Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs 2008
Dankwoord door Eva Maria Staal
Dames en heren, dank voor deze eerbiedwaardige prijs die ik vervuld van deemoed in ontvangst neem. Deemoed vanwege het besef dat vele goedgeschreven romans en dichtbundels deze prijs dit jaar niet kregen, en deemoed ook vanwege het besef dat zo vele eminente romans en dichtbundels vóór mij de prijs wél kregen.
Bij het Hollands Maandblad-waar mijn avontuur in letterland is begonnen en waar Probeer het mortuarium is gegroeid van conceptie tot geboorte-heb ik geleerd dat er bijna vierhonderd literaire prijzen in Nederland bestaan. Toen ik dat hoorde dacht ik verbaasd dat je als schrijver dus wel erg je best moest doen om géén prijs te mogen ontvangen. Wie uit een gewoon, werkend leven het literaire leven binnenstapt, zoals ik heb gedaan, kan niet anders dan nieuwsgierig aankijken tegen al dat feestelijke gelauwer dat soms de schijn wekt van zelffelicitatie. Het lijkt net alsof de letterkunde in Nederland het nogal getroffen heeft met zichzelf: van schrijvers tot recensenten, en van literaire jury's tot journalisten.
Uw prijs betreft gelukkig niet mijzelf, maar mijn boek. Een boek dat in alle bescheidenheid poogt iets te laten zien van die gewapende buitenwereld waarin ik werkzaam ben. Een wereld waarin het niet gaat over het toekennen van prijzen, maar om ‘Waarheden van het hart’ zoals William Faulkner dat noemde. Hij bedoelde liefde, eer, trots, compassie, opoffering. Ik voeg daar aan toe: verwarring, sprakeloosheid, aarzeling, hartstocht, tekortschieten en het besef dat alleen de feiten tellen en niet de prijzen of fraaie woorden waarmee iets wordt behangen. Overigens, met een knipoog naar de jury, over fraaie woorden gesproken: uw Commissie voor schone letteren, die volgens haar eigen rapportage haar spreekwoordelijke ‘Exordialtopik’ wist te handhaven (dat is een woord waarop ik heb geoefend voor vandaag en waarvan ik nog steeds de betekenis niet weet omdat het niet in Van Dale staat), meent oprecht dat het gebruik van het presens in Probeer het mortuarium wellicht is ontleend aan Hermans’ Nooit meer slapen, en dat het staccatoproza reminiscenties oproept aan Bint van Bordewijk. En dat is nog voordat zij besluit met de diagnose dat mijn boek een klassieke status verdient te bereiken... Als ik meende dat ik het mij mocht permitteren zou ik mij meer dan zeer gevleid voelen, maar de redacteur van het Hollands Maandblad wees mij ooit fijntjes -zoals al-