnen opsporen, enzovoort, en dit is daar een heel zinvolle aanvulling op. Schrijversbezoeken passen in het algemeen-culturele project waarmee we mensen ook buiten wat er in het lesrooster zit, kennis laten maken met boeken, toneel, muziek. Je kunt het zien als een voorloper van wat straks in het culturele profiel cvk-2 gewoon onderdeel van het curriculum zal worden. Ze leren zo alvast kritisch te kijken naar wat een schrijver doet en daar ook vanuit hun eigen ervaring vragen over te stellen. Ook voor dat werkstuk moeten ze zelf dingen regelen, zelf materiaal opzoeken. Dat doen ze over het algemeen nu al bijzonder zelfstandig.’ | |
Twee schrijvers op de veluweOp de dag dat de Tweede Kamer over de Tweede Fase-plannen van staatssecretaris Netelenbos debatteert, zijn op Groevenbeek Hafid Bouazza en Jaap Scholten te gast. Uit hun verhalenbundels (resp. De voeten van Abdullah, Arena, 1996 en Bavianehaar en chipolatapudding, Rap, 1990) heeft de sectie Nederlands van de school een aantal verhalen in een reader opgenomen, die verder is gevuld met een paar recensies en interviews. De leerlingen weten dus ongeveer wie ze tegenover zich zullen krijgen. Omgekeerd hebben beide auteurs eerder voor schoolklassen opgetreden. Bouazza heeft eerder onder meer voor een school in Terneuzen een verhaal gehouden over zijn werk en de achtergronden daarvan. Hij kijkt met veel plezier terug op deze bijeenkomst, omdat er bijzonder veel werk van was gemaakt: de leerlingen hadden een tentoonstelling ingericht, stelden intelligente vragen en toonden zich oprecht geïnteresseerd. ‘Een beetje verlegen werd ik er wel van, al die moeite voor je eigen toch nog tamelijk bescheiden oeuvre.’ Jaap Scholten heeft eveneens overwegend positieve ervaringen - hoewel hij ook een keer op een christelijke school dringend werd verzocht een al te expliciete erotische scène uit zijn betoog te schrappen. Op Groevenbeek is noch van overdreven ijver, noch van fatsoensrakkerij veel te merken. vwo-5 is in twee groepen opgesplitst, die elk apart door Bouazza en Scholten worden toegesproken. De groep die als eerste door Scholten wordt bediend zit er rustig bij; tijdens de voordracht valt er geen onvertogen woord en de schrijver kan een klein uur lang ongestoord zijn gang gaan. Hij verontschuldigt zich weliswaar aan het begin voor zijn gebrek aan voorbereiding, maar zijn presentatie is een goed lopend verhaal, met op zijn tijd een grap en veel ruimte voor persoonlijke observaties. Scholten biedt een kijkje in de keuken van zijn schrijverschap en gaat ook in wat meer algemene termen op het schrijfproces in. Hoe ziet een dag van een schrijver eruit? Waar haalt hij zijn inspiratie vandaan? Wie zijn zijn voorbeelden en hoe werkt hun invloed door? Hoe zet hij het stramien voor een boek of verhaal op en hoe vult hij dat vervolgens in? Aan de hand van dergelijke vragen laat Scholten zien dat schrijven een vak is, dat een bepaalde discipline en bepaalde vaardigheden vereist, maar dat ook vooronderstelt (of in ieder geval niet uitsluit) dat de schrijver, voordat hij zich aan het werk zet, zich met enige verve in Het Echte Leven heeft gestort. Scholtens ‘theoretische’ beschouwingen worden afgewisseldJaap Scholten (Foto: Thomas Elst)
met passages uit de roman Tachtig (Rap, 1995), waarin een enigszins losgeslagen nazaat uit een ooit machtige familie van Twentse textielbaronnen naspeuringen doet naar zijn verdwenen vader en daarmee naar zijn eigen identiteit. Deze passages vallen goed bij het publiek; de auteur heeft dan ook stukken uitgezocht die tot de verbeelding spreken van de gemiddelde puber. Vooral tijdens het voorlezen van hoofdstuk 55, waarin de hoofdpersoon wordt verleid door de nog altijd aantrekkelijke hartsvriendin van zijn moeder, kan men in het klaslokaal een speld horen vallen: ‘Kom, laten we klinken’, zegt ze, wenkt me en tapt met haar vlakke hand op de bank. | |
[pagina 291]
| |
Tachtig is duidelijk een boek dat het bij scholieren goed zal doen. Scholtens vlotte stijl spreekt aan en hoewel niet iedere kwinkslag wordt opgepakt heeft hij met zijn onderkoelde humor vaak de lachers op zijn hand. Na afloop constateert de surveillerende docent dan ook tevreden dat het bezoek geslaagd kan worden genoemd; hij dankt zelfs de leerlingen voor hun aandacht en ‘actieve participatie’ (inderdaad worden na afloop nogal wat vragen gesteld, opvallend
Hafid Bouazza (Foto: Marco Bakker)
genoeg overigens alleen door jongens). Hafid Bouazza heeft het na de pauze iets moeilijker dan zijn voorganger. Hij is duidelijk nerveus en weet eigenlijk niet goed wat hij moet zeggen - wat hij ook eerlijk opbiecht tegen zijn publiek, dat op zijn beurt niet goed weet hoe het op deze mededeling moet reageren. Naast een aantal ervaringen uit het leven van een (beginnend) schrijver en over het belang van voldoende aandacht voor de eigen (Nederlandse!) cultuur, weidt hij uit over zijn lastige positie als ‘allochtone’ schrijver, die om de verkeerde redenen in de aandacht staat en lof krijgt toegezwaaid. Bij de uitreiking van de E. du Perronprijs in Tilburg was hem bijvoorbeeld door een wethouder voorgehouden dat zijn debuut het ‘begrip tussen de Marrokaanse en de Nederlandse gemeenschap’ had bevorderd - een mededeling die hem met stomheid had geslagen. Schrijven is voor Bouazza geen middel om volkeren te verbroederen, maar om een verhaal te vertellen, het liefst een onderhoudend verhaal. Integratie van bevolkingsgroepen is een nobel streven, maar niets iets wat de literatuur als taak kan worden meegegeven. Dat zijn lezers anders over taak en functie van literatuur kunnen denken, blijkt vervolgens uit een brief aan Bouazza van een Marokkaans meisje, die hij integraal voorleest. Zij had een interview op de radio gehoord en belooft de schrijver (in gebrekkig Nederlands) hel en verdoemenis als hij in zijn boeken en in de media zijn eigen volk en de Islam nog langer te schande maakt. Het epistel is een wel heel schrijnend voorbeeld van de manier waarop een alllochtone schrijver in Nederland van zijn etnische achtergrond kan vervreemden. Aan de leerlingen van Groevenbeek zijn deze ontboezemingen echter niet besteed, hetgeen de schrijver de vraag ontlokt ‘of ze wel eens eerder een Marokkaan van dichtbij gezien hebben’. Ook hierop volgt slechts een gegeneerde stilte, waarna Bouazza het verhaal ‘De visser en de zee’ voorleest, waar de leerlingen ook al in de reader kennis van hadden kunnen nemen. Het optreden lijkt al bij al niet zo goed te vallen als dat van Jaap Scholten, hoewel de surveillant de schrijver na afloop bedankt voor zijn openhartigheid en voor de inzichten die hij zijn gehoor aan de hand heeft gedaan. Bouazza weet zich met de situatie niet zo goed raad en is zichtbaar opgelucht als een jongen later in de lerarenkamer zijn excuses aan komt bieden voor de passieve houding van zijn klasgenoten en hem bezweert dat zijn bijdrage ‘echt net zo interessant was’ als die van Scholten. | |
Moeten schrijvers wel naar school?De twee auteurs belijden achteraf ondanks de magere respons deze middag hun geloof in het belang van dergelijke bijeenkomsten. Vooral jonge schrijvers moeten zoveel mogelijk op pad gaan om scholieren warm te maken voor de literatuur; zij zijn immers bij uitstek in staat om duidelijk te maken dat literatuur niet saai is, maar heel ‘cool’ kan zijn. Zoals de zwarte speler Tiger Woods golf in Amerika populair heeft gemaakt onder brede lagen van de bevolking, zo moeten hippe auteurs de schone letteren van hun stoffige imago ontdoen. Literatuur is niet (alleen) een tegengif voor de moderne mtv-cultuur: in haar huidige gedaante kan zij daar juist naadloos bij aansluiten. Een goede voorbereiding is bij zo'n optreden wel van essentieel belang. Jaap Scholten heeft regelmatig opgetreden voor klassen die nog nooit iets van hem gelezen hadden en dan heeft een voorleessessie niet zoveel zin. ‘Je moet zo'n optreden in een context plaatsen, anders is het weinig meer dan een uurtje vermaak waar helemaal niets van blijft hangen.’ Hij is aanhanger van de ‘harde lijn’: (literatuur)geschiedenis ‘moet je erin rammen’ en boeken moeten verplicht gelezen worden. Anders, stelt hij, wordt er straks alleen nog maar gelezen door kinderen die dat van huis uit meekrijgen. Bouazza tekent daarbij aan dat er dan wel tijd voor de leerlingen moet zijn om de boeken ook echt te kunnen lezen - iets waar het nogal eens aan schort. ‘Kinderen moeten vooral leren genieten van lezen; zo aanstekelijk | |
[pagina 292]
| |
als Nabokov uit kan leggen waarom je Anna Karenina moet lezen, zo zou iedere leraar zijn of haar enthousiasme voor de literatuur uit moeten dragen. Zonder dat kun je het net zo goed laten.’ Boeken moeten in de belevingswereld van de leerlingen worden getrokken, dan slaat de vonk misschien over. Scholten: ‘Het is een cliché en ik zeg het echt niet omdat ik mijn eigen boeken moet promoten, maar lezen is en blijft verschrikkelijk belangrijk. Zeker in onze huidige wereld, waarin alles in het teken van drukke interactie staat, is het nodig om af en toe eens iets helemaal alleen te doen. Je moet het zien als een vorm van meditatie; die gewijdheid van het lezen kun je eigenlijk niet missen. Dat is uiteindelijk ook belangrijker dan het afwerken van een lijst. Als je van één boek de magie voelt, is dat meer waard dan dat je van twintig boeken het uittreksel hebt gelezen.’ Bouazza: ‘Toch snap ik niet goed waarom het literatuuronderwijs nu zo nodig moet veranderen. Waarom kan het niet zo blijven dat een leraar over literatuur vertelt en uitlegt wat hij mooi vindt aan een boek? Er zullen altijd mensen blijven die niet willen lezen, die daar geen gevoel voor hebben, en dat zal in het nieuwe systeem niet veranderen.’ Zelf heeft hij de ervaring dat zijn verhalen, misschien door het tamelijk ingewikkelde taalgebruik, door de leerlingen niet veel worden gelezen - tenzij dat uitdrukkelijk verplicht is gesteld. | |
Schrijversbezoek in de toekomstDe sectie Nederlands van Groevenbeek is er nog niet helemaal uit hoe het schrijversbezoek in de toekomst in het lesprogramma moet worden ingepast. Het kost al moeite genoeg om het reguliere literatuuronderwijs enigszins op peil te houden. Docente De Gaay Fortman maakt zich vooral zorgen over het tempo waarin de plannen voor de Tweede Fase op de scholen moeten worden gerealiseerd. ‘We zullen het programma toch anders op moeten zetten. Het accent zal wat meer moeten komen te liggen op de leeservaring, de werkstukken die de leerlingen nu maken zijn toch vooral nog erg analytisch. In principe ben ik een voorstander van de Tweede Fase, want het was mij al lang duidelijk dat je in het oude systeem vastloopt. We konden, met de huidige generatie leerlingen, niet doorgaan zoals we altijd gedaan hebben; dat type onderwijs was veel te statisch. Kwantitatief zullen we er zeker op achteruit gaan: de leerlingen zullen minder boeken onder ogen krijgen, dat staat wel vast. Er is gewoon binnen de studiebelasting geen tijd meer om nog vijftien romans te lezen en we zullen het nieuwe programma dan ook zo economisch mogelijk moeten opzetten, door bijvoorbeeld literatuur- en schrijftaken te combineren. Als het goed is staan daar natuurlijk wel kwalitatieve verbeteringen tegenover. Alleen: het gaat allemaal te snel. Het zou veel beter zijn als we meer tijd kregen om de lessen in het nieuwe systeem op te zetten. Een grote zorg voor ons zijn ook de nieuwe schoolboeken: die zijn er helemaal nog niet. Kinderen kunnen er het slachtoffer van worden als je te veel improviseert bij het opzetten van het nieuwe systeem. We hebben hier op school nu twee jaar mee gexperimenteerd, en je ontdekt dat je ontzettend veel dingen niet goed doet. Je moet dat zelfstandig werken van de leerlingen heel strak regelen, iedereen moet duidelijk weten wat de afspraken zijn en zich er ook aan houden. Je ontkomt er niet aan om op bepaalde terreinen juist strakker te organiseren dan in het oude systeem. Dat leer je door schade en schande en je kunt het bovendien niet van bovenaf opgelegd krijgen, iedere school moet dat zelf uitvinden.’ Ondanks deze zorgen vindt De Gaay Fortman dat de schrijversbezoeken zoals ze die de afgelopen jaren heeft georganiseerd ook in de toekomst door moeten gaan. Ze kunnen goed gebruikt worden om de leerlingen op een andere manier met de Nederlandse literatuur om te laten gaan en die bijvoorbeeld te betrekken op actuele maatschappelijke problemen of op de letterkundes van andere taalgebieden. In Veenendaal was bijvoorbeeld een bezoek van Adriaan van Dis aan het Christelijk Lyceum aanleiding voor de leerlingen om zich te verdiepen in de affaire-Rushdie; ook werd op grond van Van Dis' voorliefdes en invloeden werk van Flaubert en Rimbaud gelezen tijdens de lessen Frans. Zo kan het bezoek van een schrijver inderdaad aangegrepen worden om het literatuuronderwijs te verbreden en voor de leerlingen aantrekkelijker te maken. Het valt nog te bezien of het bezoek van Bouazza en Scholten aan Ermelo ook zo'n effect heeft gehad. Eén leerling had in ieder geval duidelijk een leermoment meegemaakt. Hij kwam na afloop op Jaap Scholten af met de opmerking dat het toch wel ‘tof’ was te ontdekken dat een schrijver er zo'n heftig leven op na had kunnen houden. Dat het schrijverschap ‘cool’ kan zijn is op de Veluwe wel doorgedrongen. Het valt te hopen dat de invoering van de Tweede Fase voor veel scholen aanleiding zal zijn om schrijversbezoeken (nog) meer te integreren in het lesprogramma, want daar leent de formule zich volgens alle betrokkenen uitstekend voor.
Voor meer informatie over schrijversbezoeken op school kan men zich wenden tot de Stichting Schrijvers School Samenleving, Huddestraat 7, 1018 hb Amsterdam, telefoon 020-6234923. Men heeft uitgebreide informatie beschikbaar over de wijze waarop een schrijversbezoek georganiseerd kan worden en welke kosten daaraan verbonden zijn. |