De Leytse Cupido(1667)–Anoniem Leytse Cupido, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Folio C4v] [fol. C4v] Narcissus. Wegh Circe met u Toveryen. Wegh Herte-boeister 'k wil u myen. Wegh lose Vleierinne, ga En draag u soet een ander na: Ik gruw voor yd'le Minne-bede. Wegh Ziele-roveresse, heden Heb ik u lonkjes aangebeên: Maar schrik nu voor bevalligheên, Daar Gy miin Geesjes door verructen. Wegh soete oogjes, die my dructen, Ik ben u geile Lonkjes moe. Wegh Zeilverwinsteres, en doe Een ander in u strikjes vallen. Wegh, wegh Sirenen, 'k vloek u allen. Wegh Voester-vrouwen van de Min, Ik agt'et heden geen gewin Te gloeien door u tover-vonkjes, Wegh Venus-wigjes met u lonkjes, Al lang genoeg hebt Gy miin Hert Gekoestert, om te groter smert Op miin Gedagjes af te dryven, Ik wil niet meêr gevangen blyven Door 't strelen van u soet Gesigt, Miin Hert is angh voor Venus-wigt, Siin pylen stompen op de adren. Wegh Vyandinne, 'k sal niet nadren, Miin Ziel is schuw voor u gewelt. Wegh Delilaâs, wegh, gy en Knelt My niet, als Simson, door u vleien, Sy dagt Hem in het net te leien, Geliik sy deê, om daar Haar schoot Te siin een oorsaak van siin doot. [Folio C5r] [fol. C5r] VVegh al wat oit miin ogen streelde, Schoon gy wel eêr veel Lusjes teelde, En bragt miin Hertje in een quaat Dat nu by my ter zyen staat: Ik ben al lang genoeg bedrogen: Schoon oit Adonis is bewogen, Nogh sal ik een Narcissus siin Die door het vlieden soect de piin Van u aanlokselen te wiicken, Miin Min kan d'uvve noit geliicken, U hoger Staat en dult'et niet Dat Gy met Gunst een lager siet. VVaarom dan so veel lonk-gesigjes Op miin doen dalen? so veel schigjes Gedreven in miin Hertje neêr; Of hebt gy lust om u eens weêr In miine smerte te vermaken, Gy sult u eind-wit noit geraken, Ik heb al lang u doen veragt. Wijk, seg ik, bitter-soet, en tragt Een ander aan u snoer te taak'len; Ik sal u listig net ontschaak'len, En breken het gestrik aan tween, Ik heb de Vryheit aangebeên; De Slavernye af-gesworen, Geen soet Gesigt sal my bekoren; Maar sta, voor u gelonk, en al U vleien, als een Rotze pal, Op dat de losse tover-baren Die op, en voor miin oogjes wâren, Door 't al te vinnig wederslaan My niet en doen te gronde gaan. Vorige Volgende