door Oost-Europa. Tot bijna twintig jaar geleden zat daar een lange en nagenoeg ondoordringbare muur omheen en leek ‘het Oostblok’ ver weg. Sinds een aantal jaren is het ijzeren gordijn verdwenen en is dat ‘werelddeel’ in zekere zin dichterbij gekomen. Sterker nog, de bewoners kunnen nu grotendeels bij ons vrij in- en uitreizen.
Schrijven over dat gebied achter dat voormalige gordijn is dus schrijven over nabije zaken. Voor zover het nog niet dichtbij en vertrouwd is, is het nuttig, zo niet noodzakelijk over Oost-Europa te schrijven en het op die manier dichtbij te bréngen. Want het zijn onze buren in de wijk, bij wie lange tijd een dicht gordijn voor de ramen hing. Hún toekomst is nu ónze toekomst geworden. Wat veraf leek, blijkt zeer nabij te zijn.
De schrijver die ons hart raakte heeft zijn sporen verdiend, zowel door sociale bewogenheid als literaire kwaliteit. Hij promoveerde in de Slavische talen en Oost-Europakunde, werkte als journalist, regisseur, acteur, vertaler, docent en radiomaker. Hij publiceerde achtereenvolgens een roman, een dichtbundel, een verhalenbundel en in 2001 weer een dichtbundel, De moed om te falen. Toen verlegde hij zijn koers naar Oost-Europa. Wat volgde was een fascinerend boek over een reis door Polen, dat in 2004 verscheen: Alle dromen van de wereld. Dat was het jaar waarin o.a. Polen de oude gordijngrens overstak. Hij vertaalde een groot dichter uit datzelfde land (Czesław Miłosz), en in 2006 kwam er een prachtig verslag uit van een reis langs dat voormalige grensgordijn: De grensganger (Meulenhoff/Manteau). De colonneweg die hij als zijn leidraad nam, is nu nauwelijks meer te vinden. (Vorig jaar verlegde de auteur overigens opnieuw zijn koers, naar een andere fascinatie, naar Midden-Amerika, met de roman Noem het middernacht, waarin opnieuw een gordijngrens verschijnt: die tussen de Verenigde Staten en Mexico.)
We hebben het hier natuurlijk over Johan de Boose. Hij sloeg met zijn boek De grensganger door middel van taal gaten in die voormalige gordijngrens. Hij probeerde die grens als het ware opnieuw zichtbaar te maken en zo de grenzen in onze hoofden op te ruimen.
In De grensganger is het Johan de Boose die reist en schrijft, maar het is de grens die de hoofdpersoon is. De Boose verbergt zijn sympathieën en afkeer niet, maar is blijkbaar in staat zijn gesprekspartners zoveel ruimte te geven dat ze ook minder gewenste dingen vertellen. Zo schildert hij zorgvuldig het portret van voormalig grensbewaker Magnus, die zich niet schaamt voor de liefde waarmee de grens in het oog werd gehouden, of van de verbitterde eigenaar van hotel ‘het Duitse Huis’, die terugver-