Limburgsche sermoenen
(1895)–Anoniem Limburgse sermoenen– Auteursrecht onbekend
[pagina 167]
| ||||||||||||||||||
VII. Plaats en tijd.§ 226.Op de vraag waar precies de vertaler der Sermoenen vandaan was, is 't antwoord niet te geven. De werken die ons bij 't onderzoek moeten voorlichten, zijn om verschillende redenen niet bij machte ons tot een zekere einduitkomst te brengen. Sommige zijn te jong of in te late copieën bewaard of slecht uitgegeven, andere te weinig dialectisch gekleurd, weêr andere voor ons doel vrijwel onbruikbaar door gemis aan eenheid in 't dialect (zooals Serv., Gloss. Bern.), nog andere te klein van omvang (zooals Serv. M.), van andere eindelijk is niet uit te maken in welken tongval zij zijn opgesteld (zooals de meeste overeenkomsten tusschen personen uit verschillende plaatsen). Bovendien is 't Westen (Belgisch Limburg) slecht vertegenwoordigd: nagenoeg alle door mij gebruikte oorkonden zijn uit 't Oosten, terwijl ik uit 't Westen bijna alleen literarische, dus minder zuiver dialectische geschriften te mijner beschikking hebGa naar voetnoot1. - Bij de nieuwe tongvallen, veranderd en Hoogduitsch gekleurd of weinig onderzocht als ze zijn, vinden we ook al geen baat. | ||||||||||||||||||
[pagina 168]
| ||||||||||||||||||
Toch dunkt het mij mogelijk 't gebied waarbinnen de vertaler moet geboren zijn, wat nader te begrenzen dan tot hier toe is geschied. Ten eerste kunnen we uitsluiten de gansche streek waar men voor 't Nederlandsche voorzetsel ‘te’ to (tu) vond. Zoover ik kan nagaan, behoorde in de 15e eeuwGa naar voetnoot1 tot 't te-gebied: de lijn Horst - Meyel - Thorn-Stevensweert-Echt-Susteren-Sittard en wat ten Oosten daarvan ligt, tot 't to-gebied: de lijn Geul-Beek-KlimmenGa naar voetnoot2-Heerle en al wat ten Zuiden daarvan is gelegenGa naar voetnoot3. Daar nu de Sermoenen als voorzetsel alleen te, nooit tue vertoonen, was de vertaler naar alle waarschijnlijkheid niet uit 't to-gebied, maar óf uit Belgisch Limburg, óf uit de omstreken van Weert, óf uit 't Zuiden van Nederlandsch Limburg. Tot 't te-gebied behoort ook 't Gloss. Bern., tot 't to-gebied de proza-Servaas (Publ. XIX). Dat Roermond en Venloo niet in aanmerking kwamen, was reeds in § 79 gezegd. Ten tweede wijkt de taal der Serm. in hare vormen en haren woordenschat betrekkelijk sterk af van 't Leven van Jezus en dgl. en draagt meer een zuidoostelijk dan een Westelijk Limburgsche physionomie. Enkele voorname afwijkingen van Serm. c. s. en LvJ. c. s. zijn:
| ||||||||||||||||||
[pagina 169]
| ||||||||||||||||||
Dit lijstje ware zonder moeite te vermeerderen, terwijl afwijkingen der Serm. van 't Maastr. en andere Oostelijke tongvallen die tevens overeenkomsten met LvJ. c. s. zijn, tot de zeldzaamheden behooren. Zoo: Serm., LvJ., Kerst., Veldeke: g(h)eet, steet - Statb. gheit, steit, maar in andere Oostelijke oorkonden weêr gheet, steet. Serm., LvJ., Kerst. ontfaen, Gl. Bern. unt uaen - Statb. ontfanghen. Serm. sorfagteglike, LvJ. sorfechtech enz. - Gl. Bern. sorgagteg. Serm. hiden (heden), Gl. Bern. hiden, LvJ. en Kerst. heden - huden, huiden, huyden in de Oostelijke stukken (heiden in een Beeksche oorkonde van 1531 bij Habets t.a.p., blz. 206, is te laat om gezag te hebben). Serm. hare enz. (zelden hore), LvJ. dgl., Kerst. haer enz., minder hoer enz., Lutg. haer en hoer enz. - hoir enz. in de Oostelijke stukken. Op te merken is verder: Serm. eruarmen naast ontfarmen, elders den eenigen vorm; Serm. ont naast tot, door mij nergens anders aangetroffen; 't ontbreken van ane naast sonder in de Serm., terwijl de Oostelijke geschriften het telkens vertoonen (aen, oen). Een overeenkomst met Kerst. is: mi Kerst. 852 naast men. Geheel bijzonder is daarentegen weêr -g(h)e voor -se in Kerst. en Lutg. (T. en Lttb. V, 309 vlgg.). Van Veldeke's dialect schijnt dat der Serm. weinig af te wijken. | ||||||||||||||||||
[pagina 170]
| ||||||||||||||||||
We zijn echter niet heel veel verder zoolang we de geboorteplaats van Bruder Geraert en van den samensteller van LvJ. niet weten. - Nog één ding moet worden opgemerkt, namelijk dat de invloed van 't Hoogduitsch in de Serm. minder merkbaar is dan in Heerlsche, Gulpensche en dergelijke geschriften. Men moet daarbij evenwel niet uit 't oog verliezen dat onze vertaler zich door lectuur en omgang heeft kunnen verheffen boven de ongeleerden en dat de officieele taal der oorkonden sterk onder den invloed der Akensche kanselarijtaal stond. Toch meen ik het waarschijnlijk te mogen noemen dat we de geboorteplaats van onzen schrijver niet te Oostelijk moeten zoeken; Westelijk, Noordelijk en Zuidelijk mogen we ook niet te ver gaan: ik houd het er dus voor dat de man geboortig was uit een plaats niet ver van de grens van Nederland en België in de buurt van Maastricht of Tongeren. | ||||||||||||||||||
§ 227.a. Over 't mengsel van Westnederlandsch en Limburgsch waarvan de vertaler zich bedient, is in de Klankleer al 't een en ander opgemerkt (Zie ook te Winkel in Paul's Grundriss I, s. 638 flgg.). Men kan er in komen dat een kloosterling (want dat was hij toch zeker wel), die met vele lieden uit andere streken in aanraking kwam en omging en ongetwijfeld verscheidene Dietsche boekon had gelezen, in hoofdzaak de in 't Westen gevormde schrijftaal gebruikte, maar daarbij veelal de spelling van zijn eigen tongval volgde en elk oogenblik dialectische vormen en woorden bezigde. b. De afschrijver, tevens maker der titels (die in S.-G. ontbreken) en der inhoudsopgave, bedient zich soms van afwijkende vormen, als: det voor dit (zie blz. 28, noot 2), mone, mote voor mane, mate (§ 22), sol 95c (titel) voor sal, gesteleken 197b (titel) voor gesteliken, sele (vaak ook in de Serm.) voor sile. Hij veroorloofde zich nog al een enkele wijziging in den tekst, o.a. schrapte hij herhaaldelijk de i van -si en de u van -tu, en zette er e voor in de plaatsGa naar voetnoot1. De belangrijkste dialectische veranderingen van een lateren corrector zijn de volgende: alleine 153d, bein 157a, eins 153a, dein (alterum) 157a, engeinen 153d, cleine 153b, leide (ducat) 9a, reinen 173b, weic 152c, weiker 153b, uit allene, been, enz.; | ||||||||||||||||||
[pagina 171]
| ||||||||||||||||||
lude 157b, uit lide; deen (illum) 159c, uit die (illam), voorts bijgevoegd: dee(qui) 159b, maar ook: die (n.s.f. artic.) 50b, uit de, bijgevoegd: die (qui, n. pl.) 61a; die gene (n. pl.) 18c; he 161b, uit hi; min (ndl. men) 12c, 155b, uit mi; mint 155c, uit mit; dig 38ab, mich 12d, gelich 156a, uit di (te, tibi) mi (me), gelic; voorts aan den rand: ich 53b, och (quidem) ald.; went (usque ad) 156c, boven ment. went ook in de oork. van 1349 Publ. III, p. 424; Statb. want; Serm. ont. Opm. Ik ben zelf de laatste om te beweren dat de uitkomsten van mijn onderzoek naar de geboortestreek des vertalers vaststaan of bijzonder bevredigend zijn, maar ik zie geen kans om het met mijn gegevens verder te brengen. | ||||||||||||||||||
§ 228.De tijd waarin de vertaling vervaardigd is, moet liggen tusschen 't begin en 't einde der 14e eeuw (zie blz. 8 vlg. en blz. 1). Vergelijken we nu verder Statb. en de zeldzame andere stukken uit 't einde der 14e eeuw, dan blijkt dat de Sermoenen het verre winnen in volheid en ouderwetschheid van vormen. Daarentegen ziet LvJ. er misschien wat ouder uit dan de Serm., vooral in spelling (u voor w, minder dubbele spelling van lange en gerekte klinkers); dagteekent 't eerste uit 't begin der 14e eeuw, dan zullen de Sermoenen ongeveer uit denzelfden tijd zijn, maar niet ouder. De Maastrichtsche oorkonde van 1349, waarvan boven meermalen sprake is geweest, en andere stukken van ± 1350 komen in ouderwetschheid de Serm. nabij, en wanneer we bedenken dat in preeken allicht deftigere, dus oudere, vormen worden gebezigd dan in oorkonden, moeten we de mogelijkheid toegeven dat de Sermoenen niet ouder zijn dan 1350. Alles wel beschouwd dunkt me dat we gerechtigd zijn de vertaling der Sermoenen to stellen in de jaren 1320-1350. 't Handschrift H. is zeker niet ouder dan de laatste jaren der veertiende, misschien zelfs uit 't begin der 15e eeuw. |
|