Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2007-2008
(2009)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [2001- ]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| ||||
Mengelingen | ||||
[pagina 43]
| ||||
Redevoering uitgesproken 29 mei 2008 bij gelegenheid van de heropening van de Leeszaal Bijzondere Collecties van de Universiteitsbibliotheek LeidenDe eerste keer dat ik in een handschriftenafdeling van een Universiteitsbibliotheek kwam, was ook de eerste keer dat ik hartkloppingen kreeg in een bibliotheek. Dat zat zo. Ik was student en ik zocht een onderwerp voor een doctoraalscriptie. Ik had toen al een passie voor de negentiende eeuw. Op vakantie in Italië bezocht ik een vriend die De Gedichten van de Schoolmeester op tafel had liggen en daar bladerde ik wat in. Ik las wat ik al wist, maar waar ik nog nooit verder bij stilgestaan had: dat Jacob van Lennep deze gedichten na de dood van Gerrit van de Linde, de ware naam van De Schoolmeester, uitgegeven had. Ik legde de link met Multatuli en Max Havelaar: zou Jacob van Lennep deze gedichten misschien ook onder handen genomen hebben? Zou hij net als bij Multatuli de angel uit het werk gehaald hebben? Ik nam me voor om zodra ik in Nederland terug was te gaan zoeken of de oorspronkelijke handschriften van De Gedichten misschien bewaard waren gebleven. Ik had er nog niet zoveel idee van hoe je zoiets aanpakt, want archiefonderzoek was toen geen onderdeel van de studie. Maar ik wist wel dat er bij de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam een afdeling met handschriften was, waar het manuscript van Max Havelaar bewaard werd, het dagboek van Frederik van Eeden, en gedichten van Willem Kloos. Dus ik trok mijn stoute schoenen aan-toen nog naaldhakken-en ging naar de handschriftenafdeling. Dat was een kleine kamer op een bovenverdieping met heel veel kaartenbakken, stapels boeken en paperassen. Er kwam een meneer op me af met krakende schoenen en een slecht passende bril, waardoor hij kleine bloedvlekjes bij zijn oren had. Die keek me met open mond aan en na lang aarzelen vroeg hij wat ik wilde. Toen ik hem uitlegde wat ik zocht, | ||||
[pagina 44]
| ||||
wees hij me op gedrukte catalogussen van de handschriftencollectie. Inmiddels verspreidde het nieuws zich dat er een jongedame op de handschriftenafdeling was, en er kwam een deskundige naar me toe. Die vroeg door naar mijn doel, en gaf me toen een brochure van het Réveil Archief waarin de collectie Van Lennep beschreven stond. In die collectie, zei hij, zaten zeker wat gedichten van Gerrit van de Linde. Maar voor de kopij moest ik naar Leiden, wist hij. Ik bekeek de brochure, en zag dat er 147 brieven van hem aan Van Lennep bewaard waren gebleven, en uit nieuwsgierigheid vroeg ik die op.Ga naar eindnoot1 De man met de krakende schoenen verdween voor een minuut of tien en kwam terug met een groen-zwart gemarmerde map, die met linten dichtgeknoopt was. Ik knoopte de map los, en begon aan de eerste brief, en aan de tweede, en aan de derde. Ik wist niet wat me overkwam. Brieven van 150 jaar geleden die zo spannend, zo virtuoos, zo openhartig geschreven waren had ik niet voor mogelijk gehouden. Mijn hart sloeg enkele slagen over. Met bevende vingers en een bonzende keel las ik door, uren lang. In een paar uur kreeg ik een vriend. Ik kwam te weten hoe deze Leidse student zijn studietijd verknalde doordat hij teveel achter de vrouwen aanzat, dat hij van de universiteit gestuurd werd omdat hij een verhouding met de vrouw van een van zijn hoogleraren aangeknoopt had, dat deze vrouw van hem zwanger was geworden en abortus had laten plegen, dat een ander meisje door hem in dezelfde tijd zwanger was gemaakt en ergens buiten Leiden van een jongetje beviel dat in een pleeggezin ondergebracht werd, dat er schuldeisers achter hem aan zaten die gehoord hadden dat hij van de universiteit gestuurd was, dat Van de Linde vervolgens moest vluchten naar Engeland, waar hij een zwarte tijd tegemoet ging. Ik besefte dat ik een gouden vondst had gedaan, terwijl ik brief na brief las. Ik besefte ook dat ik de eerste was na vele jaren die deze brieven las, en het zand dat uit de brieven viel bevestigde dat. Deze brieven moeten uitgegeven worden, dacht ik, die mag ik niet vóór me houden. Ik heb me toen verdiept in de editiewetenschap, heb de doctoraalscriptie geschreven en de brieven uitgegeven in een boek. Eerst een bloemlezing voor het grote publiek, later de volledige briefwisseling. Wat ik als student gezien had, werd door de dagbladcritici bevestigd. Gerrit Komrij, Kees Fens, Willem Frederik Hermans, allen waren het erover eens dat hier een brievenschrijver ontdekt was van grote literaire kwaliteit. Later schreef ik ook nog een boek over de editiewetenschap, om iedereen die teksten uit wil geven op de goede weg te helpen. De kopij voor | ||||
[pagina 45]
| ||||
de Gedichten van den Schoolmeester wordt inderdaad in Leiden bewaard, en die bevestigde wat ik vermoedde: dat Jacob van Lennep een gekuiste versie ervan gemaakt heeft, zoals hij met de Max Havelaar deed.Ga naar eindnoot2
De eerste keer dat ik tranen in mijn ogen kreeg in een handschriftenafdeling was toen ik me verdiepte in het leven van een vriend van Gerrit van de Linde en Jacob van Lennep, de domineedichter Willem Veder. Ik was inmiddels docent en met een groep studenten gaf ik brieven van Jacob van Lennep uit. Op 6 augustus 1842 schreef Van Lennep een aandoenlijke condoléancebrief aan Willem Veder omdat zijn jonge vrouw was overleden, en hem achterliet met vijf kleine kinderen.Ga naar eindnoot3 In archiefonderzoek was ik bedreven geraakt. Ik zocht in de overlijdensarchieven van Dordrecht naar de preciese datum. Zoekend in registers zag ik in datzelfde jaar nog een paar maal de naam Veder verschijnen. Uit de koele aktes bleek dat er kort voor en na de dood van hun moeder nog drie van zijn kinderen overleden zijn, en vijf maanden later nog een. Veder bleef achter met één zevenjarig dochtertje. Het is hartverscheurend, temeer als je de rouwadvertenties, die in die dagen heel emotioneel waren, erbij leest. Die gingen in deze trant: ‘Opnieuw nam de hemelsche Vader een' onzer lievelingen tot zich, ons zoo veel belovend eenig overgebleven Zoontje, Aart, ontsliep heden drie jaren en ruim vijf maanden oud’. En negen dagen later: ‘Na een langdurig lijden ontsliep heden in de hope des beteren Levens, mijne hartelijk geliefde Gade, Johanna Jas, in den ouderdom van twee en dertig jaren en negen maanden. Zij was ruim negen jaren met mij in liefde vereenigd, en laat mij drie Dochtertjes achter, te jong om het verlies der teederste Moeder naar waarde te beseffen.’ Binnen vijf maanden zijn er vier doden. Begin 1843 is er nog een kindje dat bezwijkt: ‘Heden overleed mijn zoo innig geliefd jongst Dochtertje, Everdine Cornelia, vijf jaren en ruim vier maanden oud’.Ga naar eindnoot4 Alleen de naam van de vader staat eronder. Het is een leed dat over de eeuwen heen nog in staat is mij een brok in de keel te bezorgen.
Sinds mijn eerste bezoek ben ik een beetje verslaafd geraakt aan handschriftenafdelingen. Weliswaar ben ik op de afdelingen veel mannen met krakende schoenen tegengekomen, met roos zelfs in hun baarden, en brillen die bij elkaar gehouden werden door leukoplast, naast oude juffrouwen met slobberende kousen om stokkige benen en haarspelden vastgepind in het hoofd alsof haar slechts een last is om te bedwingen. | ||||
[pagina 46]
| ||||
Maar toch is het een van de leukste dingen van mijn beroep: naar de speciale afdelingen van universiteitsbibliotheken gaan, of naar de gemeenteen rijksarchieven, en daar zoeken naar het onbekende. Er is nog steeds zoveel ongelooflijk moois te ontdekken. De voorbeelden die ik gegeven heb, representeren uiteenlopende aspecten van wat men kan vinden in de bijzondere collecties. De brievencollectie Van de Linde is belangrijk als esthetisch object, het is een toevoeging aan de literatuur. De kopij van de Gedichten heeft een andere functie: die maakt het mogelijk om een goede editie te maken, volgens de bedoelingen van de auteur. De brieven van Jacob van Lennep vertegenwoordigen weer een ander belang. Hun grootste waarde ligt in de historische kant, ofschoon ook Van Lennep een uitstekend schrijver was en zijn brieven ook esthetisch veel bieden. Maar nog belangrijker is dat we er gegevens over ziektes in vinden, over reistijden en -mogelijkheden, over contacten, over familiebanden, over lectuur, roddels en nieuwtjes, en die geven inzicht in het dagelijks leven van een periode. Dagboeken zijn wat dit betreft ook prachtig materiaal. Het dagboek van de Leidse student Nicolaas Beets werd in 1983 uitgegeven door Peter van Zonneveld.Ga naar eindnoot5 Dit dagboek is zowel een esthetisch monument als een bron van informatie over het studentenleven van de vroege negentiende eeuw. Het geeft informatie over wat de studenten lazen, hoe ze aankeken tegen literatuur, hoe de studie in elkaar zat. Soms is het poëtisch, zoals wanneer hij wandelt door de Haarlemse Hout (4 mei 1834): Avondwandeling. In eenzaamheid door den Hout gedoold. Heerlijk weêr. Zonsondergang zonder wolken, rood en helder, als een man, die in zijn glorie sterft. Daar is geen windje. De nachtegalen zingen in grooten getale, verrukkelijk als altijd. Mijn hart is vol, vol gevoel, vol erinnering, vol droomen voor de toekomst. Dit is geen eenzaamheid. 't Is afzondering met uw beste vrienden. (p.69) En dan is er ontroering, als hij vertelt dat hij aan een vriend, Gustaaf, zijn nieuwe grote gedicht José, een Spaans verhaal, voorleest: Hij verzocht mij hem het dichtstuk in zijn geheel voor te lezen. Ik bewilligde en nimmer is mij mijn eigen talent zoo beminnelijk voorgekomen als nu. Gustaaf scheen mij met een verplette stilzwijgendheid tot den einde toe aan te hooren; toen opvliegende borst hij uit in tranen, | ||||
[pagina 47]
| ||||
en mij bij de hand vattende zeide hij: ‘Beets, geef me de hand; ik heb u nog nooit zoo lief gehad, als nu!’ Nederzittende beefde hij en weende, en had het sterk op de zenuwen. (p.80) Het meest voor de hand liggend gebruik van brieven en dagboeken is dat voor een biografie. De biograaf die gebruik kan maken van een groot corpus aan brieven mag zich gelukkig prijzen. Kunstenaarsbrieven kunnen nog een extra waarde hebben bovenop de biografische. Uit brieven kan de ontwikkeling van een concept, een kunstwerk of een literair werk gevolgd worden. Men kan in sommige correspondenties lezen hoe een eerste idee ontstaat, hoe dat vorm krijgt en vervolgens uitgewerkt wordt. Invloeden van vrienden op het uiteindelijke werk kunnen erdoor getraceerd worden. Ook bedoelingen kunnen eruit blijken. Herman Gorter schreef op 4 december 1888 aan zijn vriend Willem Kloos, die op dat moment in Londen verbleef, dat het grote gedicht Mei, met de beroemde beginregels ‘Een nieuwe lente en een nieuw geluid’, af was: Wat het ding zelf betreft: ik heb iets willen maken van niets dan schittering en zonschijn. Het beslaat 3 deelen of boeken (in 't geheel 4400). Het eerste is jeugd en, hoop ik, kinderlijk. Het tweede is veel zwaarder en moeilijker; mannelijker heb ik het willen maken. Het derde is rustiger, doodscher dan de twee andere. Maar de hoofdzaak was: het licht en het vlammen er van. Het vlamde in mijn gedachten. Enfin, het moet voor zich zelf spreken.Ga naar eindnoot6 De schilder Gerard Bilders, een vroege impressionist, deed in een brief aan zijn oudere maecenas Johannes Kneppelhout verslag van zijn zoektocht naar een goede kleur grijs (10 juli 1860): Ik zoek naar een toon, dien wij gekleurd-grijs noemen; dat is alle kleuren, hoe sterk ook, zoodanig tot één geheel gebragt, dat ze den indruk geven van een geurig, warm grijs. Doch ik voor mij vind nog maar altijd grijs van keukenmeiden-japonnen, wit en zwart, peper en zout of op zijn hoogst een slap melkchocolade-kleurtje. Om het sentiment van het grijze, zelfs in het krachtigste groen, te houden is verbazend moeijelijk, en die het uitvindt is een gelukkig sterveling. Eene bonte schilderij vind ik afschuwelijk, maar in grijs loopt men gevaar, als men den juisten toon niet treft, zwaar, dik, flets of tam te worden.Ga naar eindnoot7 | ||||
[pagina 48]
| ||||
Het ligt voor de hand dat ikzelf vooral geïnteresseerd ben in brieven en dagboeken van letterkundigen, maar ook voor wetenschapshistorici, sociologen, theologen en politiek-historici liggen de bijzondere afdelingen vol met informatie. In Leiden zijn geleerdencorrespondenties in overvloed aanwezig en wie zich wil verdiepen in de ideeënontwikkeling van mensen als Descartes, Lipsius, Boerhaave, Scaliger, Arminius of, moderner, Thorbecke en Lorentz kan hier terecht en collegeaantekeningen, brieven of manuscripten van al dan niet uitgegeven studies vinden. Een groot voordeel van brieven en dagboeken boven andere documenten is het vertrouwelijk karakter ervan. Veel details over het schokkende privé-leven van koning Willem III zouden niet bekend zijn geworden aan het nageslacht wanneer zijn vrouw, koningin Sophie, niet over hem geklaagd had in brieven aan haar vriendin Lady Malet. Een biografie van koning Willem III kan niet geschreven worden zonder haar brieven erbij te betrekken. Hij negeerde zijn vrouw en hield er openlijk maîtresses op na. Toen koning Willem II onverwachts stierf was zijn opvolger, toen nog prins Willem, al enige maanden in Engeland, achter een maîtresse aan. De kroonprins werd vanwege zijn reputatie als driftkop en vrouwenjager bepaald niet gezien als de juiste troonopvolger en er gingen stemmen op om de broer van de koning, prins Frederik, te laten prevaleren. Dit soort geluiden drongen niet door tot de Staatscourant.Ga naar eindnoot8 In het algemeen kunnen particuliere brieven en dagboeken heel goed dienen om mentaliteiten van een bepaald tijdperk te leren kennen. Vooral in turbulente tijden kunnen zij de informatie geven die uit gewone bronnen niet naar voren komt. Willem Bilderdijk moest in 1795, toen de patriotten met hulp van Franse troepen de stadhouder verdreven hadden, uit Nederland vluchten. Hij kwam terecht in de stroom vluchtelingen en militairen die in die tijd van het ene Europese land naar het andere trokken, zoals hij aan zijn vrouw vanuit Hamburg schreef: Mijne reis naar herwaart is afgrijslijk geweest en Gij kunt u geen denkbeeld maken van 't geen ik geleden heb. Alles is overal in de war; alle anders geregelde reisroutes van haar stel; alle logementen en burgerhuizen met militairen, en zoo Brabandsche en Fransche als Hollandsche Emigrés of Uitgewekenen opgepropt; en voor geen geld kan men ergens of huisvesting, of spijs of drank, of wat het moog zijn aan benoodigdheden, bekomen. 't Geen men nog hier of daar met bidden, dreigen, of indringen vinden kan, is ellendig slecht, louter uit- | ||||
[pagina 49]
| ||||
schot; en daarbij [...] zoo buitenspoorig duur, dar men er van ontzetten moet. [...] Van Aurik tot hier heb ik over Oldenburg, Delmenhorst, Bremen op een' open wagen waarbij onze Boerenkarren Heerenkoetsen te heeten zijn over bergen en dalen, door rivieren, heiden, moerassen, heen, moeten schokken, de nachten door, in 't afschuwlijkste weêr van stortregenen, hagel, sneeuw, en stormwinden die mij den hoed van 't hoofd de banden, waar ik hem meê vastgemaakt had, aan flarden, de oogen half blind, en het geheele aanzicht tot een weeke pap gewaaid heeft, waar het bloed, bij ieder vertrekking van de mond of dikopgezwollen neus, uit loopt.Ga naar eindnoot9 Wie de onbeschrijfelijke chaos van Europa in de jaren na de Franse revolutie wil begrijpen, heeft meer aan dergelijke brieven dan aan militaire kronieken. Hetzelfde geldt voor brieven en dagboeken uit de Tweede Wereldoorlog. Juist voor de geschiedenis van het dagelijks leven kunnen deze van groot belang zijn. Ze kunnen gegevens bevatten over de voortgang van het dagelijks leven waar we ons geen voorstelling van kunnen maken. Ze bevestigen dat mensen inderdaad geen weet hadden van de holocaust. Alle oorlogsongemakken worden eruit duidelijk. De verduistering 's avonds, het gebrek aan levensmiddelen, de ludieke oplossingen die bedacht werden om toch een enigszins normaal leven te kunnen leiden, voor deze zaken kan iedereen terecht in de familiebrieven uit die tijd. Ze geven vooral informatie over hoe iets gevoeld werd.
De brieven van De Schoolmeester en het dagboek van Beets zijn uitgegeven. Maar er ligt nog zoveel te wachten op geduldige editeurs. En denk niet dat dit editeren iets is voor specialisten of archiefratten. Juist nu de mogelijkheden van publicaties op internet zo aan het toenemen zijn, zou het prachtig zijn als mensen met tijd die nuttig zouden besteden aan het editeren van dagboeken of brieven. Met een editiecursus aan de universiteit, met het leerboek Naar de letter en na enige ervaring kan iedereen het.Ga naar eindnoot10
Wat is er zoal te vinden in de Bijzondere Collecties van Leiden? U zult misschien denken dat het vooral om heel oude brieven of dagboeken gaat, maar dat is niet zo. | ||||
[pagina 50]
| ||||
Mijn aandacht werd bijvoorbeeld getrokken door een collectie brieven uit de oorlog, allemaal geschreven aan een zekere Ad van Noppen, en daar waren brieven van belangrijke letterkundigen zoals Adriaan Morriën en Harry Mulisch bij.Ga naar eindnoot11 Ik begon erin te lezen, hoewel ik in eerste instantie geen informatie over de heer Van Noppen kon vinden. Van Noppen blijkt met een plan rondgelopen te hebben in de oorlog om een soort lexicon van jonge schrijvers samen te stellen. Daar is nooit iets van gekomen. In 1944 heeft hij een bundel poëzie en proza uitgegeven onder de titel De zon schijnt weer, en die is in slechts drie exemplaren gedrukt. Hij gaf het illegale blad Parade der profeten uit, een belangrijk literair tijdschrift in de oorlog, waar vroeg werk van W.F. Hermans in stond. Van Noppen schreef brieven aan een aantal jonge letterkundigen om te weten te komen wat zij op dat moment publiceerden. Dat was eigenlijk al een gevaarlijk verzoek, want verschillende auteurs publiceerden clandestien. Hij kreeg dan ook van een zekere G. Maerssens-De Meent het volgende briefje terug: Amsterdam 10 December '43 G. Maerssens-De Meent blijkt een pseunoniem te zijn van Marion Laudy, een vriendin van Jan Engelman, die in en na de oorlog enige romans bij Querido gepubliceerd heeft, en vervolgens vertrokken is naar Mexico. Waarom zij onbekend wenste te blijven? Zat ze in de onderduik of in het verzet? De persoonlijkste brieven in deze collectie zijn die van Adriaan Morriën. Hij wil weten wat Ad eigenlijk van plan is: 18 dec 1943 | ||||
[pagina 51]
| ||||
kan verzinken? Om later een adviesbureau voor litteratuurliefhebbers op te richten, of een reclamekantoor voor radio en pers? Of doet u het voor uw eigen genoegen, uit verzamelwoede, of omdat u misschien zelf ook versjes schrijft? In januari 1944 raadt hij Ad aan om veel te sporten, dat doet hij zelf ook, al is hij nu wat mager ‘dankzij de hongerrantsoenen’, en dan vervolgt hij: Het genot van een mooie armspier is van even zuiver gehalte en gaat even diep, tot op de bodem van ons instinct, als de vreugde om een prachtig vers. Dat er van Ad van Noppen nooit een dichter geworden is, komt misschien wel door Morriëns kritiek uit 1945: Dank voor de toezending van uw verzen. Om u de waarheid te zeggen kan ik er, behalve een zekere technische vaardigheid, niet veel goeds in vinden. Zij hebben voor mijn gevoel niets eigens [...]. Wat er aan ontbreekt is een werkelijke inhoud, een teedere of verschrikkelijke, of zelfs doodgewone ervaringswereld, een harteklop, een ademtocht [...] Het is niet alleen literatuur in de Leidse Bijzondere Collecties. Men vindt er ook het dagboek van luitenant-kolonel De Boer, die in 1832 opgesloten zat in het belegerde Antwerpen, dat helemaal omringd was door Franse en Belgische troepen, terwijl in de stad zelf de Nederlanders met de bevolking nog probeerden weerstand te bieden.Ga naar eindnoot12 De Boer geeft verslag van de bommen die inslaan en waartegen zelfs bomvrij genoemde lokalen niet bestand zijn. Het hospitaal zou bomvrij zijn, maar stond op instorten omdat een steunbalk getroffen was. Een sergeant die probeerde de balk te repareren, werd doodgeschoten. Zijn generaal werd getroffen door een bom, en De Boer beschrijft zijn medische toestand in punten:
| ||||
[pagina 52]
| ||||
In Antwerpen was de nood hoog. De waterputten waren allemaal ingestort door de bombardementen, en dus was er gebrek aan drinkwater. ‘De nog in staat geblevene putten loopen leedig, er ontdekken zich bloedige diharreën’. Het dagboek eindigt als de Hollandse troepen zich overgeven.
De twee dagboekjes van mevrouw Bosboom-Toussaint die ook in de collectie bewaard worden, zijn heel wat minder spectaculair.Ga naar eindnoot13 Ze houdt de data bij van de voltooiing van een roman, ze maakt aantekeningen van historische studies die ze gedaan heeft, en ze schrijft op wanneer ze nieuw papier besteld heeft. Iets van emotionaliteit blijkt alleen als ergens een notitie staat die verder raadselachtig blijft: 18 - October Ik stel me erbij voor dat Truitje Toussaint, die het heel haar leven betreurde dat ze nooit kinderen heeft gekregen, heeft staan mijmeren bij een bewaarschool en dat er een kindje op haar toegelopen is dat haar omhelsd heeft. Te veel geïnterpreteerd? Wellicht, de dagboekjes zetten de fantasie in gang.
Het zogenaamde geheime dagboek van Hieronymus van Alphen (1774-1802), dat nog nooit in zijn geheel gepubliceerd is, en dat pas midden jaren '80 in de Leidse collectie is gekomen, is daarentegen heel openhartig.Ga naar eindnoot14 Toen ik dit onlangs onder ogen kreeg, overkwam me opnieuw wat ik meer dan 35 jaar geleden voelde: dit moet uitgegeven worden. Het is een spectaculair intiem verslag van een diep, intens gemoedsleven dat geheel bepaald wordt door Van Alphen's verhouding tot God. Van Alphen is een rusteloze melancholicus, een tobber, en het leven was bepaald niet gemakkelijk voor hem. Hij heeft als piëtist een heel persoonlijke relatie met God, op een manier die wij ons niet kunnen voorstellen, maar die zeer authentiek overkomt. Schuldbesef en angst voor de duivel kwellen hem, | ||||
[pagina 53]
| ||||
en dat geeft hij weer in melodieuze directe taal. Hoe ver zijn gedachte-wereld ook van ons afstaat, hij is toch ook zeer nabij omdat hij zo oprecht is. Ik citeer een fragment: 31 Dec. 1774 In een brief aan zijn vrouw schrijft hij dat hij aan ‘diepe melancholie en dofheid’ lijdt, en datzelfde blijkt uit een dagboekfragment uit 1800, als hij schrijft dat zijn veertigjarige vrouw misschien zwanger is: Alles blijft rondom mij donker. De waarschijnlijke zwangerheid van mijne huisvrouw is ook een aanmerkelijke verzwaring van den last, dien wij te dragen hebben. Zonderling is het, dat juist zo kort na het afsterven van mijne lieve schoondogter, dit gebeurt. 't Is van de zijde der voorzienigheid als of die het verlies van mijne kinderen met anderen wil vergoeden. Ik zie tegen de moeilijkheid der zwangerschap, der bevalling, der opvoeding van zulk een klein wigt bij mijne meerdere jaren zeer op [...]. Ik moet egter zorg dragen om geen reden te geven, door verkeerde onrust en vreesagtigheid, dat de Hemelsche vader ook in dit opzigt tot my zoude kunnen zeggen: Is uw ooge boos, om dat ik goed ben? Heb ik kinderen van u weggenomen, en u hoope gegeven, dat ik ze tot my genomen heb; en zoudt gy nu ontevrede zijn, dat ik u weder anderen toebetrouwde? Ach, dat ik mij zelf tog leerde verloogchenen; en als een kind aan de hand des hemelschen vaders ging. - maar dikwijls gaat het my, als Paulus: Hetgeen ik wil dat doe ik niet, maar het geene ik hate dat doe ik. | ||||
[pagina 54]
| ||||
Het dagboek van Van Alphen is in alle opzichten waard om in zijn geheel uitgegeven te worden. Dat geldt zeker niet voor alle vondsten in de Bijzondere Collecties. Er is een gigantisch omvangrijk archief van een van de eerste vrouwelijke hoogleraren in de medicijnen, mevrouw Luyendijk-Elshout, geboren in 1921.Ga naar eindnoot15 Het begint met kinderdagboekjes met tekeningen en gedichtjes zoals: De regen
De regen, de regen,
De regen regen ruisch,
Hij plast maar, hij plast maar
In 't perkje voor ons huis
Zijn al de bloemen verregend,
Dat is me toch een kruis.
Dit dagboek omvat meer dan 15 jaren, maar er staan geen zinnen in die esthetisch raken, en het levert aan informatie vooral op dat in sommige kringen het leven wel heel bedaard en makkelijk was, zelfs in de oorlog. Bizar zijn de dagboeken van mevrouw Helena Antoinetta de Vreese-Kroon, die van 1911 tot 1983 lopen.Ga naar eindnoot16 Ze was een neerlandica, en haar finest hour was toen ze tijdens een college het acrostichon Bi Willeme in de laatste verzen van Van den Vos Reinaerde ontdekte. Tussen de vele aantekeningen zit onder andere een briefje voor een dienstbode met plichten: ‘half acht opstaan, 10 uur naar bed. Woensdag: trappenhuis wrijven en slaapkamer wrijven; donderdags beneden stofzuigen en voorkamer wrijven. Zaterdag kinderen in bad en belpoetsen.’ Het merkwaardigste zijn haar tientallen boekjes met duizenden rondijnen, zoals zij ze noemt. Het zijn korte gedichten, zoals dit bij een krantenknipsel over de dood van Henriëtte Roland Holst in 1952: Nu ligt dat hoofd, nu ligt dat hoofd ter neder. | ||||
[pagina 55]
| ||||
Als zij 9999 rondijnen geschreven heeft, noteert ze dat het beste, 10.000ste, nu komt. Dan volgt er een blanco stukje. Zelfkennis had ze dus wel. Maar daarna begint ze opnieuw.
Veel interessanter is het dagboek van de arts en Oost-Indië-specialist Anton Willem Nieuwenhuis uit 1896.Ga naar eindnoot17 Ik vermoed dat hier nog heel veel gegevens uit te halen zijn die de kennis van Borneo, want daarover gaat het dagboek, kan verdiepen. Weliswaar heeft hij verslagen van zijn reizen gepubliceerd, maar het pakket bevat veel meer dan wat er in druk is verschenen. Er zitten ook vergelijkende taallijsten in van stammentalen en aantekeningen van verhalen die hij gehoord heeft. Zo vertelt hij dat er stammen zijn die maansverduisteringen toeschrijven aan de Nagu, die de maan wil opeten. Ze slaan op trommen om de Nagu te verjagen.
Ik ken niet alle brieven uit de Leidse Bijzondere Collecties, maar de allermooiste zijn misschien toch wel die van Betje Wolff en Aagje Deken.Ga naar eindnoot18 In elk geval is het moeilijk bij die brieven de ogen droog te houden. Betje Wolff en Aagje Deken waren zo aan elkaar verknocht dat ze zelfs in de dood elkaar vergezelden. Aagje stierf negen dagen na Betje. Het verslag van het ziekbed van Betje dat Aagje aan een vriendin schreef is bijna onverdraaglijk (4.1.1804): De deerniswaerdigen toestand mijner dierbaare vriendin, die niet beschreeven kan worden, die men, om er zich eenig begrip van te kunnen vormen moet bijwoonen, liet mijn geest niet vrij om gereegeld te denken of te schrijven, dan schreeuwd zij uuren agter een van woedende kramppijnen in de Borst en Maag, waar zich de meeste zenuwen bevinden en men dus het allergevoeligst is, dan heeft zij heevige zenuwkoortsen die een etmaal duuren, dan doodelijke benaauwdheden, dan de kramp op de Long waardoor zij een a twee uuren afmattend hoest, dan schreid zij heele daagen werktuichlijk, lijd de aakelijkste angsten, en heeft gewaarwordingen alsof zij inwendig van een onzichtbaar Wezen met koorden getrokken word, dikwijls slaapt zij in geen dri nagten, dikwijls schijnen alle krachten los te laaten, men voeld geen pols meer - zij koomd weer bij om dien zelfden cirkel van smarten op nieuw door te gaan, en dit heeft nu bijna, zonder rustige tusschenpoozingen, twee jaar en twee Maanden geduurd, dit lijden hebbe ik al dien tijd Dag en Nagt bijgewoond, oordeel des, hoe veel lust mij overblijfd tot schrijven [...] | ||||
[pagina 56]
| ||||
En dan de brief die Aagje op de dag van Betje's overlijden aan hun vriend en toeverlaat Maurits van Hall schreef: Mijn Heer en Vriend! De vriendschap doet mij bloedige tranen schreien: één zo'n zin aantreffen is het wat voor mij de Bijzondere Collecties zo werkelijk bijzonder maakt. |
|